Utrechts zang-prieeltjen(1649)–Anoniem Utrechts zang-prieeltjen– Auteursrechtvrij Inhoudsopgave [Eerste deel] Aen de Vreught-Lievende Stichtsche Jeught, ENDE Alle vrolicke Sangers ende Sangerinnetjes. Register. t'Samen-spraeck tusschen Coningh en Herderin [Alida mijn soete Engel] Hulp in Noot. [Als Boer-voetje speelt met zijn pijpje in dal] [Als Filander in het minnen] [Ach Rosemonda wilt vertoeven] [Ach Laura, die door u gefloncker] [Als de schoone Roosen] Bruylofts Treur-Liedt van Amintas en Lucrina. [Als het avondt lughje daelden] [Ach Amaril waer heen] [Als Coridon sagh aen de rey] [Als ick laest de koele strant betrat] Cloris Minne-Ramp Phillis klaeght haer beminde Cloris. De noot die voormaels is ghele'en, Margrietjen, Ach! myn eygendom, [Al weer aen 't ouwe houwe trouwen] [Als Arituse moe quam van de jacht] De Coninginne Alciones Droom. Mins verandering. Europas Ontschaking. Lof van Iosephs Kuyscheydt, Aller Ionge-luyden Spiegel. [Ghy die in 't soete van u lent] [Myn Liaf is een soo swieten dier] Drinck-Liedt, op de pekel-haringh. Bruilofts-Liedt. Dianaas Clacht. [Wyckt o stichter van het licht] Cypriaens Minne-klacht, Aen Rosemond. Kitte-broers Gezangh. Van't Likke-potje. [WIe is ons Juffrouw Bruydt gelijck?] Jan Gortentelders droge Vryagie. [Hoe zoet is't, als de zoete Min, Door kusjes] Minne-Kamp. Grieksche Iacht. Cupidoos Winter-deuntje. Geveynsde Vryery Kusjen. [Myn Roselyn gingh, op een dagh] Cloris Minne-gril [Minne saetje// Snedich blaetje] [Poliphemus aende Stranden// voelde branden] [Door 't stadich Lonckend oogh gegluir] [Dat Phillis reyst en spoeyt] [Carileen] [Hier onder dees Switser Marmer leyt] [Hier by dit Beeckje en Linde boomen] [Waerom vlucht ghy Miralinde// mijn beminde] [Harderinne!] Bruylofs-vreught. [Het aerdtrijck en de zee, visschen in de stroomen] [Gaalathe dreef haer vee] [Laestmael als ick mijn Nimphe vondt] [Rosamonde mijn beminde] Lauraes Droom-Liedt [D'onnosel Lauraetjen om weerstaen de min] Gesangh. [Onlanghs mijn Amarillis liep] Bruylofts-Zangh. Cloris Minne-droom. t'Samen-gesangh Tusschen Krelis en Truytie. [Phillis dreef op strandt haer vee] Op 't veranderlijck Vryen van W.V. Phillis Klacht. [Bruyloft, Bruyloft, kyeren hoort] [Schoonste Harderinne] [Breghje was lest heel belust] Silviaes Ialousy. [Waerde vrouw, pronck-parel van ons tijt] [De soete vreught van dese nacht] Ratelaers-Liedt. Velt-deun. [O kersnacht! schoonder dan de dagen] Afdeelingh der Vijf-sinnen. Droom. [Ghelijck den dauw verspreyt] [Nimph vol vermoge, mijns ziels Vooghdesse] Claegh-Liedt, Over de ontydighe doodt van Iuffer. Isabella le Blon. Liefdens-gevley. Pastorel. N. Pels Iuffers tijdt-kortinghe. Boertigh Bruylofts Liedt. [Naer dien de Goddelijckheyt] [Wat maeckt ghy Venus spruyt?] [Ooghjes, schiet niet uyt u booghjes] ['k Lagh met mijn Amaril in 't groen] May-Liedt. [Kom, mijn Amaril kom voester van mijn hart] Stamelende