| |
| |
| |
De Twee Moeders, of de Laster. Door Mevrouw De Genlis. Uit het Fransch vertaald, door Elizabeth Bekker, Wed. A. Wolff. III Deelen. In den Haage, by J.C. Leeuwestyn, 1802. In gr. 8vo. 372, 358 en 330 bl.
Zie daar, Lezer! ene zeer fraaie Roman, ene van die weinige goede, waarvan men de lezing gaarne nog eens herhaalt; en alhoewel wy juist niet zo stellig, met een der achtingswaardigste Fransche Journalen, (volgens het Voorbericht) zeggen willen, dat dit Werk ongetwyfeld het beste van Mevrouw de genlis is, zo kunnen wy toch de Liefhebbers van hare Schriften verzekeren, dat zy hetzelve lezen en herlezen zullen met het uiterst genoegen. Wy vinden hier de lydende deugd, lydende door lage, maar al te wel gelukte, kunstgrepen, die nyd en haat gebruiken kan; voorts: Ik poogde, zegt de Schryfster, in dit boek de hoogste, de volmaaktste huwlyksliefde af te beelden; en ik wilde tevens dat zy in niets der liefde gelyk was. Ik heb de brieven nergens anders belangryk door gemaakt, dan door huwlyksliefde, moederlyke en kinderlyke tederheid. Hier oordelen wy toch anders: het zinlyk schone, meer dan éne goede zedekundige aanmerking, menig tusschengeval en in meer dan één opzicht belangryk karakter, zetten aan dezelve, in ons oog, ene aangename verscheidenheid en gene geringe waarde by. Zie daar, gaat zy voort, stoute nieuwigheden in een Roman; een nog nieuwer denkbeeld bestaat hierin: ik onderstond eene vergelyking te maaken tusschen de volkoomenste deugd, verèenigd met de onschuld, en de deugd door eene oogenblikkige dwaaling bevlekt, en gereinigd door alles wat het berouw aandoenlyks en heldhaftigs hebben kan. Indien het my gelukt is, de voorkeur te doen geeven aan de zuivere deugd, dan durf ik zeggen, dat ik een tafreel geschilderd heb, waardig het penseel eens waaren Zede-schryvers. Dit doel is, daaraan twyfelen wy niet,
bereikt; en heeft Mevrouw de genlis alzo ene waarheid hier ingescherpt, die wy vertrouwen dat nooit in goeden ernst zal worden betwyfeld; terwyl bevlekte deugd, maar door berouw gereinigd, toch ook by haar derzelver waarde behoudt, en ons ook in dit Werk, aandoenlyk genoeg, den vereischten eerbied afdwingt. Nemen wy intusschen het woord deugd niet in dien bepaalden zin, waarin hier dezelve by de kuische pauline verdacht werd, maar in deszelfs volle betekenis, dan is de vraag, of de tekening van zodanig enen deugdzamen niet altyd overdreven is; en wy twyfelen zeer, of zo geheel deugdzamen, die nimmer berouw behoeven, thands nog wel deze aarde bewonen; ja wy zyn overtuigd, dat ene Zedeleer, waar- | |
| |
in iedere afdwaling en misstap, hoezeer ook door berouw geboet en hersteld, onvergeeflyk ware, misschien in enen volgenden kring van ons aanzyn, zeker niet in den tegenwoordigen, bruikbaar wezen zou. Deze pauline, intusschen, is in ons oog niet zo geheel onberisplyk, maar zelve zeer sterke oorzaak van ene zeer sterke verdenking: met dat al behoort zy toch nog op deze wereld niet te huis; en wy geloven niet, dat enige Vrouw haar volgen kan. Moet zy haar dan volgen? Deze vraag is nog al belangryk; en wy voor ons twyfelen zeer, of zodanig ene Vrouw het geschiktst werktuig ter zedelyke verbetering wezen zou voor iederen ongetrouwen Echtgenoot. Evenwel kan men uit hare byzondere betrekking, en het karakter van albert, zeer veel zeggen tot hare verdediging. - Voorts schryft Mevrouw de genlis ook hier voor de Grote Wereld, - voor den kring, waarin zy verkeerde; en daardoor zyn hare Werken voor de mindere standen in de Maatschappy ook minder geschikt.
