Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 118
(2002)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| ||||||
Jeroen Paalvast
| ||||||
[pagina 178]
| ||||||
Bekend is het klassieke voorbeeld van de zanger die in het hooggebergte door de luchttrillingen van zijn stemgeluid een lawine op zijn geweten heeft. Maar de sneeuw had zich al lang tevoren opgehoopt. Voor een aardstorting geldt mutatis mutandis hetzelfde (Hermans 1960: 11).
In Nooit meer slapen biedt het verschijnsel erosie de mogelijkheid om geologie (de wetenschappelijke expeditie) aan psychologie (het bewustwordingsproces van hoofdpersonage Alfred Issendorf) te koppelen. Nooit meer slapen speelt zich af in Noorwegen waar Alfred met drie andere, Noorse geologen een expeditie onderneemt in de streek Finmarken. Alfred wil aantonen dat bepaalde gaten in de grond geen doodijsgaten zijn, maar inslagen van meteorieten. Het liefst zou hij een nieuw gesteente willen ontdekken om daaraan zijn naam te verbinden: Issendorfiet. Naast Alfred is voor dit betoog ook de Noor Arne van belang. Hij en Alfred trekken het grootste gedeelte van de reis met elkaar op. Het verhaal loopt niet goed af, omdat Arne komt te overlijden en Alfred er niet in slaagt een ontdekking te doen. De hoofdpersonen zijn zoals Hermans ze vaker in zijn universum schetst. Wezens die slechts in zeer beperkte mate invloed kunnen uitoefenen op hun bestaan en zich maar af en toe bewust zijn van de situatie waarin ze zich bevinden. Zo schrijft hij in Het sadistisch universum I: Zelfs de intellectueel meest begaafde is toch maar altijd gedeeltelijk en tijdelijk tot redelijke handelingen in staat [...] Gering is het aantal minuten, zelfs seconden per dag dat het brein van de geleerde redelijk denkt. Oplossingen vindt hij in een flits: de rest van zijn denken is hetzij chaotisch, hetzij fout. Chaotisch, willekeurig, kortom mythisch (Hermans 1996: 122).Er bestaat een analogie tussen de structuur van de ‘grillige’ ontstaansgeschiedenis van het landschap en de hierboven genoemde ‘wispelturigheid’ van het menselijk bewustzijn. Om dit aan te tonen is een verwijzing nodig naar de grondlegger van de psychoanalyse, Sigmund Freud, en wel naar diens opstel De waan en de droom in Gradiva van Wilhelm Jensen (1910). Uit de vergelijking van dit werk met Nooit meer slapen zal naar voren komen van welke aard het bedoelde verband is. Freud bespreekt in het aangehaalde werk het verhaal Gradiva van de Duitse schrijver Wilhelm Jensen. Gradiva handelt over de jonge archeoloog Norbert, die verliefd wordt op de reliëfafbeelding van een Grieks meisje genaamd Gradiva. Gefascineerd door haar manier van lopen raakt hij geobsedeerd door de vraag of het door de kunstenaar afgebeelde meisje een daadwerkelijke realiteit vertegenwoordigt. Hij verliest zichzelf in zijn fantasie als hij denkt dat ze bedolven is onder de versteende lava en asregens van Pompeii, de plaats waar hij vervolgens dan ook naar toe reist om zijn reliëf te toetsen aan de sporen die het meisje mogelijkerwijs heeft achtergelaten. Aangekomen in Pompeii ontmoet hij een meisje, dat hij in zijn waan aanziet voor Gradiva, nog levend in het jaar 79 na Chr. De herhaalde ontmoetingen met haar zorgen ervoor dat de waanvoorstelling langzaam plaats maakt voor een reëel beeld. Het meisje blijkt zijn langvergeten speelkameraadje Zoë te zijn. Volgens Freud heeft Jensen op een juiste wijze de werking van psychologische processen beschreven. De klassieke tijd van tweeduizend jaar geleden, de tijd waarin het paar elkaar zou hebben leren kennen, wordt in het verhaal gelijkgesteld aan de | ||||||
[pagina 179]
| ||||||
vergeten kindertijd van Norbert. Het verdringen van deze herinnering komt overeen met het verdwijnen van Pompeii onder gestolde lava en as. In beide gevallen is er geen sprake van vernietiging, de herinnering en de stad zijn nog te bereiken. Pompeii via opgravingen en Norberts persoonlijke geschiedenis via introspectie. Zowel in Gradiva als in Nooit meer slapen is er een hoofdpersoon die leeft in een waan. Dat wil zeggen dat ze hun streven gefixeerd hebben op een bepaald punt zonder het streven te toetsen aan een rationeel kader. Een opvallende overeenkomst tussen beide romans ligt in het feit dat de waan van Norbert en van Alfred tot uiting komt in een vergelijkingsdrang: een afbeelding, een ‘abstractie’ (voor de een een reliëf, voor de ander luchtfoto's en kaarten) moet worden vergeleken met de realiteit. Zo wil Norbert diep onder de grond Gradiva's voetsporen