Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGedenkschriften van Hyppolite Clairon, en Aanmerkingen over de Tooneelkunde; door haar zelf (zelve) uitgegeeven, en vertaald door Elizabeth Bekker, Wed. Wolff. Gevolgd door de Wysgeerige Aanmerkingen over het Treurspel, van den beroemden Fontenelle. In den Haag, by I. van Cleef, 1799. In gr. 8vo. 356 bl. behalven het Voorbericht, enz.Daar de Vertaalster, in het Voorbericht, zich vry scherp uitlaat tegen de Recensenten, en wy dus de eere niet hebben, van by haar in een goed blaadje te staan, zullen wy ons moeten getroosten, nog meer in haare ongenade te vervallen, door de betuiging: dat wy in langen tyd zulk eene slordige Vertaaling, ten minsten wat de druk- en taalfouten aangaat, niet onder de oogen gehad hebben: de eersten zyn zoo lomp, zoo in 't oog loopende, zoo menigvuldig, dat, hoe veel men ook op rekening der Zetters moge stellen, in dit geval geene bedenking overblyft, of Juffrouw wolff heeft of zelve zeer slecht de proeven naagezien, of voor 't minst tot deze | |
[pagina 86]
| |
naaziening onbekwaame voorwerpen gebruikt; de laatsten, (de taalfouten) echter, komen zeker alleen voor reekening der Vertaalster, en geeven de klaarste bewyzen, zo al niet van haare onkunde in de gronden der Nederduitsche taal, vooräl met betrekking tot de geslachten der zelfstandige naamwoorden, althans van haare onöplettendheid in dezen; en schoon Juffr. wolff zulks veelligt eene kleinigheid zal noemen, haare bemoeijing en zorge onwaardig, achten wy echter eene zuivere taal en spelling een wezenlyk bestanddeel eener goede Vertaaling te zyn. Wy zullen ons niet verledigen, om, van bovengemelde fouten, voorbeelden aan te haalen; want dan hadden wy voor eerst nog niet gedaan: liever willen wy nog iets over het Boek zelve zeggen. Veelen onzer Landgenooten zullen, by geruchte, hyppolite clairon kennen, als eene zeer verdienstelyke Actrice aan het Fransch Tooneel. Van deze Vrouw vindt men hier de voornaamste levensbyzonderheden, waarönder sommigen weinig belangryk, anderen van meer gewigt zyn; maar ook eenigen in 't zonderlinge en onnatuurlyke loopen. Het grootste gedeelte, echter, van dit Boek wordt besteed ter beöordeeling van onderscheidene rollen in de beste Tooneelspelen; tot verslaggeeving van 't geen clairon in 't werk gesteld heeft, om haare meest geliefkoosde rollen waardig te vervullen, en dus tot onderwys van jonge Tooneelisten; terwyl het overig gedeelte verscheide zedenkundige bedenkingen bevat. 't Een en ander hebben wy, althans grootendeels, met genoegen geleezen. De Tooneelkundige aanmerkingen van clairon zyn veelal zeer schoon en juist, en voor Tooneelbeoefenaaren zeer leezingwaardig. Veelen, die, met weinige talenten, veel verbeelding van zich zelven hebben, zullen hunne kleinheid gevoelen als zy zien, dat de verdienstvolle clairon noch tyd, noch moeite, noch ook lichaamlyken welstand spaarde, om den stand, waarïn zy zich bevondt, waardig te vervullen, en langs zoo meer der volkomenheid te naderen. Schoon clairon, met opzicht tot haare Godsdienstige gevoelens, niet genoeg verlicht schynt geweest te zyn, om dé dwaalbegrippen wegens het blinde noodlot geheel vaarwel te zeggen, heeft zy 't echter in de begrippen eener zuivere Zedenkunde zeer ver gebracht. Van daar dat men in dit Geschrift ook uitmuntende zedenkundige gevoelens en voorschriften aantreft: vooräl hebben ons haare bedenkingen in haar zoogenaamd aantekenboekje, pag. 126 en volg., gelyk ook haare raadgeevingen aan haare jonge Vriendin, pag. 261, (by den Inhoud verkeerdlyk met pag. 289 getekend) zeer wel bevallen; terwyl wy eenige aanmerkingen der Vertaalster, in dit laatste stukje, gelyk ook op andere plaatsen, over 't geheel, zeer juist oordeelen te zyn. Om onze Lezeren eenigzins met den onderhoudenden schryf- | |
[pagina 87]
| |