Dan nog kennen onze Lezers de twee Moeders niet. Pauline, Marquise de Ermenonville, voedt ene Vondelinge op, die haar op ene zonderlinge wyze wordt toevertrouwd. Haar Echtgenoot houdt dit kind voor het hare, - voor de vrucht van overspel. De Laster speelt hier meesterlyk haren rol. De onbekende Moeder laat gedurig van zich horen, maar blyft onbekend; alles versterkt den Echtgenoot in zyn vermoeden. Eindlyk zal pauline zich rechtvaardigen: deze Vondelinge zal huwen aan haren Zoon. Dan de onbekende Moeder tracht dit te beletten. Nu houdt de Echtgenoot alles voor bedrog; doch pauline zet haar plan door. Maar op den dag van het huwlyk verschynt de ware Moeder; belet het huwlyk: want leöcadie was alberts Dochter. Hetgeen de verdachte onschuldige nog groter maakt, is: zy wist reeds lang den misstap van haren Man; schoon zy zo min als hy de Vondelinge kende als zyne Dochter. De twee Moeders zyn beide voorbeelden van tederheid jegens leöcadie, die nu gelukkig huwt aan den Neef harer ware Moeder; terwyl deze, die zich slechts één ongelukkig ogenblik te wyten had, den Sluier aanneemt, en de gerechtvaardigde pauline nu met haren Man volkomen leeft in liefde en geluk. - Dit is, in weinige woorden, het hoofdbeloop der Geschiedenis. Reeds by het doorbladeren van het eerste Deel zagen wy, dat deze Roman voor geen uitvoerig uittreksel zou vatbaar zyn, en lieten dezelve te geruster liggen tot ons de volgende Delen ter hand kwamen, daar wy overtuigd waren, dat de Naam van Mevrouw de genlis, ook zonder onze aankondiging, dit Werk spoedig in vele handen brengen zou.
Wy willen uit den 88sten Brief de volgende Anecdote overnemen, om toch iets ter proeve te geven, en kiezen daar- | |
| |
toe dezelve opzetlyk, alzo ons in ene aantekening bericht wordt: dat zy niet is versierd, maar 't naauwkeurig verhaal van eene der deugdzaame daaden des Bisschops van Nimes: - 't was de eerste Bisschop, die geduurende veertig jaaren niet uit zyn kerkelyk rechtsgebied week; wiens verstand zyne godsvrugt evenaarde; die ten zynen koste de wegen deed verbeteren, manufacturen oprichtte, de Stad verrykte, en geen Armen daarin overliet. De Heer sauval, die hier als Kunstschilder voorkomt, deelt dit Verhaal mede in enen Brief aan enen Vriend. Twee Juffrouwen, beiden bejaard, hadden alles overgegeven aan de schuldeischers van haren Vader; zelfs een klein Landgoedje, van hare Moeder geërfd, dat zy hadden kunnen behouden. ‘Hierdoor (dus luidt de Brief) vervielen zy in de grootste armoede; want men had ook zelfs de geringste meubelen verkogt. Zy hadden volstrekt niets aan zich gehouden, dan eene oude Schildery, waarop St. Jeronimus was afgebeeld; omdat haar Vader dit afbeeldzel zeer bemind, en altoos digt by zyn bed geplaatst had. Deeze braave menschen konden niet besluiten, om hulp te vraagen, of die aan te neemen; maar poogden van haar handwerken te leeven. Doch deeze arbeid gaf haar geduurende zeven jaaren niets dan het volstrekt noodzakelykste, en zy ondervonden eene groote armoede.
Zo dra onze Bisschop hier was ingewyd, nam hy de naauwkeurigste berichten, nopens alle de inwoonders deezer Stad, die onderstand noodig hadden. In weerwil der afzondering, de onbekendheid en diep stilzwygen deezer arme Juffrouwen, werd echter haar geval en omstandigheid hem bekend. Hy wist ook, dat zy eensgezind, vroom en naarstig waren; dat zy der kinderlyke liefde ten voorbeeld strekten. Hy zond een zyner Grands Vicaires by haar, om haar onderstand aan te bieden. Zy bedankten, en zeiden eenvoudig, dat zy niets noodig hadden. De Bisschop, die nooit wordt afgeschrikt om eene goede daad ter uitvoer te brengen, was 'er op bedagt, om haar langs eenen anderen weg uit haare armoede te redden, en dat zonder haare kieschheid te beleedigen.