terugvinden, en wil Alfred het bewijs ontdekken waarmee hij het bestaan van meteorietinslagen kan aantonen. Beide opdrachten zijn haast onmogelijk uitvoerbaar, maar beide wetenschappers geven zich er volledig aan over. Om van een dergelijke obsessie te genezen moet volgens Freud om te beginnen de waan serieus genomen worden. In Gradiva lijkt Zoë, het vroegere speelkameraadje van Norbert, dit aan te voelen, en speelt daarom het ‘spel’ met Norbert mee. Ze komt hem tegemoet in zijn waanvoorstelling. Freud stelt dat ze op die manier Norbert van zijn waan bevrijdt. Hij schrijft: Ook bij een serieuze behandeling van een werkelijke ziektetoestand van zodanige aard zou men niets anders kunnen doen dan eerst de waanconstructie als uitgangspositie te kiezen en vervolgens deze constructie zo volledig mogelijk te onderzoeken (Freud 1910: 51).Zo wordt ook Alfreds ‘blinde’ streven naar het vinden van meteorietinslagen vanuit zijn speurtocht ‘behandeld’. Tijdens zijn expeditie verwerkt hij zijn verleden, bedenkt hij de ware motivatie waarop zijn werk gebaseerd is, en komt hij tot inzicht. Freud zegt over deze wijze van genezing: Het zou een merkwaardige samenloop van omstandigheden zijn, [...] wanneer behandeling en onderzoek van de waan zouden samenvallen en de verheldering van de ontstaansgeschiedenis ervan zich juist tijdens deze ontleding van de waan zou voordoen (Freud 1910: 51).Alfred kijkt terug op zijn leven en doet een retrospectief zelfonderzoek. Hij vraagt zich af waarom hij dit werk eigenlijk doet. Uiteindelijk komt hij tot het besef dat zijn streven gebaseerd is op oneigenlijke redenen - het ‘wreken’ van zijn vaders dood - en dat hij zich tijdens zijn leven liever met andere dingen bezig zou willen houden. Als Alfred zijn academische doel aan een nader onderzoek onderwerpt, blijkt dat zijn geologische ambitie door de dood van zijn vader is ontstaan. Zo bewerkstelligt zijn terugblikkend onderzoek zijn genezing. Behandeling en onderzoek vallen samen, net als in Gradiva. Het samengaan van archeologie en psychoanalyse in Gradiva is volgens Freud zeer treffend: Voor de verdringing, die iets psychisch tegelijkertijd ontoegankelijk maakt en conserveert, bestaat er werkelijk geen betere analogie dan de bedelving zoals die Pompeii noodlottig is geworden en waaruit de stad door het werk van de spade weer kon verrijzen (Freud 1910: 69). | ||||||
[pagina 180]
| ||||||
Hierbij moet gezegd worden dat slechts ten dele gesproken kan worden over ‘conservering’. Tijdens het archeologische graafwerk zouden alleen ruïnes aan de oppervlakte komen en bij het ophalen van herinneringen komen ook slechts fragmenten naar boven. Evenwel is er in beide gevallen sprake van een verticale gelaagdheid. In Nooit meer slapen is zoals gezegd een vergelijkbaar verband te traceren, dit keer tussen geologie en psychologie. Alfred probeert als geoloog het verleden van de aardlaag te reconstrueren, de ontstaansgeschiedenis van bepaalde gaten in de bodem te achterhalen. Daarnaast blijft hij door het verhaal heen ook zijn eigen verleden overdenken. De koppeling tussen deze twee onderzoeksgebieden is te maken aan de hand van Hermans' werk Erosie, met als centraal punt de twee beschreven vormen van erosie. Uit Nooit meer slapen komt namelijk naar voren hoe het onbewuste in verband gebracht kan worden met voorbereidende erosie, en het bewustzijn met resulterende erosie. Dit blijkt uit een nadere beschouwing van twee personages uit het verhaal, te weten Alfred en Arne. Beide personages kenmerken zich in het verhaal door een intensieve onbewuste relatie met hun vader. Hun handelen wordt als het ware gedirigeerd door de herinneringen die zij aan hun vader hebben. Alfred wordt tijdens de expeditie voortdurend herinnerd aan zijn vader. Hij is zelfs de wetenschap ingegaan omdat zijn vader dat ook had gedaan. Alfreds vader kwam echter om het leven voordat hij kon doorbreken als academicus. Er rest slechts een tijdens een congres genomen groepsfoto, afgedrukt in een wetenschappelijk boek, helaas zonder dat zijn naam wordt vermeld. De aanhoudende herinnering aan zijn vader, gekoppeld aan de dwingende stimulans van zijn moeder - ‘Mijn moeder heeft mij opgevoed in het denkbeeld dat ik de carrière die hij [vader] niet heeft kunnen afmaken, moet voltooien’ - heeft Alfred in de richting van de geologie gedreven. Zelf was hij liever fluitist geworden, maar dit verlangen werd snel de kop ingedrukt door zijn moeder, hij was immers voorbestemd in zijn vaders voetsporen te treden en hem