Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de automaaten.
| |
[pagina 481]
| |
(Aul. Gellii Noctes Attic. L. X, c. 12.) - De koperen Arend, welke zich door Mechanische kragt verhefte, en waarvan pausanias (L. VI, c. 20.) spreekt. - De kruipende Slak, by eene Praalvertooning van demetrius phalerus (Polyb. XII, 13. p. 408.) - Het groote konstwerk in eene Menschelyke gedaante, by de Bacchus-feesten door ptolomeus philadelphus te Alexandrie aangerigt (Athenaeus L. V, c. 7.) - Zoo verhaalt ook plato, in zyn Dialogo de Virtute, van Standbeelden, welken hy zelf had vervaardigd, en die, wanneer dezelve niet waren vastgebonden, zouden wegloopen. - Van eene Automaatische Venus spreekt ook aristoteles (de Anima, L. I, c. 3.); insgelyks van de zelfbeweegende Zetels van dedalus en vulcanus (Politic. L. I, c. 3.) - Het is zeer bezwaarlyk, eene voldoende verklaaring van het Mechanismus deezer aloude Konstwerktuigen te geeven. Veele Uitleggeren van plato en aristoteles willen, dat de beweeging door middel van Kwikzilver zy te weeg gebragt; hoe dit ook zy, het is ten minsten zeker, dat men aan geen verborgene Raderen, elastieke en gekromde Veeren, of iets dergelyks, kan denken; om dat die allen van eene veel laatere uitvinding zyn. In de nieuwere tyden kan men reeds eerder aan Automaaten denken, welke door raderwerk en veeren gedreeven wierden. P. gasp. schottus heeft, in het eerste Deel van zyn Magia Universal. (L. I, c. 6.) veele konstige Automaaten beschreeven, welke, door eene Mechanische kragt bewoogen, menigerlei wonderbaare werkingen voortbragten. In zyn Technica Curiosa komen, onder den naam van Horometra bellicosa, verscheide vechtende figuuren voor, welke allerlei beweegingen maaken. By voorbeeld, een Mars, welke met een Musquet vuurt, zoo dat zelfs in den tyd van 4 tot 6 secunden een schot kan gedaan worden, enz. Dergelyke en meer andere vervaardigde ook P. athan. kircher; by voorbeeld, konstige Vogels, welke met de vleugels klapwiekten, en een geluid, als van natuurlyke Vogels, gaven. Zoo had ook Keizer leo gouden Vogels, welke zongen, andere Dieren, welke dronken, Menschen, die op Muzicaale Instrumenten blaasden en met de handen werkten, en dergelyke; gelyk men by schottus (in | |
[pagina 482]
| |
Magia Univ. Part. IV, p. 278.) kan beschreeven vinden. Ook boëthius maakte, onder anderen, sissende Slangen, waarover men cassiodorus (Lib. Variar. epistol. penultim.) kan naaleezen. Deeze zelfde boëthius zou ook een Vrouwen-beeld vervaardigd hebben, welke eenen Appel, met kostbaare juweelen bezet, in haare hand hield; maar die, welke denzelven aanraakte, wierd met veele werpspiessen doorboord, en was dus op de plaats verlooren. Dit beeld maakte hy voor Koning chennetus, die, door middel van hetzelve, cruthlintus, Zoon van fenella, doodde, welken hy op eene listige wyze daarby had gelokt (hieron, cardani de varietate rerum, L. XII, c. 58, p. 430.) Te Palermo, in Sicilien, heeft de Abt giezi, ten tyde van schottus, onder andere zeldzaame dingen, ook een beeld gemaakt, welk een Jongen voorstelde, die duidelyk en harmonisch op de Citer sloeg, zich boog, weder oprigtede, op de tafel rond danste, enz. - Zoo was ook op de Keizerlyke Gallery te Weenen, in denzelfden tyd, een Standbeeld van Keizer ferdinand de II te zien, welk, eveneens als of het leefde, zitten ging, weder opstond, rond ging, en van onkundigen, die hetzelve bezagen, voor een leevend Perzoon gehouden en begroet wierd. Wat de Koperen Arend betreft, welke Keizer maximiliaan I, by deszelfs Intrede te Neurenberg op den 7 Juny 1470, te gemoete vloog; en de Yzeren Vlieg, welke uit de hand des konstenaars by de aanschouwers rond vloog en weder tot den eersten terug keerde (twee