| |
Verhandelingen, uitgegeeven door de Hollandsche Maatschappy der Weetenschappen te Haarlem. XXIXste Deel. Te Haarlem en Amsterdam by C. Plaat en J. Allart, 1793. In gr. 8vo. 225 bl.
Beredeneerd Register, ofte Hoofdzaaklyke Inhoud der Verhandelingen die in de XXVIII Deelen van de Hollandsche Maatschappy der Weetenschappen voorkomen. Op derzelver verzoek opgemaakt, door J.F. Martinet, A.L.M. Phil. Doctor, Lid der Hollandsche Maatschappy, en Predikant te Zutphen. En door de Maatschappy uitgegeeven. 250 bl.
De Hollandsche Maatschappy der Weetenschappen deelt, in het XXIXste Deel haarer Verhandelingen, drie Antwoorden mede, op haare Prysstoffe, voor den Jaare 1790, dus woordelyk door haar opgegeeven: ‘Een der voornaamste gebreken van de gewoone Schepradmolens is, ongetwyffeld, daar in gelegen, dat het rad ondieper in het water staat, naar maate het sneller omloopt; en dus dat de weêrstand of last vermindert, naar maate de beweegkragt toeneemt, en omgekeerd. Daar echter, in dit geval, buiten kyf, kragt en tyd nutteloos verspild; mitsdien ook tegen de eerste regels der Werktuigkunde gehandeld wordt, zo wordt gevraagd: Op welke wyze kan het gewoone Scheprad, behoudens deszelfs overige vol- | |
| |
komenheden, zodanig verbeterd en toegesteld worden, dat, de toevoer van Water geduurig aan de ontlasting geëvenredigd zynde, het rad altoos, het zy hetzelve snel of langzaam beweege, even diep in het water hange? En, als een tweede gebrek, moet men aanmerken, dat, volgens de tegenswoordige gesteldheid der Schepradmolens, de weêrstand of last niet verminderd of gemaatigd kan worden, naar maate de beweegkragt vermindert, waar door de Molens, by verslapping van den Wind, genoodzaakt zyn stil te staan: men vraagt derhalven, in de tweede plaats, welk het geschiktste middel zy, om dit gebrek te vergoeden, mits hetzelve, zonder aanmerklyk tydverlies,
werkstellig gemaakt kan worden; en geene groote, noch geduurige, oplettenheid van den Molenaar vereische.’
Het eerste Antwoord op deeze Vraage, zynde met de gouden Medaille bekroond, is geschreeven door j. blanken jansz., Luitenant by 't Corps Artillerie, ten dienste deezer Landen, en Opzichter van 's Lands Fortificatien, te Brielle, op aangeeven van deszelfs Vader j.t. blanken, Fabryck en Dykmeester van den Krimpenerwaard, enz. Het tweede Antwoord, aan welk het Accessit van eene zilveren Medaille is toegewezen, is van j.d. huichelbos van liender, te Rotterdam; en het derde van marcus verkuil, te Zaandyk, aan wien eene zilveren Medaille is toegewezen, als eene erkentenisse voor deszelfs aangewende moeite. By de eerste Verhandeling zyn drie, by de laatste zeven, Plaaten ter opheldering gevoegd, welke het beredeneerde van de Opstellers duidelyk aantoonen.
De Heer blanken beschouwt en behandelt de Vraag der Maatschappy in drie byzondere Afdeelingen. In de eerste onderzoekt hy, Voor welke Verbeteringen het gewoon Scheprad, in zyn Zamenstel, vatbaar zy. Hier toe was derhalven eene beschryving van het Scheprad noodig: die kortelyk hier op neder komt. Het gewoon Scheprad is een Zamenstel van vry zwaar Eikenhout, in elkander gewerkt, opgesloten en verbonden, gelyk de bygevoegde Plaat aanwyst, en by veelen bekend is. Dit Scheprad staat, of hangt, loodregt, en wordt om een zwaar hout, dat men Water-as noemt, als in een passende trommel bewoogen, tusschen twee regt opstaande Wanden of muuren, dito Vloer en Opleider, onder den naam van Krimp, by den Molenbouw, bekend. In deezen Krimp moet het Water, dat door het gewoon Scheprad zal worden uitge- | |
| |
maalen, door middel van zyne omdraaijende beweeging worden opgeheven, zodanig, dat deszelfs hoogte van binnen die van het buiten- of boezem-water overtreft; waardoor de Waterdeur, (gewoonlyk Wagt- of Schoepedeur genaamd,) welke het buiten- of boezem-water ophield, en keerde, om niet naar binnen te loopen, geopend wordt, en aldus het, zodanig opgeheven, of in den Krimp verhoogde en opgebragte, binnenwater naar buiten doet stroomen, met eene snelheid, die evenredig is aan den omloop van het Scheprad, en den ruimen toevoer van het binnenwater. Deeze korte omschryving van het Scheprad, deszelfs plaatsing en werking, zal elk, die eenige kennis heeft van de eigenschappen der vloeistoffen in het algemeen, en van die van het Water in 't byzonder, duidelyk het naauw verband doen zien, dat 'er tusschen het
Scheprad, den Krimp, Opleider en Schoepedeur, gevonden wordt.