Eenigen tyd daarna hoorde hy, dat de Huisheer het huur-ceel niet wilde vernieuwen, wyl hy 'er meer voordeel in zag, haare kamer met nog eene aan denzelfden persoon te verhuuren. De Bisschop dagt hierover, en wilde zyn oogmerk terstond uitvoeren. Hy liet my haalen; vertrouwde my zyn voorneemen, en gaf my de rol, die ik moest speelen.
Ingevolge daarvan begaf ik my des morgens zeer vroeg naar haar verblyf Ik zeide aan den Huisheer, dat ik een zyner apartementen wilde huuren; dat ik, als zynde een Schilder, vooral een helder licht wenschte; dat dus het bo- | |
| |
venste gedeelte van het huis my meest zoude bevallen. Men bragt my boven; en na dat men my twee kleine kamertjes had getoond, zeide men, dat men hier nog eene vry groote kamer zoude byvoegen, zo dra twee bejaarde Juffrouwen daaruit zouden vertrokken zyn, dat eerstdaags moest geschieden. Ik verzocht die kamer te zien; en zie daar my terstond by de Juffrouwen. Deeze naarstige menschen zaten alreeds te werken; de eene borduurde, de andere naaide een hembd. Twee slegte slaapplaatsjes zonder gordynen, eene groote nooteboomen tafel, en twee gematte stoelen, waren alle haare meubelen. De vier zwart berookte muuren hadden geen ander sieraad, dan de St Jeronimus in eenen zwarten houten lyst. Zo als ik intrad, reezen de Juffrouwen op, vry wat verlegen zynde: want om haare groote armoede te bedekken, wilden zy niet, dat iemand, buiten de hoogste noodzaakelykheid, binnenkwam. Ik, haar naauwlyks groetende, scheen niets te zien dan dat Schildery; en terwyl de Huisheer haar de reden van myne komst verhaalde, stond ik onbeweeglyk voor St. Jeronimus. Vervolgens ging ik op eenen afstand, en ter zyden af, om het stuk in onderscheiden lichten te zien. Eindelyk riep ik, als buiten my zelf vervoerd: ‘Zeker, 't is een Dominiquin!’ - ‘Vergeef my, myn Heer! zeide de eene Juffrouw, 't is geen Saint Dominicus; 't is een Saint Jeronimus, de Schutsheilig onzes gestorven Vaders.’ ... ‘Mejuffrouw! hernam ik, dit Schildery is geschilderd door dominiquin, een van de grootste Schilders der Italiaansche School ... 't is een meesterstuk! Ei laat ik het mogen afneemen, om het ter deeg te bezien.’
Ik klom op een stoel, nam het Schildery af, en zette het op den grond. Ik knielde 'er voor, spoog 'er op, droogde het af, vreef het met myn zakdoek, stond overeind, verwyderde my, en na al dit bedryf zeide ik: ‘Mejuffrouwen! dewyl gy dit Schildery zo naauwkeurig bewaard hebt, zult gy zeker weten, dat het een der grootste origineelen is, die 'er te vinden zyn?’ ..... ‘Myn Heer, antwoordde eene der Zusters, onze overleden Vader was 'er zeer op gesteld; 't is om die reden alleen, dat wy het gehouden hebben’ ... - ‘Weet gy ook, Mejuffrouw! wat gy 'er voor krygen kunt; hoeveel het waardig is?’ .. - ‘Neen, myn Heer!’ - ‘Het is onbetaalbaar; ik wil my van uwe onkunde niet bedienen; ik biede 'er u vyfhonderd gouden Louisen voor, terstond te betaalen.’ .... ‘Vyfhonderd gouden Louisen!’ riepen de twee Juffrouwen en de Huisheer; ‘Vyfhonderd gouden Louisen!’ - ‘Ja, hernam ik, en ik ben verzekerd, 'er te Parys, zo ik het verkoopen wil, zevenhonderd voor te zullen krygen.’ ... - ‘Wel, zei de Huisheer, dat hiet ik een mooie slag slaan! Ik zie ook wel, myn Heer! dat die Jeronimus een
| |
| |
heerlyk Schildery is, al ziet het 'er door den rook zo besmoezeld uit; maar 't is toch raar, dat niemand 'er nog op gelet heeft.’ - ‘Ja, antwoordde ik, wy Schilders hebben meermaal zulke gevalletjes.’ ... - ‘Dat is zo, hernam de Huisheer; ik heb eens ergens geleezen, dat een zeker Schilder voor weinige Louisen in een kroeg een schildery kocht, 't welk hy vermocht voor agtduizend Livres.’ ...
