Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 110
(1994)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J. Stroop
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1)
ten en ook gewoonlijk'. Vooral wat de schrijver hier met ‘een zekere mate’ bedoelt, is niet duidelijk: is dat een meer of mindere mate van het verlagen van het velum, waardoor de neusholte toegankelijk wordt voor de luchtstroom en nasaliteit wordt toegevoegd. Of meet hij de tijd en bedoelt hij dat een groter of kleiner deel van de klinker genasaleerd wordt. Voor het Nederlands zijn daar tot op de dag van vandaag geen gegevens over bekend. Anders bij de dialecten. Al op het eind van de vorige eeuw deed Colinet in Aalst zijn legendarische experimenteel-fonetische onderzoekingen, met opmerkelijke uitkomsten. Hoe gebrekkig zijn apparatuur ook was, voor het vaststellen van de precieze aard van de uitademing was ze toereikend. Grootaers heeft ongeveer een halve eeuw later, in 1946, iets dergelijks gedaan voor het Antwerps. Zijn apparatuur schijnt niet veel geavanceerder geweest te zijn dan die van Colinet. Zijn plaatjes zien er in elk geval eender uit en zijn blijkbaar op dezelfde manier tot stand gekomen. Grootaers wilde nagaan of de Antwerpse nasalering met de Franse gelijk te stellen is. Daartoe heeft hij twee proefpersonen genomen, een Franstalige en een Antwerpse. Ze kregen de zgn. kapsels van Scripture voorgebonden, te weten een mouth recorder en een nose recorder. Daarmee is het mogelijk een uittredende luchtstroom op te vangen en op een beroete draaiende cilinder te registreren (Lecoutere & Grootaers 1946: 228-230). Een belangrijk verschil dat Grootaers kon vaststellen, was dat bij de Franse nasalering de klinker geheel genasaleerd wordt, terwijl de nasale medeklinker verdwenen is. Bij de Antwerpse nasalering blijft in elk geval een deel van de medeklinker over. Dat laatste bleek uit het feit dat er tijdens de uitspraak een korte onderbreking plaatsvond van de luchtstroom uit de mond: het consonantische gedeelte. Tegelijk bleek dat de consonant n voor s in een woord als Frans, veel sterker gereduceerd werd dan wanneer de n gevolgd werd door een t. De sterkste reductie trad op bij een heterosyllabisch cluster, in een situatie m.a.w. waarbij de volgconsonant na de lettergreepgrens stond, zoals in dansen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er zijn twee aspecten aan deze zuidelijke nasalering te onderscheiden die haar tot een interessant verschijnsel maken. In de eerste plaats treedt nasalering, anders dan in het Frans, uitsluitend op als de nasale consonant gevolgd wordt door minstens nog een consonant, al dan niet tautosyllabisch.Ga naar eind1 Sommige van deze ‘volgconsonanten’ hebben een morfologische of syntactische status, clitics bijv., andere zijn onderdeel van een niet-geleed woord. Zie de voorbeelden in (2); de voorbeelden zijn geordend naar de articulatieplaats van de betrokken consonanten
Een tweede punt is dat de vocaal die genasaleerd wordt, ook verlenging ondergaat, in elk geval niet verkort wordt. Dat uitblijven van verkorting, juist als de tweede consonant wordt aangehecht door een morfologische regel, schijnt in tegenspraak met algemene principes. In het algemeen hebben de lettergrepen van een taal een soort absolute lengte of zwaarte. Dat betekent dat er compensatie of correctie optreedt, wanneer een syllabe wordt uitgebreid of verlengd met een fonologisch element of een combinatie van zulke elementen, bijvoorbeeld bij aanhechting van een morfeem. In de regel wordt in zulke gevallen de vocaal verkort. Verkorting van vocalen in een morfologische context is heel gewoon in de zuidelijke Nederlandse dialecten. Er zijn verschillende situaties waarin zo'n verkorting kan verschijnen. Ik geef hier als voorbeeld een aantal gevallen zoals die voorkomen in het westelijke deel van Noord-Brabant. In andere dialecten komen soortgelijke verkortingen voor. Zie (3).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De linker kolom in (3) bevat vormen met een lange vocaal of een diftong; het zijn de basisvormen van de betrokken woorden. Bij de vormen in de rechter kolom is een suffix aangehecht. In (3a) betreft het het suffix van de 3e persoon enkelvoud. De rechter kolom van (3b) bevat vormen met een morfologische s, die in sommige gevallen genitief-s is in andere een adverbiale. Maar ook in deze gevallen betekent aanhechting van een consonant verkorting van de vocaal. Dat is ook zo bij aanhechting van het verkleiningssuffix, althans wanneer dat suffix monosyllabisch is en dus begint met een consonant, bijv. -ke. Anders wanneer het bisyllabische allomorf -eke gebruikt wordt. Dan blijft verkorting uit.Ga naar eind2 Tenslotte zijn er nog een aantal woorden waarvan de (verkorte) vorm gelexicaliseerd is.