Naa zich verwonderd te hebben, dat, in een Land als het onze; in het welk men, om zo te spreeken, zedert eeuwen, op elken voet gronds de Schepradmolen noodig heeft; nog zulk eene bekrompene verscheidenheid gevonden wordt, dat niet alleen byna alle de werktuiglyke deelen der gewoone Watermolens; maar zelfs de grovere inrichtingen, zo als de Schepraden, de Krimpen, Waterloopen, Schoepedeuren, ondanks de zigtbaare gebreken, nog op dezelfde wyze gemaakt worden; schikt de Schryver zich, in deeze Afdeeling, tot het beschouwen der Hoofdgebreken, welke in den toe- of zamenstel van de hem bekende Schepraden plaats vinden, namelyk: dat zy te veel zwaar hout, of ligchaam, door den Krimp omvoeren, daar by elken omgang Water moest plaats vinden; het welk, zonder eenig bezwaar, zo geen verligting, in de werking, uitgemaalen zoude worden, indien het niet, door het Corpus van het Waterrad, daar uit wierd gehouden en te rug geperst. Eene kleine verschikking in de Constructie van dit gedeelte van het Scheprad is derhalven het eenvoudig en onkostbaar middel, door hem, ter verbetering van dit Hoosdgebrek, aangeraaden.
De verschikking van den Heer blanken komt hier op neder. In plaatse van de Gordingen, welke nu gemeenlyk uit eiken ribben, zwaar 3 a 6, en 4 a 7 duim, genomen worden, stelt hy voor, om yzeren Cirkelstukken, als een rondgaanden ring, zwaar ½ en 3 duim, te neemen; en de Zwaarden, Korbeels of Steek-schooren, die de Kruis- | |
| |
armen verbinden, en waarin de Schoepen worden gewerkt, cirkels-wyze te maaken, ten einde zy geene plaats in het Water, of schoon hetzelve eenige duimen boven het zomerpeil gerezen ware, beslaan; en eindelyk de Kruis-armen zelven, uit den tand der Zwaarden, aan den voorkant, tot op de dikte van een gewoone Scheep, dat is van 2 duim, in plaats van 3½ a 4 en meer duimen, dikte, die hen nu gemeenlyk gelaaten worden, te maaken.
Om dit verbeterd Scheprad met een gewoon Scheprad te vergelyken, geeft hy van elk eene tekening en berekening op, welke het voordeel zyner verschikking zeer duidelyk maaken. Twee Schepraden, elk groot over 't kruis 19 voeten, breed 20 duim, diep in het Zomerwater = 40 duim, worden gelyklyk ondersteld agt omgangen in één minuut te doen. Het eerste of gewoone Scheprad heeft 1.) 8 stuks eiken Gordingen, die altoos geheel door het water gaan, op hun ligtste gesteld, zwaar 3 en 6 duim ieder, lang 13 voet, welker ligchaamlyke inhoud is, 22,464 cubiecq duimen, 2.) 8 dito Zwaarden, doorgaans zwaar 7 a 9 duim, welken men stellen mag, dat, met hunne einden, voor het minst, by iederen omgang, één a twee voeten door het water gaan, eer die van het nieuwe Scheprad aan de oppervlakte van hetzelve raaken: stelt dus gemiddeld 1½ voet door het water gaande, zwaar 7 en 9 duim, dat is voor 8 stuks Zwaarden 9,072 cubiecq duimen. Stelt nu de gemelde onnodige zwaarte van 3½, 4, 5 en meer duimen, op de einden der Kruis-armen, tegen de afbiljoeningen, die aan de binnenkanten der houten Gordingen plaats hebben; en dat voorts de opsluiting der Schoepen, met bouten en plaaten, in beide gevallen gelyk zyn, zo bekomt men by het eerste rad, in ieder omgang, eene ligchaamelyke zwaarte van hout in het water van 31,536 cubiecq duimen, dat is by agt omgangen 252,288 cubiecq duimen = 146 cubiecq voeten, of den inhoud van 27½ Tonnen Waters, die dadelyk iedere minuut gemist worden, om dat ze geen plaats in den Krimp, door de opgegeeven houten Gordingen en Zwaarden, als opgevuld, kunnen vinden.
