W.J.J. Pijnenburg
Een merkwaardige poging tot verklaring
Reactie op F. de Tollenaere: ‘Etymologica: Paling, Koppig’ (TNTL 118 (2002), p. 349-353)
Inleiding
In TNTL 118 (2002), p. 349-353 verrast dr. F. de Tollenaere ons met een geheel nieuwe kijk op de etymologie van het woord paling. Hij ziet hierin een samenstelling uit het znw. paal ‘monstrum mulieris: een paal van een penis’ als eerste lid en het woord ding ‘euphemistisch voor teellid’ als tweede lid. Zelden zullen de taalkundige betekenis van lid en de erotische zo mooi zijn samengevallen.
In de loop van zijn betoog geeft hij aan ook het Vroegmiddelnederlands Woordenboek (VMNW) als bron te hebben geraadpleegd, maar hij blijkt erg teleurgesteld in het resultaat van onze lexicaal-semantische beschrijving. Hij geeft deze (p. 351) als volgt weer, resp. paeldinc en palinc:
De etymologie en de verhouding t.o.v. palinc zijn onzeker. Mog. *paþaling*paedlinc, met metathese paeldinc, met assimilatie *paellinck > palinc. Evt. van een Germaanse mannelijke persoonsnaam met *balþ - plus het (afstammings)suffix -inc (vgl. Morlet I, p. 50).
De etymologie en de verhouding t.o.v. paeldinc zijn onzeker. Mog. *paþaling > *paedlinc, met metathese paeldinc, met assimilatie *paellinc > palinc. Zie ook paeldinc.
Zijn kritiek wordt samengevat in de volgende zinnen:
Het merkwaardige aan deze poging tot verklaring is het uitgangspunt: twee vormen, niet alleen ‘gereconstrueerd’ maar bovendien ook nog voorzien van een geconstrueerde metathese, beide volkomen overbodig en tegen de draad van de overlevering in. Het gevolg is, dat men na de gefantaseerde vormen een metathese nodig heeft om tot de overgeleverde paeldinc te kunnen geraken (p. 351-352).
Omdat de redactie van het
VMNW de door haar gegeven voorzichtige verklaring helemaal niet zo onwaarschijnlijk vindt, heeft zij zich in de kritiek van De Tollenaere verdiept. Samengevat richt deze kritiek zich in hoofdzaak op drie kwesties: 1. het feit dat het
VMNW zowel een lemma
paeldinc als een lemma
palinc heeft; 2. het feit dat deze vormen gereconstrueerd zouden zijn, en 3. het feit dat we een volkomen onnodige metathese nodig hebben om tot de overgeleverde vorm
paeldinc te geraken. Deze kritiek op ons werk lijkt gebaat bij een weerwoord.