op deze manier te ‘wreken’. Doordat Alfred zijn eigen onbewuste verlangen verdrongen heeft om te kunnen beantwoorden aan het verlangen van zijn moeder, is hij uiteindelijk als geoloog mislukt. Het ‘aanhoudende onbewuste’ heeft geresulteerd in het mislukken van de expeditie. Op een persoonlijk niveau krijgt Alfred echter wel inzicht in zijn verleden, en daardoor in zichzelf. Ook Alfreds metgezel Arne heeft een bijzondere relatie met zijn vader. Zijn vader is bemiddeld en is daarbij bereid om Arnes expeditie financieel te ondersteunen. Arne moet hier echter niets van hebben, hij is van mening dat wetenschappelijk onderzoek gekenmerkt moet worden door ontberingen, en dat het met hulp van zijn vader te gemakkelijk zou worden. Door zijn thuissituatie ontwikkelde Arne het bijgeloof dat hij zeker niet zou slagen als onderzoeker wanneer hij geldelijke ondersteuning van zijn vader accepteerde. Dit bijgeloof wordt Arne uiteindelijk noodlottig. Hij is namelijk in het bezit van een verouderde uitrusting, waardoor hij een fatale val maakt. Als Alfred Arnes lichaam vindt, valt zijn oog meteen op de afgesleten zolen van Arnes laarzen. De relatie met zijn vader heeft ervoor gezorgd dat Arne een irrationele houding aannam bij de uitvoering van zijn onderzoek. Hij voldeed steeds minder aan bepaalde voorwaarden waaraan een onderzoeker moet voldoen in een onherbergzaam landschap, voorwaarden waarvan de misschien wel meest basale hem noodlottig werd: hij liep te lang door met versleten (ik zou haast zeggen: ‘geërodeerde’) laarzen, verloor zijn houvast, en viel. | ||||||
[pagina 181]
| ||||||
Nu wordt het verband tussen geologie en psychologie duidelijk. Beide disciplines kennen een bepaalde vorm van erosie, die draait om één centraal begrip, namelijk ‘verwerking’. Eroderende krachten als met puin beladen water, wind of sneeuw verwerken de bodem, waardoor verschillende lagen worden gevormd. Mensen zetten voortdurend actuele momenten om in herinneringen en verwerken hun waarneming van de wereld. Deze herinneringen worden een mensenleven lang ‘opgestapeld’. Landschap en geest vertonen zo beiden een verticale gelaagdheid. Verschillende aardlagen, die voortdurend van vorm veranderen, komen overeen met het bewustzijn dat steeds wordt aangevuld met nieuwe herinneringen. Uit Nooit meer slapen blijkt hoe de voorbereidende onbewuste erosie kan uitmonden in resulterende snelle erosie, en zo het leven van de personages bepaalt. De ‘pasfoto-passage’ op pagina 36 van de roman, waarin gewezen wordt op de asymmetrische verhouding tussen pasfoto en spiegelbeeld, verwijst naar het gevolg van de eroderende krachten waaraan de menselijke psyche onderworpen is. Uit de geschiedenis van Alfred blijkt dat zijn zelfbeeld aangepast wordt door een wisselwerking tussen omgeving en de innerlijke mens, in geologische terminologie: tussen exogene en endogene krachten. Ooit zag Alfred zich als een mogelijke fluitspeler, maar dit zelfbeeld werd door zijn omgeving vervormd tot wetenschapper. Dat dit zelfbeeld voortdurend in transito is wordt nog eens duidelijk gemaakt als Alfreds persoonlijke identiteit van een ‘ambitieuze geoloog’ op de berg Vuorje devalueert. Freud heeft de aardbodem gebruikt om zijn idee van de psyche te verbeelden. Hij heeft zich echter geconcentreerd op disciplines die zich bezig houden met het blootleggen van organische sporen en culturele overleveringen, te weten paleontologie en archeologie. Dus niet zoals Hermans in Nooit meer slapen met behulp van de geologie. Laatstgenoemde discipline houdt zich uitsluitend bezig met het bestuderen van anorganisch materiaal. Het diepte-psychologische gebruik van metaforen is niettemin te verenigen met Hermans' werkwijze. Individuen die in de greep zijn van het onbewuste beschikken over minder vrije wil, en zijn hierdoor volledig mechanisch en dus onderworpen aan de wetten van de natuur. Zij kunnen zich niet weren tegen de eroderende krachten. Ze kunnen geen voorzorgsmaatregelen nemen, omdat ze het gevaar niet zien aankomen. Ondanks Alfreds obsessie met de, volgens hem, nauwkeurige ‘wetenschappelijke’ waarneming, valt er veel voor hem weg achter de ‘blinde vlek’ in zijn hoofd. Hij en Arne verkeren in een sfeer waarin het onbewuste overheerst. De onmogelijkheid zelf in te grijpen, zich te prepareren op wat komen gaat, maakt hen tot machines die volledig afhankelijk zijn van hun omgeving, net zoals de dode mineralen om hen heen. Op deze manier wrijft Hermans de mens in het landschap van zijn sadistische universum.