‘Het nieuwe voorgestelde Scheprad, met yzeren Gordingen en geboogen Zwaarden, brengt voor dit alles niet meer in het water als 108 voet lengte yzeren Gording, zwaar ½ en 3 duim = 1,944 cubiecq duimen by ieder, en dus by de agt omgangen 15 552 cubiecq duimen, of de plaats van 1 15/21 Ton Water, die by dit nieuwe Scheprad in den
| |
| |
Krimp wordt geöccupeerd, in tegenstelling van 27 17/21 Ton Water, die thans by de gewoone Schepraden, door de zwaarte der houten Gordingen, enz. iedere minuut verlooren wordt. Waaruit dus allerduidelykst volgt: dat, alléén door deeze kleine verandering in den Zamenstel van het Scheprad, met behoud van alle overige volkomenheden, niet alléén, maar met duidelyke verbetering in sterkte en onderhoud, zonder eenige de minste bedenkingen, (het zy kostbaare noch moeilyke uitvoering,) in de uitmaaling van Water, voor iedere minuut, alles op zyn minste en zeer toegeeslyk gerekend, gewonnen wordt 26 2/21 Ton Waters, het welk, volgens het meest aangenomen vermogen van onze beste en grootste Schepraden, op ruim een tiende gedeelte vermeerdering in het vermogen van een gewoon Scheprad kan worden gesteld.’ - En dit acht de Schryver ook hoofdzaakelyk de eenige verbetering te zyn, voor welke het gewoone Scheprad, op zich zelven, vatbaar zy.
In de tweede Afdeeling toont de Heer blanken aan, Hoedanig de toevoer van Water, meer aan de ontlasting evenredig, kan worden bevorderd, dat het Scheprad, het zy het snel of langzaam beweege, even diep in het Water hange; het welk geschied, wanneer men, in plaatse van den agterwaterloop tregters-wyze naar het Scheprad toe te trekken, zo als men gemeenlyk doet, hetzelve met meerder ruimte evenwydig te trekken, tot zo ver de wanden of agterwaterloopsmuuren cirkelvormig, kort agter het Scheprad, daar de eigenlyke Krimp begint, kunnen worden aangehaald. Zo als in de bygevoegde Plaaten duidelyk te zien is. Waar door dan zeker kan worden voorgekomen, het zo ras nederslaan van het Water in den Krimp, by eenigen snellen omloop of beweeging van het Scheprad, waar door het rad, ondieper in het water tastende, minder water bevat, en alsdan, met sneller omgang, in vermogen afneemt: schoon hier mede evenwel meerder bezwaar, in de werking van de gantsche Machine, gepaard gaat. - In het slot van deeze Afdeeling beschryft de Heer blanken eene drieledige Schoepedeur, denkelyk door zynen Vader uitgevonden, zynde zulk een, die in lengte of hoogte uit drie byzondere Stukken bestaat, en, gesloten zynde, een gantsch digtsluitende deur uitmaakt, dienende, om, by slappe winden, het zogenaamde lepperen te verbeteren; geevende tevens aanleiding, om Molens, die aanmerkelyk verschil
| |
| |
in de hoogte van hunne boezempeilen hebben, zo dat zy op den eenen tyd voeten meer, dan op den anderen tyd, opmaalen moeten, benulpzaam te wezen.
