| |
Een Nieuw Lied, tot Lof van de Boer en Landman.
De Boer en Landman moet ik altyd eere,
En pryzen zyne eerelyke staat,
Zyn zy al arm, somtyds in slegte kleeren,
Nogtans met regt hy alles te boven gaat,
Als Adam werkte en Eva artebeiden,
Zegt my eens waar was toen de Edelman?
De Boer alleen het menschenzaad verspreidde,
Daarom prys ik de Landman waar ik kan.
Komt van de Landman zoet.
| |
| |
De Boer moet dag en nagt spitten en zaaijen,
En wieden 't land, maaken de velde klaar,
Om in den oogst zyn kooren af te maaijen,
Menschen en beesten spyst hy allegaar.
Die pryzen hem met spoed,
Paus, Cardinaalen, Bisschoppen, Prelaten,
Abten, Proosten, Pastoors, Monniken,
Capellaanen, Kosters, immers alle staaten,
Doctooren en ook Canonnieken,
Daarom zo pryst hem zoet,
Hoe zou de Koning oorlog kunnen voeren,
Tegen zyn vyanden te stryde gaan.
Kwam al het geld niet van de Boeren
Alle fabrieken zoude stille staan,
Hoe zoude Prinsen en edele Heeren
Krygen zoo meenige delikaate kost,
Met de Madammen lustig domineeren,
Oranje Appeltjes de beste kost.
Wat zouden al de Kooplieden gaan maaken,
De Herbergier, Brouwer en Winkelier,
Zonder den Boer en konde niets geraaken,
Hoe zoude zy verkoopen waaen dier.
| |
| |
Die ons zaam spyzen doet.
De Mulder met zyn wyf en meid en knegten,
Zoude van honger sterven en vergaan,
Niet een Soldaat zoude kunnen vegten,
Waar by drie of vier maanden zonder graan.
Valt hem daar voor te voet.
Wat zou de Bakker en de Brouwer maaken,
Kost hy niet koopen Koorn, Gerst en Mout,
Zonder de Landman niemant kan geraaken,
Want niemant en kan hakken zonder hout.
Oorlof voor 't lest gy Boeren en Boerinnen,
'k Heb u gepreezen in het generaal,
'k Hoop dat gy den Hemel zult winnen,
Sorgt dan wel voor het principaal,
Leeft te zamen in ootmoed,
|
|