trant van clairon, zoo wel als met de aanleidende oorzaaken, die haar Actrice deeden worden, bekend te maaken, zullen wy het verhaal, 't welk zy hieromtrent doet, hoofdzaaklyk overneemen: ‘De Voorzienigheid (dus spreekt clairon) gaf my eene arme, afhangelyke, zwakke, onkundige vrouw tot moeder..... Myn ongeluk begon reeds vóór myne geboorte. Op de zevende maand ter waereld komende, bragt ik eene zwakke gesteldheid mede, even moeilyk als ongunstig voor de ontwikkeling myner lichaamlyke en zedenlyke krachten. Geene liefkoozingen, geen zachte minzaamheden, geene zorgvuldigheid hebben myne kindsheid ondersteund. Myne opvoeding liet my onkundig van allerlei fraaie kunsten en begaafdheden; ik wist niets. Toen ik elf jaaren oud was, kon ik leezen en niets meer; myn catechismus en myn gebedenboekje waren alle de boeken, die ik ooit gezien had. Men hieldt my alleen bezig met spookeryën en toveryën, en dischte my die als waarheden op. Eene woeste, domme, bygeloovige vrouw, die niets wist dan my ledig in een' hoek te houden, of tot zich te schreeuwen, om my door haare bedreigingen en slagen te doen beeven, voedde my op. Myn afkeer van handwerken, waartoe men my wilde dwingen, was de oorzaak dezer mishandeling; maar vergrootte ook te gelyk dien afkeer. Ik weet niet, waar uit dezelve ontstondt; maar niets dan eene arbeidster te zyn, was voor my een onuitstaanbaar denkbeeld. Dit weet ik, dat ik myne medelydenheid, en tevens onverzetlykheid, te danken hebbe aan de ongelukken myner kindsheid. Ik heb myn beroep niet uitgehouden, of myn natuurlyk en zedenlyk bestaan versterkt, dan door deze twee hulpmiddelen. Op myn twaalfde jaar hadt het lot medelyden met my; myne moeder was verpligt te verhuizen; myn toestand bleef dezelfde: maar de buuren, begaan met die kwyning, waarïn myn treurig lot my stortte, en door myn voorkomen, door de zachtheid myner stem, door eenige blyken van gezond oordeel, door de bestendige minzaamheid van myn humeur, als men my maar geene naald in de handen gaf, gunstig voor my ingenomen, verkreegen, dat men my, zonder my iets te vergen, eenigen tyd aan my zelve overliet. Nu haalde ik voor 't eerst mynen adem, zonder ergens over te moeten klaagen; maar, 't zy als een gevolg van 't karakter der vrouw, die my opvoedde, 't zy om zich van my te ontslaan, men sloot my op in eene kamer, die op de straat zag. Dáár zynde, zonder iets te doen te hebben, en te zwak om de vensters te kunnen openen, en dus de voorbygangers te zien, klom ik reeds den eersten dag op een' | |
[pagina 88]
| |
stoel, om ten minsten by de buuren te kunnen kyken. Mademoiselle Dangeville woonde regt over ons; haare vensters stonden open; zy kreeg les in het dansen; zy was versierd met alle de bevalligheden der Jeugd en der Natuur. Myn geheel klein aanwezen trok zich, als 't ware, in myne oogen samen; ik verloor niet eene haarer beweegingen. De geheele familie was daar tegenwoordig, en toen de les eindigde, werdt zy van ieder toegejuichd, terwyl haare moeder haar omhelsde en kuschte. Het onderscheid van haar lot met het myne doorwondde myn klein gevoelig hart! Myne traanen beletteden my iets meer te zien; ik klom van den stoel, en toen myne ontroering my toestondt te zien, was alles verdweenen. Vervolgends overleidde ik, zoo goed als ik kon, alles met my zelve. Eerst besloot ik niets, van 't geen ik gezien had, te zeggen; uit vrees, dat men my dan zulks zoude beletten. Voorts deed ik alles naa, wat ik gezien had, immers zoo veel my mooglyk was..... Eindelyk haalde men my uit de kamer, en men vraagde, wat ik gedaan had? Zie hier myn eerste leugen! Ik antwoordde glad weg: daar ik niets te doen had, heb ik geslaapen. Voor hun, die niet denken, moge dit verhaal beuzelächtig zyn; maar het kan echter eene les wezen voor hun, die kinderen opvoeden: “niets is noodzaaklyker, dan hun vertrouwen nooit te verliezen.” Deze fout gaf my moed om nog meer te liegen; zy ontwikkelde al de loosheid, waarvoor ik vatbaar worden konde! Nu vond ik vermaak in het veinzen; ja, alles gaf my aanleiding, om myne moeder te verachten; 't is waar, ik was te onkundig, om daar al het ysselyke van te kunnen beseffen, en wist niet, waartoe deze misdaad een ondeugend hart brengen kan. Nu had ik geen oogenblik rust meer, dan als men my opsloot. Gelukkig voor my, dat myn moeders kwaad humeur, of haare bezigheden my dikwyls daar toe verweezen. Dan liep ik spoedig na myn venster; het mooi weêr was my gunstig, - ik kon de geheele kamer myner danseres doorzien. Ik lette aandachtig op haar; als zy heen ging, bootste ik haar na. Myn geneugen en myne vlyt dienden my zoo wel, dat zy, die by ons aan huis kwamen, dachten, dat ik verscheiden meesters had. Ik groette, zat, stond niet meer als voorheen; myne voorige denkbeelden hielden op, en myne gesprekken, ja myne aartigheden, behaagden zelfs aan myne moeder. Onderwyl viel myn geheim my ondraaglyk lastig: ik wenschte zoo vuurig te weeten, wie de jonge Juffrouw was; ik waagde dit te vraagen aan een' man, die veel by ons kwam, en my altoos vriendlyk behandelde. Hy verhaalde my het een en ander van de Fransche Comedie, en wat Ma- | |
