Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandelingen van het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Derde deels eerste Stuk. Te Utrecht, by S. de Waal, 1785. Behalven het Voorwerk, 731 bladz. in gr. octavo.Dit gedeelte behelst twee Prysverhandelingen, waarvan de eerste strekt, ter beantwoordinge der Vraage: ‘Wat heeft men te denken aangaande het planten van Boomen, binnen en rondom de Steden? Is dit voordeelig of nadeelig voor de gezondheid der menschen? | |
[pagina 205]
| |
Wordt de Lugt door derzelver uitwaseming gezuiverd of besmet? En welke soort van Boomen is meest of minst voordeelig of nadeelig?’ ----- In eene voorafgaande Inleiding wordt dit onderwerp over 't algemeen, en als beschouwenderwyze behandeld; welke beschouwing de Heeren van Barneveld en Muller, Opstellers van dit Stuk, leidt om op het eerste algemeen Voorstel te antwoorden: ‘Het planten van Boomen is voordeelig; men heeft niets dan goede en heilzaame uitkomsten hiervan te verwagten.’ ----- Na deeze beschouwende Inleiding gaan onze Schryvers over tot eene meer bepaalde en wel proefkundige behandeling van 't tweeledige byzondere Voorstel, of de Lugt, door de uitwaseming der Boomen gezuiverd of besmet worde? Uit het deswegens door hen bygebragte, zo ten voor- als ten nadeele, maaken zy de Balans indiervoege op, dat het planten van Boomen binnen en rondom de Steden, met betrekking tot derzelver uitwaseming, voordeelig maar niet nadeelig is. ----- Dan dit zo zynde blyft de Vraag nog over, welke soort van Boomen hier bovenal in opmerking komen. Zulks doet de Heeren Opstellers eene Rangschikking der Boomen, ten deezen opzigte, maaken, schikkende dezelven in drie Rangen, waarvan ze verder het min of meer voordeelige, naar uitwyzen hunner Proeven, melden. En, daar de ondervinding ten duidelykste leert, dat de hoedanigheid der gronden hier ook noodzaaklyk in agt genomen moet worden, zo voegen onze Schryvers, by het opgemelde, ook nog eene aanwyzing daar toe betrekkelyk. Ze hebben ten dien einde eene Lyst van onderscheiden boomen vervaardigd, geschikt naar den verschillenden grond, in welken zy eigenaartigst behooren en weligst willen groeien; met aantekening van den Rang, waaronder dezelven, volgens de gegeeven rangschikking, te plaatzen zyn. ----- Eindelyk leveren ze ons de opgave hunner Proeven, waarop ze zig in deeze Verhandeling beroepen, met een voorafgaand verslag van de wyze, op welke zy deeze hunne Proeven genomen hebben. Het Provinciaal Utrechts Genootschap had de hier beantwoorde Vraag reeds in 't jaar 1777 opgegeeven; en was in 't jaar 1780 van oordeel, ‘dat van alle de ingekomen Antwoorden, met opzigt tot het eerste gedeelte der Vraage, aan het oogmerk derzelve best voldaan had de fraaie en uitgewerkte Verhandeling, ten zinspreuk voerende, Observez la Nature et suivez la route, qu'elle vous trace: | |
[pagina 206]
| |
----- Doch men verlangde in dezelve meerdere Proeven, met Boomen gedaan, en wel inzonderheid zulke, uit welker vergelijking men, met eenigen grond van zekerheid, konde opmaken, welke Boomen, ter verbetering van de lucht, best geschikt waren: en de opgegevene redenen van de groote moeijelijkheden dezer Proefnemingen kwamen het Genootschap niet voldoende voor.’ ----- Zulks heeft aanleiding gegeeven om deeze Vraag, in 't jaar 1780, op nieuw voor te stellen, onder aanbod van een dubbelen Eerprys; welke, in 't jaar 1783, aan deeze Verhandeling der Heeren van Barneveld en Muller is toegeweezen. Intusschen hadden de Heeren Deiman en Paets van Troostwyk hunne Verhandeling, die ten zinspreuk voerde, Observez la Nature enz. reeds door de drukpers gemeen gemaaktGa naar voetnoot(*); des dezelve, in 't jaar 1783, niet konde aangemerkt worden als mededingende naar den Eerprys; zynde het anders het oogmerk van 't Genootschap geweest, den dubbelen Eerprys tusschen de Opstellers deezer vroegere en laatere Verhandelingen te verdeelen. Nu zon het, na dit voorgevallen, volgens ons inzien, eenigermaate onheusch zyn, de waarde deezer beide Verhandelingen, door eene onderlinge vergelyking, te beoordeelen; dan wy kunnen, ter deezer gelegenheid, niet nalaaten ons te verwonderen, dat de Heeren van Barneveld en Muller, twee jaaren langer tyd gehad hebbende, in hunne Verhandelingen niet doen blyken, dat ze gebruik gemaakt hebben van de merkwaardige ontdekkingen en waarneemingen, die, nopens dit onderwerp, door verscheiden beroemde Natuuronderzoekers, geduurende de laatste jaaren, gemeen gemaakt zyn; en waarvan de Heeren Schryvers der vroegere Verhandelinge zig niet hebben kunnen bedienen: ook hadden we, moeten wy zeggen, over 't algemeen meer naauwkeurigheid in deeze laatere Verhandeling verwagt. ----- Wat wyders betreft de bygebragte Proefneemingen, inzonderheid over de voordeeligste Boomen, waarop het hier bovenal aankwam, gemerkt het Genootschap daaromtrent over de vroegere Verhandeling min voldaan was; derzelver voordragt schynt ons te bevestigen het geopperde in de vroegere Verhandeling, dat naamlyk dit Stuk aan groote moeilykheden is | |
[pagina 207]
| |
blootgesteld, die de uitvoering bezwaarlyk maaken. Zulks ontdekt zig vry klaar in etlyke deezer Proeven, en de wyze, op welken dezelven meerendeels genomen zyn, is verre van naauwkeurig, en vooral niet voldoende om 'er zekere algemeene besluiten uit af te leiden. Laat vry alles, op de beschreevene manier, met de uiterste oplettendheid in 't werk gesteld worden, zo blyft, gelyk ieder Natuurkundige, die in deeze soort van proefneemingen bedreeven is, gereedlyk zal toestemmen, nog overig; dat, welke voorzorgen men ook gebruike, om eene even groote hoeveelheid van dezelfde bedorven lugt te gebruiken, als ook van een waschlicht te bezigen, dat dezelfde dikte, en een gelyk groote pit heeft, het uitblusschen van het waschlicht nimmer zo gelyk zal uitkomen, als in deezen wel vereischt zou worden. Het zal toch, door toevallige onvoorkomelyke omstandigheden, als daar zyn, by voorbeeld, de zuiging in het vertrek, de grooter vlam van het waschlicht, waardoor de eene reis eene grootere hoeveelheid luchts uit het glas gedreeven wordt, dan op een anderen tyd, en meer dergelyken, dikwerf aanmerkelyk kunnen verschillen. Nadien nu, over het geheel, de meeste uitkomsten der proeven, naar deeze ons zo onzekere maat, genomen zyn, zo doen ze in dit geval niet genoeg af, om 'er een gegrond besluit uit op te maaken. Ook kan men te minder uit soortgelyke proefneemingen, als in deezen opgegeeven zyn, met eenige zekerheid algemeene gevolgen afleiden; daar de omstandigheden, waaronder de verbetering der lugt, door Boompjes en Plantjes, op zodanig eene wyze in 't klein wordt waargenomen, op verre na niet in alle opzigten gelyk staat, aan die, waarin wy de werking der Natuure in 't groot waarneemen. ----- Met dit alles, schoon wy dus deeze Proeven niet voldoende voor de groote hoofdzaake oordeelen, is 't egter zo met dezelven gelegen, dat 'er verscheiden onder gevonden worden, die eene algemeene nuttigheid hebben, en aanleiding kunnen geeven tot een nader onderzoek, 't welk geschikt is om een duidelyker licht over dit onderwerp te verspreiden, door de oplettende ondervinding steeds te baat te neemen. By deeze Verhandeling komt wyders eene tweede, waarin eene Vraag van eene andere natuur overwoogen wordt, te weeten. ‘Welke zijn de Natuurlijke, of uit de levenswyze ontstane oorzaken van de zo aanmerkelijke vermeerdering der Zenuwziekten in ons Land? ----- | |
[pagina 208]
| |