Ialousy. [U zoete gonst, o Rosemont] [Schoon Herderinne] Lentens-Vreucht. [Rosemont als mijn gedachjes] Zegen-wenschinge, aen Bruydegom en Bruydt. [O Goddelijcke Band!] [Hoe seer ick mijn gesucht] [Bedroefde Herder siet] [Lieve Linde-boomen] [Minne-Godt! ghy die u brant] t'Samen-Gesangh Tusschen Herder ende Herderin. ['t Bedroef my als ick 't denck hoe Cloris daer sijns Heeren dienst verlaet] Harders-klacht, [De Iongh-mans hedens-da] Geveynsde minne-vruchten. Bent-Liedt. [Het vinnich stralen van de Son] Op de Kusjes van Juffrouw Carinella. Krelis Ioestens Vryery. t' Samen-Gesangh. Tusschen Damon en Floride [U kaeckjens dragen hooger bloosjes] Pastorel. [Myn soete Velt-Goddin] Boere-deun. [O wreet en fel begeven] [O snelle beeck, o Cristalyne vliedt] [Hoe sal mijn tongh uyt kennen roemen] [Schuylter geen medogen] [Vermaeckelijck geboomt] Cloris Levens-Walgh. [Lieve nachjes] t'Samen-spraeck, Tusschen Hylas en Philis Boertighe Vryagie Tusschen Melis en Tietje [Mocht ick ô Swaentjen eens nevens u baede] [God der minne] [Droeve Princesse, van 't woest Gephide] [Granida Princesse, waer toe brand u 't minne] Harder Avondt-stondt. [Daer souder een Ruytertje vroegh uyt ryen] [O Flora ydel is u roem] [Van waer komt Phillis die vooghdy] [Waer toe of ick mijn sin] Op 't Voorgaende. [Floramont (in het blosen] [O verwreede Galathe] Drinck-liedt. [Lieve Velt goddinne] [O soete Rosamondt] Pyramus, en Thisbé [Verheft u diep ghesucht] [N v sich ondanckbaer toont mijn Herderinne] [Amstelse Zon die wijckt, en straten] Op een Lonckje Op een Kusje. [Alcips genucht] Boeren Geselschap. [Haerlemsche drooge harten nu] [Die de werelt wel in siet] [Tweede deel] [Als eens een jongen Harder ging] [Astrea (al droomend') began] De Klagende Casander, Over de breeckende Vrindschap Van Damon. Den Troosteloosen Harder. Op de Fellepe-Kaper [Overstaelde Melibee] [Schoonst'Angelette, die mijn ziele boeyt] ['t Vissen moet wel vreugde baeren] De klagende Nicasiaen Over d' ontseyde Liefde van sijn Rosinde. Cephales Klachten Over de Doot van Procris. De Boelagie Van Mars en Venus. Herders-Klacht 't Samen-Gesang, Tusschen Cloris en Silvia. Liedt, Van een onbedreven Hokkeling. De Geboorte van Silvia. Moreus Onsteltenis, Over de Lichtvaerdigheyt van Lardenia. [Segt Roosemont, mijn lieve Velt-Godin] Herders-Klacht. [Dartele Fillis, Morgester] [Het flikkerende licht] De verliefde Dido, Over de wel-bevalligheyt van AEneas. Vrag. lib. 4. Mey-Liedt. Toon: [Ach! helder licht, ô suyvere Diane!] Amsterdamse Kermis-Vreucht. Arions Avontuur, Een Noodinghe der Lente Aen de Ieught. [Hier zit ghy weer, ghy Bock, ghy Beer] Op het lijden en sterven van onsen Salichmaecker. [Foey u daedt! eerloose Meyt] Iust: K. &c. Deugd, Konst, en Schoonheidts lof. [De Vleeschelijcke lust, o Heer] Bacchus-Vreugt. Amintas vrijt sijn Philidaetje, Maer 't is vergeefs deur Syleens praetje. 