Proeve van Slaapdichten, door O.C.F. Hoffham. Te Amsterdam, by P.J. Uylenbroek, 1784. Groot 61 bladz. in gr. octavo.
Den Dichter hoffham, door verscheide, by uitstek geestige, Dichtstukjes, op den Nederlandschen Parnas bekend, beving de zeldzaame lust, om tot lof van den Slaap in zyne Dichtluimen te zingen. Twee- en dertig Dichtstukjes op één onderwerp met vermaak niet alleen te leezen, maar na meerder te verlangen, dunkt ons een blyk van de behaaglykheid van het onderwerp zelve, of van deszelfs keurige uitvoering. En het laatste was in deezen vry zeker ons geval. De Praktikaale Philosophie zy ons voorbeeld, en wettige onze lofspraak.
Parmenides ontkende de beweeging:
Diogenes, om hem te wederleggen,
Sprak niet een woord, maar rees van zynen zetel,
En wandelde slechts voor hem heen en weder;
Doch Philosooph Diogenes, op zyn beurt,
Verviel in dwaaling tot het ander uiterst;
En loogchende de rust: wat grooter dwaaling!
Zo hy nog leefde, my de rust ontkende,
Ook ik zou zwygend zyn systeem weêrleggen:
Ik zou alleenlyk voor zyne oogen slaapen.
Ook heeft de Heer Hoffham in dit stukje eenigzins een bewys gegeeven, hoe het Rym in onze Nederduitsche taal ontbeerd zou kunnen worden, als 'er woordschikking noch verstrant om leeden.