| |
| |
| |
Wallace Stevens
Gedichten
(vertaald door Lloyd Haft)
The world as meditation
J'ai passé trop de temps à travailler mon violon, à voyager. Mais l'exercice essentiel du compositeur-la méditationrien ne l'a jamais suspendu en moi...Je vis un rêve permanent, qui ne s'arrête ni nuit ni jour.
Goerges Enesco
Is het Odysseus die uit het oosten nadert,
De oneindige avonturier? De bomen zijn hersteld.
Die winter is weggespoeld. Iemand beweegt
Aan de horizon, rijst op er boven uit.
De cretonne van Penelope.
De wereld waarin zij woont ontwaken.
Zij heeft zo lang een zelf gecomponeerd
Waarmee hem te ontvangen, gezellin
Voor zijn zelf voor haar, zoals zij dat zich indacht,
Onderkomen, vriend en vriendin.
| |
| |
De bomen waren hersteld: een bedrijf
Gedachtegang, wijder dan de hare.
's Nachts bewaakte haar geen wind als honden.
Zij wilde niets wat hij haar niet
Zou kunnen brengen door alleen te komen.
Zij wilde geen betovering.
Zijn omhelzing zou haar halssnoer zijn
En haar ceintuur, het finale
Lotgeval van hun verlangen.
Maar was het wel Odysseus? Of was het alleen
De warmte van het zonlicht op haar kussen?
De gedachte sloeg van binnen als haar hart.
De twee sloegen samen. Het was louter dag.
Het was Odysseus en het was hem niet.
Toch hadden zij elkaar ontmoet,
Vriend en vriendin en de aanmoediging
De barbaarse kracht die in haar was
Haar lange haren kammende,
Praatte zij steeds wat bij zichzelf,
De klanken van zijn naam, en vergat nooit
Hem die zo voortdurend zo nabij kwam.
| |
| |
How now, o brightener
Van de kwelling van de geest blijft
In het zien en in het horen
Van de lente van het jaar,
Van de eerste spranken zon,
Het groen met geel en geel en blauw en blauw met groen-
Is een overschot, een achterland,
Waarin het de verschijningen
Aan het rusteloze ongeluk
| |
| |
The emperor of ice-cream
Kostelijke klonten kloppen.
Laat de meiden rondhangen
Te dragen, en de jongetjes
In kranten van verleden maand.
Laat zijn nu schijn besluiten.
De enige keizer is de ijsjeskeizer.
Waar de drie glazen knoppen van
Waar ze pauwstaarten overheen
Dat het haar gezicht bedekt.
Haar voeten steken onderuit
Omdat zij nu zo koud is, en stom.
Laat de lamp zijn straal nu richten.
De enige keizer is de ijsjeskeizer.
| |
| |
Postcard from the volcano
Kinderen die onze botten vinden
Als vossen op de heuvel waren;
Een schroeivorst van druiven in de lucht hing,
Dat deze daarin ademend bestonden.
Nog minder zullen zij vermoeden
Wat aanblijft: het vóórkomen
Van de dingen: wat wij voelden
Over het dichtgeluikte landhuis
Wij kenden lang het gezicht
Van het landhuis, en wat wij ervan
Zeiden werd een deel van wat het is.
Kinderen die kransjes vlechten
| |
| |
Zij zullen zeggen dat het lijkt
Alsof er van de oud-bewoner
Een morsig huis in een leeggehaalde wereld,
Schaduwflarden opgetast tot wit,
Met gouden vegen van de zon van overvloed.
| |
| |
Farewell without a guitar
Van al het bonte lenteparadijs
Het groen van duizend bladeren
In duizendbladenrood onder
Thuiswaarts sjokt het oude
Paard, hoofd gebogen, zonder ruiter.
Van de ruiter die er was,
Zijn, evenals het zonlicht
Die veel van hem verlangde.
| |
| |
Dinner bell in the woods
Hij zag fantasma's voor zich
De picknick van de kinderen
Kwam aangerend, borrelend
Van kreten onder bomen door de lucht.
De kleintjes kwamen rinkelend
En aan de tafel zat de dikste
Dame, met glas en vork te bellen.
Hoe hij het hoorde. Het gebeurde
In het groen, buiten het huis
|
|