De kritiek die Hermans leverde op Donkersloots cultuurpessimisme lijkt op het eerste gezicht een merkwaardige ‘versoepeling’ van het strenge oordeel dat Hermans doorgaans uitsprak met betrekking tot het universum en de daarin beschikbare ruimte voor het menselijk streven. Zijn ogenschijnlijke ‘ontspanning’ is zichtbaar in zijn definitie van erosie en de implicaties van die formulering voor een ruimere betekenis van ‘vergankelijkheid’. Dat klassieke werken enigszins in vergetelheid raken valt misschien te betreuren, maar die teloorgang is inherent aan de beperkingen van het | ||||||
[pagina 182]
| ||||||
geheugen en is noodzakelijk voor de ontwikkeling van nieuwe literatuur. Vergankelijkheid is zo bekeken niet volledig destructief, maar is ook, ironisch genoeg, een onbestendigheid die aan scheppingskracht ruimte geeft. Door met behulp van erosie, en met name verwerking, geologie aan psychologie te koppelen doet Hermans in ieder geval twee dingen: ten eerste maakt hij mensen onderdeel van de natuur, onderworpen aan natuurwetten, wat vooral tot uitdrukking komt in de verwikkelingen rondom Arne die niet in staat is zijn ‘kortzichtigheid’ te boven te komen, met als gevolg dat hij definitief faalt. Ten tweede geeft Hermans aan hoe die ‘benauwende’ noodzakelijkheid van natuurwetten ruimte geeft aan een vorm van zelfopenbaring in de persoonlijke geschiedenis van Alfred. Door zijn herinneringen op te diepen wordt Alfred in staat gesteld de waanzin van zijn onderzoek in te zien. Hij komt tot inkeer en lijkt een tweede kans te krijgen. Hermans blijft echter streng in zijn oordeel, wat naar voren komt in het contrast tussen de lotsgeschiedenissen van de hoofdpersonages in Nooit meer slapen. Er wordt namelijk een bepaalde mate van willekeur gesuggereerd; Alfred en Arne krijgen niet allebei de gelegenheid om voorbij de blinde vlek te kijken die hen teistert. We kunnen dus niet zeggen dat het sadistisch universum van Hermans uit de lucht gegrepen is, nu we iets constructiefs gevonden hebben in het overwegend als destructief te boek staande fenomeen erosie. Het is nog steeds voorstelbaar dat het universum er lustig op uit is om ons te kwellen. Alfred mag dan tot inzicht gekomen zijn, die wetenschap waarborgt niet zijn succes in een volgende professie, integendeel, hij zou wederom kunnen falen. Alfred heeft lange tijd ten onrechte geleefd in de veronderstelling dat hij gemaakt was voor de wetenschap, waaruit blijkt dat iemand zich slechts gedurende gedeelten van zijn leven bewust is van zijn situatie; eigenlijk is hij zijn falen nietsvermoedend tegemoet getreden, zoals Arne geen oog had voor de wijze waarop zijn afgesleten schoenzolen zijn dood voorbereidden. Binnen het universum is erosie volgens Hermans de wederzijdse afhankelijkheid die de relatie kenmerkt tussen verwering en groei, het verwijst in die zin naar een doorgang zonder doel; en het is dus niet zozeer het negatieve, als wel de ogenschijnlijke willekeur waarmee verwerking de aarde en haar bewoners raakt. Hetgeen een sadistisch wereldbeeld kan ondersteunen.
Adres van de auteur: Herbenusstraat 27, nl-6211 RA Maastricht JGMPaalvast@student.unimaas.nl | ||||||
Bibliografie
| ||||||
[pagina 183]
| ||||||
|
|