Konststukken, welke, volgens het verhaal van petrus ramus, (de scholis Mathematicis, L. II, p. 65.) door den beroemden Geleerde joh. muller, of regiomontanus, zouden vervaardigd zyn); dit schynt een louter verdigtzel, waarschynlyk door gemelden ramus, die eerst in 1560 te Neurenberg geweest is, uitgedacht, ten minsten geweldig opgesierd en vergroot. (Men zie onder anderen kästners Geschichte der Mathematik, T. I. s. 385.) In Neurenberg maakte zekere johan hautsch, een in de Mechanie zeer ervaaren Konstenaar, in het Jaar 1640, een Wagen met vier raderen, waarmede hy, zonder voorspan, enkel door middel van een raderwerk, met een in den Wagen verborgen medehelper, door de geheele Stad, en buiten dezelve over berg en | |
[pagina 483]
| |
dal, waar heen hy maar wilde, kon ryden. In een uur maakte hy een voortgang van meer dan 2000 schreden. Ook kon hy, door middel van een aan de As aangebragt Roer, naar alle kanten stuuren en wenden. Een Draak, die zich voor aan den Wagen bevond, verdraaide de oogen in het hoofd, en door byzondere perswerken spuwde hy water uit, en dreef daar mede de Menschen uit den weg, die den Wagen in deszelfs voortgang belemmerden. Ook blaasden een paar Engelen, geduurende het ryden, op bazuinen. Dit Konstwerk wierd, in het Jaar 1650, aan den Prins van Zweeden, karel gustaaf, voor 500 Ryksdaalders verkogt, en bevindt zich nog heden te Stokholm. Hier op maakte gemelde Konstenaar een anderen voor den Koning van Deenemarken, in de gedaante van een Triumf-wagen, waarvoor hy eene aanzienlyke belooning ontving. Zoortgelyke Wagens vindt men beschreeven in P. gasp. schotti Magia Universalis, en ozanam, Récréations Mathem. et Physiques, T. II enz. - Zelfs Ploegen heeft men door middel van raderwerk zodanig zoeken in te rigten, dat die van zelve voortgingen. Gottfried hautsch, Zoon van den voornoemden Konstenaar, maakte in de laatste helft der 17de Eeuwe, ten gebruike van den toenmaaligen Dauphin van Frankryk, lodewyk XIV, een groote Tafel, op welke twee kleine Legers van Ruiters en Voetvolk tegen elkander als in slagorde stonden, en, zoo ras een in de Tafel zich bevindend Uurwerk opgewonden wierd, op elkander los gingen, hieuwen en staken, Karabynen en Musquetten op elkander losbrandden, compagnies-gewyze zwenkten; kortom, alle de Evolutien eener Bataille verrigteden. Marperger verzekert (in zyn Horologiographia, p. 160.) dat hy in zyne jeugd dit Konststuk zelf gezien heeft. - Ook de beroemde Wiskonstenaar, leonard da vinci, stelde lodewyk de XII, by deszelfs Intrede te Milaan, een konstryke Automaat voor; namentlyk een Leeuw, welke eenige treden voor den Koning ging, daarop stil stond, de kaaken opsperde, en in deezen het wapen van Frankryk vertoonde. In de 18de Eeuw zyn onder de Automaaten byzonder beroemd, die, welken vaucanson gemaakt heeft, en welke voor de eerste maal in het Jaar 1738 te Pa- | |
[pagina 484]
| |
rys zyn te zien geweest. - Het eene was een zittende Fluitspeeler, die 12 stukjes speelde, en wel, gelyk ten minsten verzekerd wordt, door uit den mond in de Dwarsfluit gebragten wind, wier gaten door de vingers van het Konststuk naar vereisch geopend en geslooten wierden. - Het tweede Automaat was een staande figuur, die even eens op een in de linkerhand gehoudene Provintiaale Herderspyp speelde, en met de rechterhand de maat op een trommel, Tambour de Basque, sloeg. - Het derde was een Eend van eene natuurlyke grootte, die de vleugels bewoog, alle beweegingen gelyk een Eend maakte, gelyk een Eend schreeuwde, water dronk, graankorrels at, en, naa verloop van eenigen tyd, dezelve verteerd wederom uitwierp. Men vindt in de Ençyclopédie, T. I. p. 448, Art. Androide, gelyk ook in wiegleb's Magie, I Th. s. 283, eene korte doch zeer