| |
Natuurkundig Schoolboek, uitgegeeven door de Maatschappy Tot Nut van 't Algemeen. Te Leyden, Deventer en Utrecht, by D. du Mortier en Zoon, J.H. de Lange en G.T. van Paddenburg en Zoon, 1800. In 8vo. 316 bl.
De Maatschappy Tot Nut van 't Algemeen, overtuigd zynde, dat veele vooroordeelen en misvattingen vooral hunnen oorsprong hebben, in de gebreklyke kennis, welke men in 't algemeen heeft, van de vastgestelde regelen, welke de Natuur in haaren loop volgt, gaf in den jaare 1796 tot eene prysstoffe op, het vervaardigen van een Natuurkundig Schoolboek in vier deeltjes, in 't welk de jeugd op eene alzins bevattelyke wyze, zonder Wiskunstig betoog, de Natuurkunde geleerd wordt, zo wel tot het tegengaan van vooroordeelen, als tot duidelyker kennisse van den Schepper, in zyne schepzelen. Deeze Vraag wierd in het volgend jaar niet voldoende beantwoord; doch in 1798 bekwam de Maatschappy verscheidene Antwoorden, uit welke dat van johannes buys het beste wierd geoordeeld, en ook daarom met de dubbele Gouden Eerepenning bekroond; terwyl aan een tweede Antwoord,
| |
| |
van den Predikant uilkens, eene enkele Gouden Medaille wierd toegeweezen. Schoon nu wel de eerste Verhandeling, in allen opzichte, het best voldeed, kwamen echter in de tweede eenige belangryke zaaken voor, die in de eerste niet genoegzaam waren ontwikkeld; 't geen Directeuren der Maatschappy bewoog, den Heer buys voor te stellen, om gezamentlyk met hen de handen aan 't werk te slaan, om het door hem vervaardigd Schoolboek verder te volmaaken. De Heer buys liet zich hiertoe gemaklyk vinden, en veranderde zyne bekroonde Verhandeling, onder het opzicht der Commissie, zo veel als dienstig wierd geoordeeld, zo naar aanleiding van eenige in het Accessit voorkomende byzonderheden, als anderzins; waaruit het tegenwoordig Natuurkundig Schoolboek zynen oorsprong heeft genomen.
Benevens Directeuren der Maatschappye hoopen wy, dat dit nuttig Stuk, in allen opzichte, aan het oogmerk moge voldoen, en dat door dit middel de jeugd in de Schoolen zal opgeleid worden, om de werkingen der Natuur aan de gemaakte waarneemingen, en de daaruit afgeleide regelen, te toetzen, om daardoor, hoe langs hoe meerder, den Schepper, in zyne schepzelen, te leeren kennen, en dus ontheven te worden van het lastig pak van allerhande natuurkundige vooroordeelen. Ook twyffelen wy niet, of het Werkje zou ten vollen aan dit lofwaardig oogmerk kunnen voldoen, zo men maar een middel kon vinden, om het in een algemeen gebruik te brengen, en by het gros der Schoolleeraaren een genoegzaame trap van verlichting en geschiktheid, om van zodanig een Werkje gebruik te maaken, wierd gevonden; waaraan wy vreezen, dat nog veel zal haperen. De Maatschappy heeft intusschen alles gedaan, wat in haar vermogen was, en het overige moeten wy van den tyd afwagten.
Dit Natuurkundig Schoolboek bestaat uit twee Stukjes, en is voorts begreepen in vier Deelen. Het eerste Deel handelt over de Natuurkunde in het algemeen; de algemeene eigenschappen der lichaamen; de toepassing der Aantrekkingskragt op 't geen men de Zwaartekragt noemt, en eindelyk over de toevallige eigenschappen der lichaamen. Het tweede Deel handelt meer byzonder over de lichaamen, welke onder het bereik onzer zintuigen vallen, en spreekt dus over de
| |
| |
lichaamen, die tot het dierlyk, groeijend en delfbaar ryk behooren; voorts over de lichaamen, die zich in onzen Dampkring, en eindelyk over die, welke zich aan den Sterrenhemel bevinden. Het derde Deel ontvouwt de gewigtigste eigenschappen van Tyd en Beweeging, en gaat vandaar over tot de beschouwing der Werktuigkunde. Het vierde Deel, 't geen verreweg het grootste is, handelt over de algemeene eigenschappen der Vloeistoffen, en gaat vandaar over tot de beschouwing der Lucht, der Warmte, der Electriciteit, der Zeilsteenkragt en des Lichts; alles op eene uitvoerige en naauwkeurige wyze, volgens de beginzelen der nieuwe Scheidkunde, waar dezelve te pas komen.
Tot meerder geschiktheid voor de jeugd is het geheele Werkje afgedeeld in Zamenspraaken tusschen een Meester en twee Leerlingen. Tot een staaltje van het geheel zullen wy een gedeelte afschryven van hetgeen bl. 138, enz. voorkomt ten opzichte van het Onweder.