Het verschijnsel dat ik in dit artikel wil bespreken staat lijnrecht tegenover de hiervoor beschreven verkortingstendens. Het gaat bij nasalering juist om het verlengen van een vocaal wanneer die gevolgd wordt door een nasale consonant, mits die nog weer gevolgd wordt door een tweede consonant, die bijvoorbeeld door een morfologische regel wordt aangehecht. Een verlengde vocaal verschijnt ook in woorden met een vergelijkbare structuur die in die vorm gelexicaliseerd zijn, maar uiteindelijk het resultaat zijn van een historisch proces. Het is duidelijk dat er een gewichtige factor moet zijn, die deze merkwaardige afwijking veroorzaakt, want niet alleen omdat uitbreiding enerzijds (door toevoeging van een consonant) en een verlenging elkaar zouden moeten uitsluiten, maar ook omdat de syllaben die er het resultaat van zijn in strijd zijn met de principes van de Nederlandse lettergreepstructuur. In (4a) is de normale rijmstructuur van de syllabe weergegeven (Trommelen 1984: 68).
Niet alle posities behoeven te zijn ingevuld, maar als dat wel het geval is, dan volgt uit dit template dat een woord met een lange vocaal plus nog een consonant, als appendix (dat is de vierde plaats in het template) alleen een coronale consonant verdraagt. Een syllabestructuur als in (4b) is dus in het Nederlands niet toegestaan. Het laatste segment moet immers tevens [+cor] zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toch schijnt (4b) precies de structuur weer te geven van de genasaleerde woorden in kwestie, zoals die voorkomen in een aantal zuidelijke dialecten en incidenteel ook in het Substandaard.Ga naar eind3 Bij een genasaleerde lange vocaal mag blijkbaar de restrictie die geldt voor het laatste segment, ([-son/-cor]), geschonden worden. In (5) geef ik een overzicht van de verschillende fonotactische situaties waarin nasalering en rekking optreden, met als resultaat een syllabestructuur die afwijkt van de Nederlandse; vgl. (4a).
In de linker kolom van (5) staan de Nederlandse vormen, rechts die uit de Westbrabantse dialecten. De tilde boven een klinker in deze rechterkolom geeft aan dat de klinker genasaleerd is; de dubbele punt erachter geeft (extra-)lengte aan. De nasale consonant staat tussen haakjes omdat die in elk geval minstens gereduceerd is. De cursieve vormen zijn combinaties met een cliticum. Deze laatste vormen vereisen nog een toelichting. De onderliggende vormen van de combinatie kan + ik zijn eerst onderhevig aan assimilatie en deletie; daarna treedt de nasaleringsregel in werking:
Een deel van de mogelijkheden onder (5c) bestaan in werkelijkheid niet. Een cluster [ηX] komt in de Brabantse dialecten niet (meer) voor, evenmin [ηg].Ga naar eind4 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vormen als bang, tong illustreren de assimilatie van het vroegere cluster [ηg] → [η] en ook dat de syllabestructuur door assimilatie en degeminatie gewijzigd is (Taeldeman 1986). Na de klinker volgt bij dit type woorden niet meer een (heterosyllabisch) cluster maar een enkele consonant en dus wordt die klinker niet gerekt. Vergelijk [laη] (lang attributief gebruikt) met [la:ηk] (lang predicatief gebruikt). Het rijm van dit type woorden, laη, toη, is dus als in (6):
De onderzoekingen van Grootaers en al eerder die van Colinet, leveren aanknopingspunten voor een bestudering van de nasalering in een autosegmenteel kader. Trouwens, de nasalering is al lang een favoriet onderwerp van autosegmenteel onderzoek. In de traditionele historische grammatica wordt het verschijnsel van vocaalverlenging met daaraan gekoppeld een reductie van de consonant, aangeduid met de term ‘Ersatzdehnung’, in mijn ogen een bijzonder juiste term, ook al wordt daar anders over gedacht (Van Bree 1987: 146). In ons geval betekent het dat de nasaal langer