onduidelyke beschryving van den Fluitspeeler; van de twee laatsten vindt men nergens eenig gewag. - In het Jaar 1752 trok een Zilversmid, du moulin, met deeze Automaaten door de Nederlanden en Duitschland rond. In Neurenberg wierden dezelve, wegens schulden, voor 3000 Guld. verpand, en voor dien prys naderhand aan den Hofraad beireis, te Helmstad, verkogt. - De Fluitspeeler ademt thans nog eenige zwakke toonen; de Eendvogel maakt nog wel alle beweegingen, doch heeft het buitenbekleedzel verlooren, waardoor men het geheele inwendige Mechanismus kan zien. De beroemde Mechanische Schaakspeeler van den Heer van kempelen, die vóór omtrent 20 jaaren in Duitschland met zoo veel ophef en bewondering is vertoond, verdient eerder onder de zoogenaamde Physische en Mathematische Konststukken van eenen ozanam, comus, pelletier en guyot, waar door onkundigen in verwondering gebragt worden, gerangschikt, dan onder de weezenlyke Automaaten geplaatst te worden; wyl het geheel iets anders is, door allerhande konstgreepen een Mensch te verbergen, welk door de werktuigelyke inrichting van het Konstbeeld, en met behulp van den Magneet, de eerste en willekeurige beweegingen veroorzaakt, dan of zulks, gelyk by de werkelyke Automaaten moet plaats hebben, alleen door raderen, hefboomen, veeren enz. geschiede. Men zie hier over eene fraaije beschryving en afbeelding door | |
[pagina 485]
| |
den Vryheer j.f. zu racknitz, Ueber den Schachspieler des Hrn. von kempele und dessen Nachahmung. Dresd. 1789Ga naar voetnoot(*). - Even hetzelfde kan men zeggen van het Spreekende Werktuig van denzelfden Hr. van kempelen, waarvan men in het Leipziger Magazyn, 1784, eene even zoo onvolledige beschryving van Prof. hindenberg vindt, als het Werktuig zelve gebrekkig is. - Over alle voorgewende spreekende Werktuigen in het algemeen, en derzelver physische onmogelykheid als Automaat beschouwd, vindt men eene gegronde, oordeelkundige Verhandeling in wiegleb's Magie, 5 Th. s. 194. u. f. Maar de konstigste en meest verwonderenswaardigste Automaaten, welke 'er misschien ooit geweest zyn, zyn door de voortreffelyke Mechanici jacob droz en deszelfs Zoon, te Chaux de Fond in Zwitserland, vervaardigd. Deeze twee beroemde Konstenaars, geleid door eene uitgebreide kennis van de theorie der beweeging, en van de verhevenste deelen der Natuur- en Wiskunde, verheffen zich hoe langs hoe meer boven hunne eerste Konststukken, en vervaardigen zulke Automaaten, welke niet alleen het menschelyk vernuft tot eere verstrekken, maar die ook by de beroemdste Konstenaars de grootste verwondering moeten verwekken. Onder de veele door hun vervaardigde Konststukken zullen wy slegts de beschryving van eenige der voornaamsten mededeelen. Eerste Stuk. Een figuur stelt een tweejaarig Kind voor, welk op een Tabouret zit, en schryft. Dit schryvend Automaat doopt zelf zyn pen in een inktkoker, schudt het overvloedige weg, en schryft naauwkeurig alles naa, wat men hetzelve (ongetwyffeld naar een voorschrift des vervaardigers) dicteert, zonder dat het iemand middelyk of onmiddelyk aanraake. Het plaatst de hoofdletters naar behooren, en laat tusschen ieder woord de vereischte ruimte. Zoo ras een regel is uitgeschreeven, gaat het tot een volgenden over, met waarneeming van den behoorlyken afstand tusschen iederen regel. Terwyl het schryft, zyn deszelfs oogen op zyn werk gevestigd, en wanneer hetzelve een voor- | |
[pagina 486]
| |