't Samen-spreeckinge, Tusschen Coridon en Sylvia. Wevers-klacht De vierde Carileen. Minnaars-klachten. T'samen-spraeck Tusschen Rosemond en Philander. [Mach men niet te recht gelijcken] [Wat valt het vryen, vryen, vryen] Kers-liedt, Den Haerlemschen Slijper. Boers-Klacht. [Haerderinne// mijn Vriendinne] Minne-Zangh. [Rooslijn hoe langh ist wel gele'en] Onse soete Ian Suls Vryagie. Bruylofts-Eergift, Ian Trijntjes Bekeeringh. [Florida onder d'Elsen-schaeuw] [O nare nacht, van acht bedroefde weecken,] Schoonheydts Lof. Behelsende een Minne klacht. [Phillis, ey staeckt u droevigh suchten] Drinck-liedt, Amintas Prijst Bellindes Deught, Ia houdt haer voor de hooghste vreught. [Sa, sa mijn Harders Riet,] Inwendighe Ziel-zucht. [Elieser quam getreden] Onse soete lieve Trijntje Klaeght haer noodt aen Iacomijntje [Philander en Lerinde bey] Philis en Thirsis t 'Samenspraeck. Lof der Maeghden, [Philis, Vooghdesse van mijn Hert] [De blonde Phebus schijnt] [Sylvia, dus eensaem met u Schaepjes] Op Susannaes reynheydt, tot Lof van de selve. Amintas Aenspraeck, Voor de deur van Belinde. Amintas eerste Queesten. Amintas roemt sijn Lief Bellinde: Want hy geen schoonder wist te vinde. Wel-broedende, goet-voedende: Maer quaet werck spoedende, koude Winter. Krelis Vryery aen Trijntje. [Hoe draeyt het Rat van Avonturen?] Caleander aen Carileen. Mercurius Maeghden-rooff. [Waer of mijn Son soo langhe draelt?] [Doen Cloris door de Min] [Daer souder een Ruytertje vroegh uyt ryen] 't Samen-spraeck. Lauraes Klaegh Liedt, Over d'ontrouw van'er Minnaer. ['K heb lust noch leven] [Myn Lief, mijn tweede Ziel] [De Iongh-mans hedens-daeghs] [Set u neer, ey rust bedroefde Harder] [Spoeyt u voetjes treet wat aen] [Nv dat mijn Harder in danckbaer wil wesen] [Myn Lief, mijn tweede Ziel] Op Temocleas Verkrachtingh. [Myn Beesjens om haer Herder, uyt mee-dogen] [Toeft, Galathe vertoeft] [Ha Belinde] [Lestmael als al mijn gedachten] Tot lof van Sparens-Stadt, met hare Nimphjes [Segh waerom mijn Clarimeen] [Leonora mijn schoone] [O soet en aengenaeme beeldt] Den Hopman aen Scipio. Om de Bruyt van Carthago. Bruylofs Liedt, Pastorael. Ceciliaes bedenckingh: [Waer zijt ghy nu mijn Rosemond?] [Nv laetst mijn zieltje 't soet genoot] [Nv laetst als Clarimeen] [Granida lief, seght eens mijn waerde] Pastorel. [Seght eens klare water-beeck] 't Samenghesangh tusschen Amintas en Laura. Drinck Liedeken. [O Clarimeen wie kan uytbeelden] Harders-liedt. Zangh, op 't woordt: [Daer rijst de Zon met groot vermaeck] Elck soeckt sijn verbeteringh. [Als Phoebus heldre kruyn] Over de woorden Luc. 17.32. [Wonder is des Menschen handel] [Die al wil vanghen dat hy siet] Ghevry van Ioost en Trijn. Elfjes stamelende klacht, over den dapperen op slagh van 'er Man. Vande Oprechticheyt eens Minnaers. Liedt, op de Gooysche Maetjens. T'samen-spraeck, Tusschen Coridon en Roosemondt. [Lusinde, schoonste schoon] Register.