wordt naarmate de consonant gereduceerd wordt, en dat is precies wat er gebeurt. Grootaers (1946) gaat na wat het verschil is tussen de nasalering in het Frans en die in het dialect van Antwerpen. Hij komt tot de conclusie dat in Franse woorden als un, bon, vin, blanc, er geen spoor meer over is van de nasale consonant, terwijl er in het Antwerps in elk geval een groter of kleiner deel van de consonant bewaard blijft. Een andere conclusie uit zijn onderzoek is dat de n meer gereduceerd wordt voor s dan voor t, en tenslotte, niet onbelangrijk, dat de sterkste reductie plaats vindt in een hetero-syllabisch cluster. Dus meer in dã:(n)se dan in dã:(n)s. Deze observaties sluiten trouwens mooi aan bij die van James Foley, die heeft geconstateerd dat nasalering voor continuanten eerder voorkomt dan voor plosieven (Foley 1977: 61). Het onderzoek van Grootaers geeft voldoende argumenten om dit soort nasalering te gaan bekijken van uit een autosegmenteel perspectief. Een beschrijving en verklaring van het verschijnsel moet proberen verband te leggen tussen de nasalering van de klinker en de reductie van de consonant. Daarvoor is nodig eerst te kijken naar de fonologische eigenschappen van de nasale plosieven. In feite is het feature (kenmerk) ‘nasaal’ het enige feature waarin een nasale plosief in een homorganisch cluster zich onderscheidt van de eropvolgende consonant. Ik ben van mening dat het juist dat homorgane karakter van het cluster is, dat de reductie van de nasale consonant veroorzaakt en tegelijk ook de verlenging en de nasalering van de voorafgaande vocaal. Met ‘homorganisch’ bedoel ik dat beide consonanten, de nasale en de erop volgende gewone consonant, dezelfde articulatieplaats hebben. Ik illustreer wat er in fonetisch opzicht gebeurt, met behulp van het gelede woord mans (‘flink’), dat een afleiding is van man. In (6a) geef ik de normale gedaante van beide woorden, met hun segmentologie, in (6b) een vereenvoudigde voorstelling van mans door het woord als het ware ‘uit te rekken’, om zo alvast een indruk te geven van wat er voor en na de nasalering aan de hand is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het feature [+nasaal] is hier voorgesteld als een autosegment op een eigen representatieniveau, voorgesteld door een N, in de ‘uitgerekte’ versie door een serie van drie hoofdletters N. De korte vocaal door 3 a's, de consonant door driemaal een n. Deze ‘uitgerekte’ voorstelling biedt een eenvoudige mogelijkheid om te illustreren dat het proces in fonetisch opzicht partieel is. In het eerste stadium van (6a) en (6b) is het nasale segment nog alleen verbonden met de consonant n, dus zowel bij man als de afleiding mans. Het eerste woord blijft onveranderd, maar de vorm mans ondergaat een proces van nasalering van de klinker en verkorting van de consonant. Dat wil zeggen dat het autosegment [+nasaal] meer en meer met de klinker verbonden wordt, terwijl de consonant zijn lengte verliest, maar nooit helemaal verdwijnt. Een belangrijk aspect bij deze verandering is dat de oorspronkelijk korte klinker niet alleen verlengd wordt, wat een kwestie van kwantiteit is, maar tegelijk een andere kwaliteit krijgt, wat geïllustreerd wordt door het aspect van de kwantiteit. De klinker van bijv. mans is verlengbaar, zonder enige (redelijke) beperking, precies zoals het geval is bij alle lange oftewel [+tense] klinkers in het Nederlands en zijn dialecten. Dus: ‘wat ben je [la:t]’ naast ‘hij is veel [ma:ns]. De verlengde genasaleerde klinkers gedragen zich dus in feite als [+tense] klinkers. Hun distributie evenwel verschilt van die van gewone lange vocalen, omdat ze uiteindelijk toch het resultaat zijn van nasaalclusters. De hiervoor besproken feiten kunnen ook gepresenteerd worden in een autosegmenteel kader. Overeenkomstig de theorie maak ik onderscheid tussen verschillende autosegmentele lagen (‘tiers’). In dit geval gebruik ik een vereenvoudigd model, dat bestaat uit drie lagen: de CV-laag (het ‘skelet’) ofwel het ‘timing-point’-tier, dat de verschillende tijdmomenten representeert, dan de laag waarop de activiteit van het velum wordt uitgedrukt, dus [+ of - nasaal] en tenslotte de laag die de articulatieplaats representeert.