gelegd schrift copieert, dan werpt het, zoo ras een syllabe of woord ten einde is, een oog op het schrift, welk het naaschryft. Tweede Stuk. Een andere figuur maakt door haare gedaante en grootte het tegenstuk van de voorgaande uit, en stelt een Kind op een Tabouret voor, welk met een potlood eenige schetzen op een schryftafel tekent. Op eene nette wyze ontwerpt het kleine tekeningjes, welker eerste trekken het opdraagt; dan eerst volvoert het 't geheele, geeft alle deelen de behoorlyke schaduw, en eindelyk herstelt en verbetert het de onvolmaaktheden van zyn werk. Het verwydert ten dien einde zomwylen de hand, om dat geen, wat het gemaakt heeft, des te beter te kunnen zien, en het overtollige potlood weg te blaazen. Het verschaft waarlyk een bekoorlyk gezigt, de beweegingen der oogen, handen en armen te zien, welke op de volmaaktste wyze de natuur nabootzen. Het Derde Stuk vertoont een, op een Tabouret zittend, Meisje van 10 of 12 jaaren, welk op een Clavecimbel speelt. Het lyf, de oogen, armen, handen en vingeren van deeze figuur vertoonen verschillende beweegingen, volkomen gelyk aan de natuur. Zy speelt met veel naauwkeurigheid verscheiden zwaare Muziekstukken van twee en drie deelen. Haar hoofd en oogen zyn op alle zyden beweeglyk, zoo dat zy dan eens op de Muziek, dan op haare handen, en dan wederom op de aanschouwers ziet. Zomwylen buigt zy haar geheele ligchaam, als wilde zy het voorgelegde stuk nader beschouwen: ook ryst en daalt haar borst en keel by afwisseling, om het ademhaalen uit te drukken. Het Vierde Stuk is een volmaakt afbeeldzel- van natuur en konst, en verwekt in den beschouwer gemengde aandoeningen van bewondering en verbaazing. Men ziet hier rotzen en tuinen, hutten en kasteelen. Groot is de menigte, menigvuldig zyn de onderscheidene voorwerpen, welke dit buitengewoon Konststuk daarstellen, en deszelfs werkingen zyn ten hoogsten verwonderenswaardig. Het geheele werk beslaat slechts eene ruimte van 4½ voeten in het vierkant, en van 2 tot 3 voeten in de hoogte. De voorgrond stelt een sierlyk Parterre voor, het welk door de voorzyde van een Gebouw geslooten is. Ver- | |
[pagina 487]
| |
der heen ziet men een Zwitsersch Landschap, omringd met rotzen, achter welken de Zon opgaat, in het Zuiden koomt, en ondergaat; en wel zoo, dat deeze beweegingen met den waaren loop der Zon boven onzen horizont, naar de verschillende jaargetyden, volmaakt overeenkomen. Op het met planten, struiken en boomen vervulde Landschap ontdekt men een Boerenhut, een Moolen, een Beek, en Kudden, welke op eene weide graazen. De achtergrond stelt een reeks steile, met holen en grotten doorgegravene rotzen voor, op wier kruinen men weidende Geiten ziet. Het op het herdersleeven betrekkelyke gedeelte vertoont een Herder en Herderin, Lammeren en Geiten, die men ziet weiden, en hoort blaeten; eene Koe, die het gras afeet; een Kalf, dat aan dezelve zuigt, en een Hond, welke de kudde bewaakt. De beweeging en het spel van het stuk begint met een Boer, die, op een Ezel rydende, uit de Hut koomt, dwars door het Landschap gaat, over de beek liggende brug rydt, en zich in den Moolen begeeft, om aldaar zyn meel op te laaden. Terwyl hy de kudde voorbygaat, blaft de Hond eenige maalen, zoo natuurlyk, dat meermaalen leevende Honden door de stem zyn misleid. Kort daar naa verschynt de Herder, die uit het hol eener rots voor den dag koomt, op eenmaal stil staat, zyne fluit aan den mond brengt, en eenige maalen fantazeert; zachtkens herhaalt de Echo de toonen der fluit, en de Herder begeeft zich vervolgens weder op den terugweg. Maar nu ziet hy onverwagt de Herderin by haare Schaapen liggen, met het hoofd op haaren arm leunende. Hy nadert haar, speelende een teder stukje. De Herderin ontwaakt, richt zich op, ziet den Herder aan, grypt haar Citer, en speelt hetzelfde airtje; tot dat de Herder, door de onverwagte terugkomst van den Boer verrast, eene buiging maakt, terug trekt, en in de grot van de Herderin gaat. Deeze, zonder iets te laaten merken, neemt haare voorige slaapende houding wederom aan; en dan wordt men den Boer ontwaar, die nu te voet naar zyne hut terug gaat, en zynen met een meelzak beladen Ezel voor zich heenen dryft. Een traliewerk omringt het Parterre, tusschen het welk men by afwisseling geplaatst vindt, Eikenboomen, | |
