Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandelingen, uitgegeeven door het Zeeuwsch Genootschap der Weetenschappen te Vlissingen. Twaalfde Deels Eerste Stuk. Te Middelburg by P. Gillissen 1786. Behalven het Voorwerk 315 bladz. in gr. octavo.Twee Prysverhandelingen hebben hier den voorrang. Ze strekken ter beantwoording der Vraage: ‘Dewyl de schadelykheid der begravenissen, binnen de Steden en Kerken, ten vollen beweezen, en vry algemeen erkend is: welke zyn de verschillende redenen, dat die nadeelige gewoonte in deeze Republyk blyft stand grypen; en welke zyn de beste middelen, om dezelve te doen ophouden?’ De Opsteller der eerste is Mr. joh. did. van leeuwen, en die der tweede Dr. corn. terne. By dezelven komt nog een Aanhangzel van aantekeningen over dit onderwerp, welken de Eerwaarde a. 's gravesande, uit de niet bekroonde antwoorden by een verzameld en in orde geschikt heeft. In deeze Stukken wordt de schadelykheid dier gewoonte, welke veelen nog niet genoeg schynen op te merken, op nieuw aangedrongen, en tevens verscheiden redenen aan de hand gegeeven, welke veelen, ten onregte, wederhouden om 'er van af te zien; 'er worden wyders etlyke maatregels voorgeslaagen, die men werkstellig zou kunnen maaken, om deeze nadeelige gewoonte trapswyze te doen afneemen, en allengskens het begraaven op opene Kerkhoven, buiten de Steden, algemeen stand te doen grypen. - Men heeft hier met een sterk vooroordeel, door de gewoonte gevestigd, te stryden; maar zy, die in staat zyn, om deeze en andere soortgelyke Schriften, onpartydig, te overweegen, kunnen niet wel nalaaten van dit schaadlyk gebruik af te keuren; en wanneer de zodanigen, tot een eenigzins aanzienlyk getal aangegroeid zynde, zo onder Regenten als Ingezetenen, de handen, ter verbeteringe hiervan, in een wilden slaan, zou men op goeden grond mogen verwagten, dat men 'er in weinige jaaren groote vorderingen in zou maaken, en eerlang wel de geheele afschaffing dier nadeelige gewoonte te wege brengen.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 236]
| |
Op de behandeling van dit onderwerp volgt de beschryving van een nieuw Lunarium, of Starrekundigen Maanwyzer, uitgedagt, en aan dit Genootschap ter beoordeelinge toegezonden, door den Eerwaarden h. schortinghuis. In den smaak van meer andere Starrekundige Wyzers, ter aanduidinge van de beweeging der hemelsche lichaamen, heeft zyn Eerwaarde een Lunarium of Maanwyzer uitgedagt, bestaande uit een vast papieren blad op hout geplakt, en zes ronde beweegbaare schyven of blaadjes van styf papier, in het middelpunt op elkander vast geschroefd, waar by twee wyzertjes, het een om de Zon, en het ander om de Maan, te verbeelden. Door middel van dit Werktuig, op de behoorelyke wyze gerekend, kan men, met behulp dier beweegbaare schyven en wyzertjes, gereedlyk alles nagaan, wat tot den loop en de beweeging der Maane betrekking heeft, en dienen kan, om de voornaamste verschynzelen daaruit voortvloeiende te verklaaren: het welk, zo ten algemeenen gebruike, als byzonder in 't onderwyzen der Jeugd, zyne nuttigheid kan hebben. Wyders ontmoeten we hier eenige aanmerkingen van den Hoogleeraar c.p. thunberg, over de Kaneel op op Ceylon, vertaald en met eenige aantekeningen vermeerderd, door Dr. m. houttuyn, waarin ons de verschillende soorten van Kaneel nader ontvouwd, en de manier van behandeling, met verscheiden byzonderheden daartoe behoorende, opengelegd wordt. Eindelyk levert ons dit Deel nog eene Verhandeling van | |
