Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandelingen van het Bataafsch Genootschap der proefondervindelyke Wysbegeerte te Rotterdam. Derde Deel. Te Rotterdam by R. Arrenberg 1777. Behalven het Voorwerk 287 bladz. in gr. quarto.NAar 't hoofdoogmerk van dit Genootschap, om wel het Menschdom in 't algemeen, maar het Vaderland in 't byzonder, dienstig te zyn, deelt het in deezen mede de beantwoordingen van twee Prysvraagen, die geschikt zyn, om een onmiddelyken invloed te hebben op 's Lands welweezen. De eerste Vraag is: ‘Welke zijn de Redenen of Oorzaaken, waarom 'er op de uitgaande Schepen der Nederlandsche Oostindische Maatschappije, vooral van hier tot aan de Kaap de Goede Hoop, thans meerder Volk sterft, dan voorheen, en meer dan, zo als uit de berigten schijnt, bij andere Natien? en welke zijn, behalven de reeds bekende, de beste Behoedmiddelen, om zulks te voorkomen?’ Van de hier op ingeleverde Antwoorden heeft men 'er drie der plaatzinge waardig geoordeeld. De twee eersten vond het Genootschap zo gelyklyk voldoende, dat men zyne toevlugt moeste neemen tot het Lot, ter bepaalinge, aan welk van beiden, de Gouden Eerprys geschonken zou worden; waarop, dezelve aan 't eene te beurt gevallen zynde, het andere begiftigd is met de Zilveren Medaille, met het opschrist par primo. Hierbenevens heeft men aan een derde Antwoord, om dat het veele nuttige en ter zaake dienende byzonderheden behelst, het tweede Accessit van eene Ziiveren Medaille toegeweezen. - Het belang der Oostindische Maatschappye, geen geringe tak van 's Lands welzyn, maakt de voorgestelde Vraag gewigtig; en de hiermede gemeen gemaakte antwoorden toonen ten klaarste, dat de Heeren Opstellers dezelve wel degelyk indiervoege beschouwd, en dus alles aangewend hebben, om de oorzaaken van dit onheil na te spooren, en de behoedmiddelen daar tegen uit te denken. Ze verdienen uit deezen hoofde zeer wel de ernstige overweeging van alle de zodanigen, die in een hooger of laager rang eenigermaate de hand hebben, in de equipeering, en bemanning deezer Schepen, mitsgaders in de bestiering van, en het toever- | |
[pagina 580]
| |
zigt over het Scheepsvolk, met het geen daar toe verder betrekking heeft. Een ieder die eenigen deezer posten bekleedt, of langs den eenen of anderen weg daar op invloed kan hebben, zal in deeze Antwoorden verscheiden bedenkingen en onderrigtingen ontmoeten, die hem te stade kunnen komen. - In de laatste deezer drie Verhandelingen, vindt men daarbenevens nog eenige aanmerkingen, over de ongemeen groote sterfte der Europeaanen te Batavia; met naspooring van derzelver oorzaaken. Ze zyn, volgens deezen Schryver, van dien aart, dat het daar uit voortvloeiende ongemak van jaar tot jaar grooter moet worden; des het eene wisse, schoon eene langzaame, verlaating dier Stad dreige; 't en ware 'er in tyds gezorgd wierd, dit inkankerend kwaad met magt te keer te gaan, eer de verhelping of te kostbaar of te laat bevonden worde: waar toe hy de, zynes oordeels, dienstige hulpmiddelen aan de hand geeft. Eene tweede door 't Genootschap voorgestelde en alhier beantwoorde Vraag betreft byzonder de Stad Rotterdam zelve, en luidt aldus. ‘Is 'er, in aanmerking nemende de gelegenheid der Stad Rotterdam, eenig Middel ter uitvoer te brengen, om uit derzelver Buitenstad het Water te keeren, alleen ten tijde, wanneer het Water tot 3 a 4 voeten beneden het peil van den Vloed van den 14den November 1775 gewassen is, zonder dat 'er de Scheepvaart en Koophandel door belemmert worden? Zoo neen; waarom niet? Zoo ja; welk en hoe het zelve in 't werk te stellen?’ Ter beantwoordinge deezer Vraage vindt men hier twee Verhandelingen; aan welker eerste, die het Genootschap best gekeurd heeft, de Gouden Eerprys is toegeweezen; terwyl het egter de laatste het Accessit waardig geoordeeld, en dus deszelfs Schryver eene Zilveren Medaille geschonken heeft. - Beide deeze Verhandelingen zyn opgesteld door Inwoonders van Rotterdam; die, de gelegenheid der Stad, en alle omstandigheden daartoe betrekkelyk, kennende, terstond zeer wel begreepen, dat het mogelyk ware iets van die natuur ter uitvoer te brengen: en dus kwam het maar aan, op het bedenken en voorstellen van 't bekwaamste middel, en deszelfs aanwending; waar van zy in deeze hunne Verhandelingen verslag geeven, zo als zy, na een oplettend onderzoek, ten meesten nutte der Stad over dit Stuk geoordeeld hebben. Het gemeen maaken deezer Stukken kan des bekwaamen van dienst zyn, zo om het voorgestelde te toetsen, als om hen aan te zetten, ter verdere overweeging van een onderwerp, dat voor Rotterdam van de hoogste aangelegenheid is. | |
[pagina 581]
| |
By deeze beantwoordingen der voorgestelde Vraagen, heeft men in dit Deel ook nog gevoegd, eene Verhandeling over het maakzel, en de beweeglyke loswording der Beenverëenigingen van het Bekken, in Vrouwen, omtrent den tyd der bevallinge; uit waarneemingen opgemaakt. Dit onderwerp, waaromtrent de Heel en Vroedkundigen verschillende gedagten voeden, heeft de Opsteller deezer Verhandelinge, met alle naauwkeurigheid, ontleedkundig nagegaan. Ter zekerer ontdekkinge hier van heeft hy, by eene oplettende overweeging van 't geen anderen deswegens opgemerkt hebben, herhaalde keeren zyne ontleedkundige waarneemingen hieromtrent voortgezet; niet alleen op doode lichaamen van zwangere Vrouwen en Kraamvrouwen, maar ook op die van pas geboorene, voldraagene en onvoldraagene kinderen van beiderleie Sexe, mitsgaders op de lyken van jonge voorwerpen, bejaarde en stokoude Mannen en Vrouwen. Van deeze zyne navorschingen geest hy hier een onderscheiden verslag; en toont voorts hoe men daar uit, vergeleeken met het geen de beroemdste Mannen onzer dagen desaangaande opgemerkt hebben, kunne afleiden, van hoedanig een aart die schaambeensvereeniging zy; en hoe men derzelver beweegelyke loswording, omtrent den tyd der bevalling, benevens de verandering, die derzelver maakzel als dan ondergaat, hebbe te verklaaren: welk alles met de daar toe noodige Figuuren duidelyk opgehelderd wordt. - Ontleedkundigen zullen deeze Verhandeling met vrugt kunnen doorbladeren, voor zo verre dezelve strekt ter ophelderinge van dit Stuk, en op nieuw aanleiding geeft, om het zelve met meerder naauwkeurigheid na te spooren; dat der moeite te eerder waardig is, om dat het een weezenlyken invloed op zommige omstandigheden kan hebben, die tot de practyk behooren: gelyk de Autheur, met het afloopen zyner Verhandelinge aanwyst. ‘Deeze ontleedkundige beschouwing en naspooring, zegt hy, is niets slechts voor bespiegelend te houden, als of dezelve voor het beoefsend deel der heel- en vroedkunde geene nuttigheid zoude hebben. Immers zij leerde den beroemden hunter, de verzameling der etterstoffe binnen de schaambeensvereeniging te verklaarenGa naar voetnoot(a), terwijl zij tevens de oplettendheid der heel- en vroedkundigen uitnoodigt en opleid, om, door gepaste aansluitende hulpmiddelen, het gebrekkige | |
[pagina 582]
| |
des verslapten samenhangs, zo wel in zwangere als kraamvrouwen te gemoet te koomenGa naar voetnoot(b). Eene Vrouw, binnen deze Stad Amsterdam woonagtig, welke meer dan eens, ter halven dragt, het gebruik des gangs door waggeling van het geheele bekken verlooren had, het welk zig egter na de verlossing telkens wederom herstelde, heeft, in eene volgende zwangerheid, in dezelve omstandigheden gekoomen zijnde, door de hulp en uitvinding van den in de werktuigkunde ervaaren heelmeester, de Heer p.l. de grimo, haaren gang volkoomen behouden.’ |
|