[pagina 89]
| |
demolselle Dangeville daar deedt. Hy beloofde my ook dit alles eens te laaten zien, en met veel moeite stondt myne moeder dit toe. Zy zag niets in den Schouwburg dan de eeuwige verdoemenis; evenwel, ik ging mede. Men speelde den Graaf van Essex, en de Folies amoureuses. Wat 'er toen in my omging, kan ik niet meer beschryven: dit weet ik nog, dat men my, geduurende de vertooning, en het overige van den avond, niet kon beweegen om iets te gebruiken, of een enkel woord te spreeken. Gantsch in my zelve ingetrokken, zag of hoorde ik niets van alles wat om my gezegd of gedaan werdt. “Ga na je bed, zot schepsel!” waren de eenige klanken, die ik verstond, en ik liep na bed. In plaats van te slaapen, hield ik my bezig met my alles levendig te herinneren, wat ik gezien en gehoord had; en men stondt des anderen daags verbaasd, daar men my meer dan honderd versen van het Treurspel, en ruim twee derde van het aartig kleine stukje, hoorde opzeggen. Men verwonderde zich nog minder over myn sterk geheugen, dan over de behendigheid, waarmede ik de Acteurs nabootste. Ik brouwde gelyk Grandval; ik hakkelde, terwyl ik de sprongen van Crispyn maakte, gelyk Poisson; ik gaf my de grootste moeite, om my het geestig gelaat van Juffrouw Dangeville, en het koude styve air van Juffrouw Balicour, eigen te maaken. Kort; men hieldt my voor een zeer ongemeen schepsel: maar myne moeder fronste haare wenkbrauwen, en zeide, dat zy liever zag, dat ik een rok en hembd maaken konde, dan alle deze gekheden naadoen; dit bragt my geheel buiten my zelve. Ziende dat ik hulp kreeg, had ik de stoutheid van te zeggen: dat ik niets wilde leeren, maar op de Comedie speelen. Scheldwoorden en klapöorenGa naar voetnoot(*) deeden my zwygen; en de omstanders konden niets voor my doen, dan beletten, dat myne vergramde moeder my niet doodsloeg. Kort daaröp dreigde zy my van honger te laaten sterven, of armen en beenen aan stukken te slaan, zo ik niets doen wilde. Trekken uit ons ka akter blyven steeds in ons geheugen gedrukt. Nu nog is het, of ik my in dat oogenblik bevinde. Ik had den moed om myne traanen te weêrhouden; en met al de vastheid, waartoe ik in die jaaren in staat was, zeide ik: “wel nu, sla my dan terstond dood, anders zal ik toch op de Comedie speelen.” De harde, wreede behandeling, die men my twee geheele maanden aandeedt, deedt my niet van besluit veränderen; maar ik verviel in eene kwyning. | |
[pagina 90]
| |
De vooröordeelen eener zeer geringe opvoeding hadden eene onbepaalde magt over myne moeder, die toch indedaad een goed hart hadt: myne verkwyning trof haar te dieper, dewyl ik nooit klaagde. Eens ging zy haar verdriet klaagen aan eene braave, verstandige, gevoelige vrouw, voor wie zy werkte. Het gevolg van haar gesprek was, dat zy my, t'huiskomende, met eene tederheid behandelde, waarvan ik geen het minst begrip had. Zy omärmde my, weende bitterlyk, beloofde my alles te zullen toestaan, wat ik begeerde mits ik haar lief had, het gebeurde wilde vergeeten, en myn best doen, om het te herstellen. Deze onverhoopte verändering hadt my byna het leven gekost; evenwel, ik kwam dien schok te boven; men bragt my by myne weldoenster. Men liet my aan Deshais, Acteur in de Italiaansche Comedie, hooren; hy was genoeg voldaan, om my aan zyne mede-Tooneelisten voor te stellen. Men gaf my op dat Tooneel toegang, men schreef my voor, wat ik leeren moest; ik kreeg vryheid om op het tooneel te mogen komen, en vóór myn twaalfde jaar was ik reeds Comediante, terwyl de toejuiching, die ik kreeg, myne moeder over myne keuze vertroostte.’ Voor 't overige zal elk met vermaak ontdekken, hoe clairon, ondanks de verleidingen tot ondeugd, aan haaren stand eigen, ondanks de verzoekingen der zoogenaamde groote waereld, die men in dit Boek zoo krachtig ziet geschetst, echter getrouw bleef aan de deugdzaame beginselen, die zy zich hadt eigen gemaakt, en daardoor over alle de gevaaren, die haar zedenlyk character bedreigden, wist te zegepraalen. De achter aan dit Werk geplaatste en vertaalde Reflexions Philosophiques sur les Tragedies, noemt Juffr. wolff, te recht, ‘het beroemd meesterstukje van den fyn doordenkenden, kieschen fontenelle.’ Dan wy hebben ons by het Werk zelve te lang bepaald, om hiervan breeder te gewaagen. |
|