[pagina 488]
| |
Beeldzuilen van porcelein, Fonteinen, en eenige Oranjeboomen, waaraan men bloeisels ziet voor den dag komen, welke zich vervolgens openen, en eindelyk in werkelyke vruchten overgaan. Het Bouwkunstig gedeelte is insgelyks met zeer fraaije Beeldzuilen van porcelein versierd: men ziet aldaar twee Springbronnen, welker spel de oogen op eene aangenaame wyze misleidt; en een Volière, in welke onderscheidene Vogels rondvliegen, en, gelyk in een bosch, den uitneemendsten Wildzang laaten hooren. Midden in het Gebouw is een Portaal, waarin een Uurwerk, met fraai snywerk versierd. By den ingang van het Portaal ziet men eene Boerin, welke op het Hakkebord verscheide Menuetten speelt, waar by twee Vrouwlyke figuuren met zeer veel zwier en regelmaatigheid dansen. En ofschoon alle de figuuren in dit stuk zeer door elkander gewikkelde beweegingen verrichten, handelen dezelve evenwel zoo ongedwongen, dat de natuur zelve naauwlyks iet vooruit schynt te hebben; doch derzelver organisatie voor het muziekalisch gedeelte is voor het overige maar schynbaar. Deeze vier stukken zyn gemaakt door jacob droz, den Zoon, behalven het eerste, waaraan de Vader het meeste deel heeft. Onder allen is byzonder het Mechanismus van het schryvende Automaat onbegryplyk; want niet alleen alle woorden der Fransche taal, welken men het voorzegt, schryft het; maar zelfs, wanneer het begonnen heeft een gedicteerd woord te schryven, en men beveelt het, dit woord te laaten staan, en 'er een ander voor te plaatzen, dan breekt het aanstonds 't eerste woord af, en begint het tweede te schryven. De byna alle mogelykheid overtreffende konst van deeze Automaaten heeft ook zederd het Jaar 1774 eene menigte Vreemdelingen, welke zoo door hunnen rang als kundigheden uitmunteden, naar Chaux de Fond gelokt. Elk was begeerig, de Heeren droz in perzoon te leeren kennen, en de buitengewoone Konststukken te zien, door hen vervaardigd. De verwachting van een ieder wierd aldaar in de daad nog veel overtroffen. Naa dien tyd hebben deeze Konstenaars hunne Automaaten naar Engeland en Frankryk verzonden, waar men dezelve toejuichte, en het groot vernuft bewon- | |
[pagina 489]
| |
derde, 't welk in staat was, om zoodanig iets, op eene geheel onbegryplyke wyze, uit te voeren. Zelfs vaucanson, de zoo beroemde Mechanicus, had een groot verlangen om deeze Automaaten te zien, en - stond verbaasd. Van den jongen droz, die toen nog geen 24 jaaren had bereikt, zeide hy: ‘deeze Jongeling begint daar, waar ik altoos gewenscht hebbe op te houden.’ Deeze Jongeling zette zich vervolgends te Londen neder; doch heeft thans, volgens de openbaare berichten, zyn verblyf te Parys. Men ziet nog by den ouden droz allerhande konstige Automaaten; by voorbeeld, Kanarie-vogels, welke in hunne kouwen rond springen, en verscheiden stukjes zingen, met de natuurlykste beweeging van den bek, keel en het geheele ligchaam. Hy verzendt veele van die stukken naar Konstantinopolen, en verkoopt een aanmerkelyk aantal in het Serail van den Grooten Heer. - Altoos is hy met de grootste welleevendheid bereid, om vreemden, welke hem bezoeken, zyne Konststukken te toonen; verkrygende hier door zyne verwonderenswaardige bekwaamheden eene dubbele verdienste. (Men vergel. Beschreib. des Fürstenth. Welsch-Neuenburg und Vallengin. Berl. 1783. s. 140. u. f. - en j.h. poppe, Ausführliche Geschichte der theoretisch pract. Uhrmacherskunst. Leip. 1801. s. 470. u. f.) |
|