welke zijn derzelver kenmerken? ----- welke is de beste wijze om dezelve voor te komen en te genezen?’ - Wy hebben deeze Verhandeling, opgesteld door den kundigen Geneesheer Michell, met eene ongemeene graagte geleezen; de uitvoering toont ten duidelykste, dat hy dit onderwerp doordagt, de beste Schryvers met oordeel geraadpleegd, en de uiterste naauwkeurigheid in zyne eigen waarneemingen aangewend heeft. Hy ontvouwt dit gewigtig Stuk in vyf hoofddeelen, waarvan het eerste gaat over den aart en de onderscheiding der zenuwziekten; strekkende hetzelve om ons een duidelyk berigt van den aart deezer ziekten te geeven, en het onderscheid tusschen de eigenlyke en oneigenlyke Zenuwziekten te leeren opmerken. ----- In het tweede hoofddeel worden de oorzaaken der vermeerdering deezer ziekten, byzonder in ons Vaderland, nagespoord; waaromtrent, na eene vergelyking onzer leevenswyze met die der Batavieren, eerst de natuurlyke oorzaaken, en voorts die, welken uit de leevenswyze ontstaan, ontvouwd worden. Dr. Michell berust hier niet in eene algemeene beschouwing, maar vestigt het oog op alle byzonderheden daartoe aanleidelyk; en toont zeer ongekunsteld, overeenkomstig met de waare natuur der zaake, hoe, uit de vermeerdering dier oorzaaken, ook de vermeerdering der Zenuwziekten voortvloeie. ----- Voorts handelt hy, in de derde plaats, na een verslag van de naaste oorzaak der zenuwziekten hier te Lande, over derzelver kenmerken, welken uit zeer verschillende, en door hem onderscheidenlyk opgenoemde, omstandigheden opgemaakt moeten worden: tevens hegt hy, aan eene keurlyke ontvouwing hiervan, nog eenige nadere gevolgtrekkingen, welker overweeging tot eene meerdere opheldering der kennisse en voorspelling in deeze ziekten kan strekken. ----- Hierop worden, in 't vierde Hoofddeel, ter voorbehoedinge deezer ziekten, de volgende regels opgegeeven. ‘(1.) De lichamen moeten van der jeugd af aan geschikt gemaakt worden, om ongemakken en vermoeijing te kunnen verdragen. (2.) De oorzaken, die meestal de zenuwziektens voortbrengen, moeten vermijd worden. En (3.) De zwakke en gevoelige lichamen moeten versterkt, en tegen de uitwendige ongemakken van het weder enz. gehard worden.’ Ten laatsten handelt zyn Ed. over de genezing der Zenuwziekten, waarin de Geneesheer, zyns agtens, de volgende aanwyzingen bovenal in 't oog moet houden. ‘(1.) De afscheidingen en ontlastingen in den natuurlijken staat te herstellen. (2.) De | |
[pagina 209]
| |
eerste wegen te zuiveren en te versterken. (3.) Het aangedaane deel te herstellen. (4.) De te grote gevoeligheid des lichaams te verminderen, den spiervezel en zenuwen te versterken, en de prikkelende stof te ontlasten. (5.) De toevallen te verzachten en de gevolgen te verhoeden. En eindelijk. (6.) De ziel in kalmte te brengen, en de gemoedsaandoeningen te bestieren tot heil des lijders.’ ----- Alle deeze opgemelde byzonderheden worden hier naauwkeurig voorgedraagen, en met zo veel duidelykheid ontvouwd, dat de leezing deezer Verhandelinge niet alleen den Geneesheeren maar ook anderen, en zelfs den Lyderen, indien ze niet te sterk gevoelig zyn, te stade kan komen. ----- Het Genootschap is van oordeel, dat de Schryver zig te breedvoerig uitlaat, over de Zenuwziekten in 't algemeen, daar het oogmerk der Vraage alleenlyk was, ‘dat men zig zoude bepalen tot de redenen der vermeerdering dezer ziektens in ons Land, en van derzelver ware kenmerken; ten einde dezelven van andere ziekten, waarmede ze zeer dikwils verward worden, te kunnen onderscheiden.’ Dan, behoudens onze hoogagting voor het Genootschap, oordeelen wy, dat deeze Verhandeling, zonder die voorafgaande algemeene beschouwing deezer Ziektens, altoos gebrekkig, en, vooral met opzigt tot de byzondere en plaatslyke oorzaaken, meermaals duister zou geweest zyn; daar nu integendeel die voorafgaande beschouwing over het volgende, dat eigenlyk op ons Land betrekking heeft, een meerder licht verspreidt. |
|