[pagina 237]
| |
den Eerwaarden h. van den hespel, over Gods Goedheid, in de bepaaling omtrent den dood der meeste Dieren. Het lot der meeste Dieren naamlyk is, dat zy door anderen gewelddaadig verslonden worden; het Dierenryk vernielt elkander, en bestaat door eene onderlinge slagting; die hun smertlyk valt, en waar tegen zy met alle kragt stryden. Het bezef hier van geeft aanleiding tot de vraag: Hoe het met Gods goedheid bestaanbaar zy, dit alles zo te bepaalen, te doen werken en te bestieren, dat deeze onschuldige slagtoffers het leeven zo ellendig eindigen? Ter beantwoordinge hiervan geeft hy twee bedenkingen aan de hand, die hy, ieder op zigzelve, met duidelyke bewyzen staaft. - Voor eerst: men ziet, in die bepaaling, blyken van Gods goedheid voor het algemeene welzyn: en ten tweede: die goedheid valt zelfs deezen Dieren te beurt, door deezen hunnen dood. Zyn Eerwaarde stelt het een en 't ander in zulk een juist daglicht, dat hy alle bedenkelykheid daaromtrent ten kragtigste tegengaat. Ons bestek laat niet toe het gansche verband zyner redeneeringe voor te draagen; maar zie hier het geen hy ons eert gadeslaan, wegens het denkbeeld, dat die dood hun smertlyk valt, naar uitwyzen hunner worstelingen tegen den dood. - ‘Hier moet men, zegt hy, voor alles opmerken, dat, volgens de byna algemeene bepaaling van hunnen dood, deeze hun altoos zeer onverwagt te beurt valt; eene verordening, waardoor hun ook een byzonder blyk van 's Heeren goedheid geschonken wordt. - Op het oogenblik, dat duizende gerust vliegen, kruipen, zwemmen, worden ze in het midden hunner genoegens verdelgd. - Het is waar, zommigen schynen eenigen tyd met den dood te worstelen: by voorbeeld, een worm, een mug, een vlieg, een visch, zoo-zelfs, dat wy dikwerf hunne worstelingen in doods gevaar kunnen zien; en ons mededoogen voor hun voelen ontvonken. Doch in zulke gevallen is het een verkeerd vooroordeel te waanen, dat zy dan van hun doods gevaar zouden bewust zyn, en daarom met al hun kragt tegen hunne vyanden worstelen. Neen, zoo ver strekken hunne begrippen zich nooit uit: zulk een denkbeeld vordert veele andere en verscheidene besluiten, welke in hun niet vallen kunnen. De gantsche zaak is deeze: zy vinden zich belemmerd in hunne vryheid en genoegens, en alle pogingen, welken zy in het werk stellen, dienen alleen, om deeze weder te bekoomen, en zou wor- | |
[pagina 238]
| |
den zy, onder dit poogen, om hunne vryheid, verslonden. - Is nu de dood voor een stervenden onaangenaam, akelig, om het begrip der verandering, om de verlaating van veele genoegens, om gevreesde smert, enz.: dit alles kan hun nooit treffen, dewyl zy volstrekt onverwagt sterven.’ - - De Autheur besluit wyders deeze zyne Verhandeling met eene aanmerking tegen het martelen, en wreedaartig ombrengen der Dieren, waarin zommige ontaarte menschen vermaak schynen te scheppen, en erinnert ons, ‘hoe wy ten sterkste verpligt zyn, om zulke snoode martelaryen, op alle mogelyke wyzen, tegen te gaan: als mede, dat wy, in de onvermydelyke noodzaaklykheid zynde, om zommige dieren te dooden, dan de algemeene natuurwet, ons in het ryk der dieren zoo duidelyk voorgeschreven, behooren te volgen: dat is, dat wy dit, volgens Gods oogmerk, langs den kortsten weg uitvoeren.’ |
|