Uytertse hylickmaeckers
(na 1677)–Anoniem Uytertse Hylickmaeckers– AuteursrechtvrijVol soetigheydt, ofte Amsterdamse kermiskoeck, opgedist voor de genoode kermis gasten en aerdige sangers en sangeressen
[pagina 19]
| |
Voys: Als Bocxvoetje speelt met, &c.
DE Amstelse straten wat krielen die tans
Van Nooren en Mooren,
Van Brit en van Frans,
Van Moffen en Knoet,
En ’t Sweedse gebroet,
Specken en walen pots michel en hans.
Hier onder ’t geschaduw in eensaemheyt
Kackt Pleuntje, Een Seuntje,
Mijn Joncker sijn meyd
Haer maeghdom ter neer,
En send het om veer;
Dus wort het geheim niet wijd uitgebryt.
Tochtige Duyfje, en rippige Leen,
Die wronge, En drongen
Te lijdigh by een;
Ja waren so groen,
En ’t lief kreegh een soen,
Hy streelde de meyt van boven tot beneen.
Wat yver doet Joris om Maegdaleen?
Te sluypen, Te kruypen
Op hand en op teen;
Hy kust met getreur De ring van de deur,
Ja wringht hem schier door het sleutel gat heen.
De beelden so vast van Nobis kroegh,
Daer sitten en kitten
Laet ende vroegh,
’t Komt door een abuys,
Al rollende t’huys,
Of een gebuer die willgh hem droegh.
Den trijn der fielen is wacker in ’t velt,
Men reeckent, Och teeckent,
Daer noyt voor een spelt;
Ick noem hem een boef,
Die dus nam sijn proef,
Int meten sonder el, en dingen sonder gelt.
FINIS.
|
|