‘Heintjen. Wel Meester! dat is een schoone uitvinding! [te weeten de Asleiders van het Blixemvuur] doch ik zou bang zyn, dat de Blixem, met zulk een ding op myn huis, juist naar my toe getrokken wierd. - En is het ook geen zonde, dat men onze lieven Heers onweer dus bepaalen wil, en met dien leider, als 't ware, den weg wyzen, waar het heen moet?’
‘Meester. Ik heb tot hier toe reden gehad uwe oplettenheid te pryzen, doch deeze vraag doet my denken, dat gy niets van de Electriciteit begreepen hebt. De Electriciteit, zaagt gy immers, volgt altyd geleiders, en wel de beste geleiders, die staal, yzer of koper zyn. Wel nu! de Blixem, weet gy, treft die plaats, welke het hoogste of naaste by de wolk is; by voorbeeld, in molens heeft men denzelven nimmer in de kap zien slaan, maar altyd in een van de wieken, die boven de kap uitsteeken. Indien men nu een houten staak of mast boven een molen, toren of gebouw uitsteekt, wat moet dan noodwendig het geval zyn? dat de Blixemstraal, welke den molen, toren of het gebouw nadert, zich naar deeze naby zynde punten wendt, en, door dezelve gebrooken, zagt langs de ketting heenen vloeit. - Wat nu aangaat het tweede deel uwer vraage, deeze neem ik u minder kwaalyk,
| |
| |
om dat gy kinderen zyt, en door de ontzachlyke vertooning van donder en blixem, eer gy iets van derzelver aard kende, u daar zeker vreesachtige verbeeldingen van hebt moeten maaken; die niet weinig versterkt worden, door den donder te noemen de gramschap der Godheid, en dergelyke onteerende sprookjes meer. Doch gy behoorde evenwel nu, uit het geene ik u geleerd heb, reeds te weeten, dat dit alles gekheid is, en sprookjes zyn van domheid en bygeloof. - Ik bid u, denkt eens bedaard na, wat gy reeds van de luchtverschynzelen geleerd hebt. Heb ik u niet duidelyk verklaard, dat het onweder eene natuurlyke zaak is, voortkomende uit de electrieke stoffen in de wolken, welker uitbarsting donder en blixem te wege brengt? Wat byzonders is 'er nu meer in het onweder, dan in den regen, de sneeuw, den wind, enz.? alleen dat de vertooning deszelven, door het vuur der blixems en het geraas des donders, verschrikkelyker is -’
‘Jantjen. Meester! zeg ons nu toch eens, hoe komen de wolken zo geëlectrizeerd? en wat is het geraas van den donder?’
‘Meester. Wanneer de dampen des zomers door de warmte menigvuldig opryzen, verlaaten zy de aarde en ryzen op, ieder met hunne natuurlyke electrieke stoffe, gelyk aan die van de oppervlakte der aarde, waarmede zy, vóór de dampwording, verbonden waren. Hooger in de lucht gekomen zynde, en niet door de wolken opgeloscht, zo dat zy in den staat van wolken omzweeven, ontmoeten zy een veel kouder lucht, dan beneden; welke koude hun meer tot elkanderen naderen doet, dan aan de warme oppervlakte der aarde, en dus het volumen, of de uitgebreidheid, der opgereezen dampen merkelyk vermindert. Nu hebben wy by de Electriciteit gezien, dat, als een lichaam geïzoleerd is, (zo als dat boven in de lucht plaats heeft, dewyl de lucht een electriek en dus geen geleidend lichaam is) en dan van oppervlakte of uitgebreidheid verandert, de Electrieke stoffe, die zich naar de uitgebreidheid regelt, haar evenwigt verliest, en het lichaam geëlectrizeerd wordt: zo worden de dampen in de lucht kleiner van uitgebreidheid, en dus geëlectrizeerd. By voorbeeld, wanneer een cubiek voet dampen van de aarde opryst met 1000 deelen Electriciteit, die gelyk staat met de Electriciteit der aarde, en deeze
| |
| |
cubiek voet boven in de lucht door koude zodanig inkrimpt, dat hy een vierde van een cubiek voet uitgebreidheid wordt, of wel oppervlakte, zo blyven intusschen de 1000 deelen Electriciteit daar by, doch nu maar ¼ voet zynde, zo is de betrekking tot de aarde 750 deelen te veel, en dus positief of stellig geëlectrizeerd. Aldus moeten, by zeer warm weder des zomerdags, de wolken bestendig geëlectrizeerd zyn, en wy dikmaals donder hebben. - Wat nu aanbelangt het geraas van den donder, het is niets anders, dan de slag, welken de uitbarsting der Electrieke vonk, of des Blixemstraals in de wolken veroorzaakt, even als ook de Leidsche vles, by derzelver ontlaading, een slag geeft. Deeze slag doet het geluid wederkaatzen tegen de wolken, bergen, enz. en veroorzaakt de rommeling der Donderslagen. Vandaar heeft men in de bergagtige landen de zwaarste Donderslagen.’ |
|