De derde Afdeeling is aan een Onderzoek gewyd, Op welke wyzen het gebrek der tegenswoordige Schepradmolens kan worden vergoed, dat, zonder aanmerkelyken toestel, noch verlies van tyd, de weerstand of last voordeelig gemaatigd, vermeerderd, of verminderd, worde, naar maate de beweegkragt toe- of afneeme; en aldus niet meer, zo als thans het gebrekkig geval der gewoone Schepradmolens is, kragt en tyd nutteloos verspild, noch tegen de eerste regelen der Werktuigkunde gehandeld, worde.
Het zeer eenvoudig en onkostbaar middel, dat de Heer blanken hier toe aanraadt, is: dat in, of aan, een en hetzelfde ligchaam, huis of romp van onze gewoone Watermolens, drie onderscheiden, op zich zelven bestaande en werkende, Schepraden van applicatie worden gemaakt; zodanig, dat dezelven niet alleen kunnen verschillen in grootte of breedte; maar ook, daar 't noodig zy, in hoogte der opmaalingen, op meer dan eene wyze; naar de plaatselyke gesteldheid der Polders; zelfs tot eene dubbelde opmaaling met een en dezelfde Molen. Deeze verbetering wordt door hem uitvoerig betoogd, en omstandig beschreven. Aangaande de snelheden, welken aan deeze onderscheidene Schepraden, in hunnen omloop, dienen gegeeven te worden, draagt hy daar toe den volgenden algemeenen regel voor: als, het kleine rad tegen 6⅞ eind; het tweede of middelbaare rad tegen 7 einden; en het derde of groote Scheprad tegen 14 einden; zo als men gewoonlyk in des Molenmaakers styl zich uitdrukt, het welk zeggen wil: dat het Scheprad éénmaal heeft omgedraaid, tegen dat één eind der roede zo veel maalen voorby een aangenoomen plaats passeert.
Twee bedenkingen, tegen de werking van twee en drie Schepraden, lost de Schryver vervolgens op. Ten opzichte van de eerste; of, namelyk, het gaande Werk, Kammen, Staven, Spillen, Assen en Roeden, de beweegkragt wederstaan kunnen, die tot zulk eenen wederstand of last vereischt worde; wyst hy een groote Steenen Watermolen, genaamd Kostverlooren, even buiten de Oostpoort, te Rotterdam, ten voorbeelde aan. Deeze heeft twee Schepraden, beiden 19 voeten groot over het kruis, doende, zedert zyne verbetering, Ao. 1774, de beste wer-
| |
| |
kingen, zonder dat 'er eenige meerdere ongemakken, aan het gaande Werk, boven andere Molens, by plaats hebben. En, met betrekking tot de tweede bedenking; of een Molen met drie Schepraden, die, naar maate de omstandigheden, aan- en afgelegd moeten worden, niet te veel tydverlies en oplettenheid in den Molenaar vereischt, om door hem beheerscht en bemaalen te kunnen worden; wyst de Schryver andermaal tot gemelde Rotterdamsche Molen, en deszelfs inrichting; wordende deeze altyd door één Molenaar, zonder te veel tydverlies en oplettenheid, beheerd en bemaalen.
Ook in het Antwoord van den Heer huichelbos van liender, is het invoeren van twee of drie Schepraden in één Molen, (volgens het voorbeeld van meer dan eene Schepradmolen, onder het Hoog-Heemraadschap van Schieland; behalven het voorbeeld der tonne Vyzelmolens, van welken 'er drie in een zelfde Molen worden geplaatst,) de eenige verbetering. Ja, hetzelfde denkbeeld wordt, in de derde Verhandeling, door den Heere verkuyl, mede voorgedragen en ontwikkeld. Deeze raadt insgelyks drie Schepraden in één Molen aan; hangende elk op eene verschillende hoogte; verschillende 1½ voet van elkander: dus het hoogste met het laagste 3 voeten. Kunnende de Molenaar, by vermindering van beweegkragt, of verslapping van wind, de verschillende raden uit- en inhangen. Intusschen gelooft deeze Schryver, dat één Scheprad ook zoude voldoen, wanneer hetzelve 3 voeten ryzen en zakken konde, door middel van een Vyzel, met zyn grondstuk of Opleider, welke alle omstandig door hem beschreven, en in Plaaten aangewezen, worden.