De Zusters luisterden elkander iets in. Ik verzocht om antwoord: zy zeiden, dat zy my het stuk voor dien prys overlieten. Ik beloofde binnen twee uuren met het geld weder hier te zyn, en hield my geen oogenblik op. - De Bisschop wachtte my met ongeduld in zyn Kabinet. ‘Monseigneur, zeide ik, gy hebt daar een Schilderstuk gekocht voor twaalfduizend Livres, en het is geen twaalf Franc waardig.’ ... - ‘Ach! riep hy, nooit heb ik beter koop gedaan!’ Terstond gaf hy my het geld in Wisselbrieven, en ik keerde naar myne Juffrouwen weder. Zy wierden aangenaam verrascht door my weder te zien; zy beleeden my, dat zy geloofd hadden, dat ik met haar gespot had. Toen ik de Wisselbrieven op de tafel legde, verbleekten deeze goede Vrouwen; zy beefden; zy waren overstelpt ... Ik bood haar een fraaie roodmaroquinen brieventas aan, met verzoek om die ten mynen aandenken te dragen. Te zeer aangedaan om iets te kunnen zeggen, dankten zy my met den veelbeteekenendsten blik ... Toen ik het Schildery opnam, om 'er mede te vertrekken, zuchtten zy, en zeiden met zachte stemmen: Onze arme Vader! ... ‘Mejuffrouwen, zeide ik, de kinderlyke liefde maakt u dit gemis moeilyk; maar ik geef u myn woord van eer, dat ik voor u daarvan een volmaakt gelykend copie maaken zal. Binnen veertien dagen zult gy die hebben.’ Deeze braave Vrouwen omarmden elkander, terwyl zy in traanen smolten. ... ‘Ach, myn Heer! voor dat Schildery geknield, zullen wy alle daag God voor u bidden!’ ... Hoe moeit het my, haar den naam haars godvruchtigen weldoeners niet te mogen ontdekken!
Ik plaatste dit duur betaald stuk in het Paleis. De Bisschop zag het met welgevallen ... Geen liefhebber ontving ooit een zo lang gewenscht stuk met zo veel vermaak, als deeze waardige Prelaat dit afbeeldzel. Hy zal het in zyn Oratoire laaten brengen. ‘Monseigneur, zeide ik, indien gy eens eene Redenvoering maakt over de verborgene Christelyke Weldadigheid, dan moest gy, voor dit Schildery geplaatst, die opstellen. Het zoude u de heerlykste gedagten inboezemen.’
By deze gelegenheid maken wy ons eerbiedig compliment aan Mejuffrouw elizabeth bekker, Wed. a. wolff, en bedanken haar zeer hartlyk voor haar vriendlyk aandenken aan
| |
| |
onze Vaderlandsche Boekbeoordeelaars, en hare zo welgemeende dierbare zegenwenschen. Die zegenende Ziel worde vet! en vele, vele dagen behoude zy dat uitmuntend vermogen en het ongemene talent, van den kunstenaar te kunnen bewonderen, die het gierstenkoorn door het oog ener naald werpt; en alle hare verdere uitnemende bekwaamheden; die vrouwlyke accuratesse en netheid vooral, en dat zo onbegryplyk nedrig zelfsgevoel, waardoor alles, wat haar hoofd en hare pen der wereld in enen zo milden overvloed levert, tot nog toe altyd verheven was boven iedere berisping! - Wy twyfelen geen ogenblik, daar dit recept in alles naar haar eigen voorschrift, zo wy menen, is gereed gemaakt, of zy zal het met veel genoegen van onze hand aannemen; terwyl wy haar by dezen hare vriendlyke buiging op het nedrigst terug geven.
|
|