Opzettelyk zyn wy eenigzins breedvoerig geweest in het aanwyzen der voorgedragene Verbeteringen, om dat wy begrypen, dat de beste staat der Watermolens voor ons Land van zo veel gewigt is, dat men niet te veel moeite kan aanwenden om denzelven te bevorderen; of de middelen, daar toe strekkende, algemeen bekend te doen worden. - Ten opzichte van het overige kunnen wy kort zyn.
Agter deeze bekroonde Antwoorden, volgen toegezondene Verhandelingen van de Leden der Maatschappye, als 1. Eene Beschryving van eene dryvende Krib, door den Heere johannes samuel creutz. A.L.M. Phil. Dr. Ingenieur-Majoor in dienst van Haare Majesteit de
| |
| |
Keizerin aller Russen, Ridder van de St. Vladimirs Orde, te Petersburg. Deeze Beschryving, met de bygevoegde Plaaten, geeft een algemeen en byzonder denkbeeld van eene dryvende Krib, welker agter-end (of nek) tegen den oever is vastgelegd, terwyl het voor-end met de getyden omzwaaijen kan, en door kabeltouwen in de bepaalde strekkingen gehouden wordt. Zynde zodanige Krib geschikt om van de beide tegenovergestelde richtingen der Stroomen gebruik te kunnen maaken. 2. Verhandeling over de beweeging en gedaante der Golven, door den Heer flaugergues, Lid der Academiën der Weetenschappen, te Montpellier en te Lyon, Correspondent van de Koninglyke Maatschappy der Geneeskunde, te Parys. - ‘Volgens het gevoelen van newton, is de golvende beweeging, welke ontstaat op de oppervlakte van een effen en stilstaand water, wanneer deeze oppervlakte in eenig punt ingedrukt wordt, door eene botsing of drukking, eene beweeging, saamgesteld uit eene wezenlyk voortgaande beweeging in de horizontale richting, en van eene beurtelings op en nederdaalende beweeging in de deeltjes van het water, zo dat die deeltjes beurtelings ryzen en daalen; beschryvende op die wyze eene Serpenterende of Slangswyze lyn van de parabolische soort, en zich verwyderende van het punt der oppervlakte des waters, alwaar het indrukkend vermogen gewerkt heeft.’ Dit gevoelen, het welk door alle de Wiskunstenaars naa newton, en vooral ook door den geleerden d'alembert, in zyne Encyclopedie, op het Artykel Onde (Golf,) omhelst is, scheen den Heere flaugergues toe, niet met de waarheid overeenkomstig te zyn; ten
minsten, uit zyne gedaane, en hier medegedeelde, Proeven, heeft hy een gevolg afgeleid: dat eene Golf geenzins het uitwerkzel is van eene beweging in de waterdeeltjes; maar dat zy eene bultige ophooging is, welke die botsing doet ontstaan rondom die plaats, door de indrukking welke zy daar veroorzaakt, welke ophooging zich vervolgens rondom cirkelvormig voortplant, enz. Intusschen heeft de Vertaaler deezer Verhandeling, in een klein Naschrift tot dezelve, met grond reeds getwyffeld, of de Equatie van den Schryver, wegens de gedaante der Golf, niet te veel ingewikkeld is, en eene meer algemeene oplossing zoude vereischen, van dergelyken aart, als de Heer de la grange voor de bocht der Muzyksnaaren gegeeven heeft. - Beide deeze Verhandelingen zyn tevens in het Fransch gedrukt, in welke
| |
| |
taal zy opgesteld zyn. Wordende gevolgd van de Weerkundige Waarneemingen, geduurende den Jaare 1792, op den Huize Zwanenburg, gedaan; uit welke blykt, dat de Hoogste Barometer aldaar in dat Jaar 30 dm. 4 lyn, de Laagste 28 dm. 9½ lyn; de Hoogste Thermometer 81, en de Laagste 11, graaden, geweest is.
Het Beredeneerd Register, door de Hollandsche Maatschappy naast dit XXIXste Deel uitgegeeven, is het tweede op haare Verhandelingen; loopende van het XIIde tot het XXVIIIste Deel ingesloten; - benevens eene korte aanhaaling der Artykelen, breeder omschreven in het eerste Register, over de XII eerste Deelen. Het is in denzelfden zaakryken en omschryvenden trant, als het voorgaande; hebbende men het aan dezelfde vlytige en kundige hand, namelyk die des Heeren martinets, te danken. |
|