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (7a), met man, en het eerste stadium van (7b), mans, zijn de features die deel uitmaken van de ‘lagen’ velum en plaats direct verbonden met één slot, een C- dan wel een V-slot. Het eerste stadium van (7b) vertegenwoordigt de normale vorm van een afleiding als mans, zoals bijvoorbeeld in Standaardnederlands wel gebruikelijk is. Het tweede stadium geeft de structuur weer van de vorm zoals die in veel zuidelijke dialecten, en in bepaalde soorten Algemeen Nederlands, zoals het Substandaard, voorkomt. Deze vorm is het resultaat van een enkele fonologische processen. In de eerste plaats wordt de nasale consonant gedeleerd. Dat betekent in dit kader dat de verbinding tussen het dentale segment en het C-slot (dat is die consonant) wordt opgeheven. Dat wordt gesymboliseerd door de verbindingslijn door te halen, ‡. Vervolgens wordt het segment [+laag] verbonden met het vrijgekomen C-slot (‘verlenging’), terwijl het V-slot verbonden wordt met het segment [+nas] (‘nasalering’), wat tegelijk leidt tot ontbinding van de relatie met het [-nas]-segment. Dezelfde verandering treedt op in andere woorden met homorgane consonantclusters in hun rijm, bijvoorbeeld labialen en velaren. Strikte voorwaarde is steeds dat de consonanten, d.w.z. de nasaal en de volgconsonant homorganisch zijn. Er is geen nasalering (en verlenging) als de nasaal gevolgd wordt door een heterorgane consonant, bijvoorbeeld kamt, verlangt. De essentiële conditie voor het proces van nasalering is de identiteit van de segmenten in de ‘plaats’-laag die verbonden zijn met de twee C-slots; die identititeit wordt weergegeven door [α]. En aangezien de kwaliteit van de betrokken vocaal geen invloed heeft, kan het Brabantse proces van nasalering worden gerepresenteerd als in (8):In woorden met een oorspronkelijk lange vocaal verloopt het proces in bepaalde opzichten enigszins anders. Vergelijk bijv. het simplex gaan [ga:n] met de afgeleide (genitiefvorm) gaans [gã:s]. In dit geval maakt de autosegmentele representatie gebruik van zogenaamde ‘wortelknopen’, speciaal vanwege de lange vocaal, die twee tijd-eenheden bezet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verschil tussen (8) en (9) is dat in woorden met een lange vocaal als in (9), na verbinding van het feature [+nas] met de wortel (r) van de lange vocaal, een tijd-eenheid verloren gaat. In dat geval hebben we dus geen compenserende verlenging. De lengte van de vocaal blijft onveranderd. Dat is het geval bij de meeste woorden met een dergelijke complexe (samengestelde) wortel. Dit brengt ons bij de belangrijkste kwestie, die van de oorzaak waardoor nasalering verbonden is met homorganiteit, en dat al sinds lang. In vroegere stadia immers van de Germaanse talen zien we dat de nasale consonanten altijd de neiging hebben gehad hun articulatieplaats te assimileren aan die van de volgende consonant (Krahe 1956: 111). Dat heeft tot gevolg gehad dat alle clusters met een nasale consonant hormorganische clusters zijn geworden. Anders gezegd, alle nasalen zijn allofonen oftewel geconditioneerde varianten van n. Er is maar een, systematische, uitzondering, nl. wanneer de tweede consonant van morfologische aard is, bijv. een suffix vormt. In dat geval assimileert de nasaal meestal niet, maar treedt er een andersoortige accommodatie op, zoals (10) laat zien:
Het rijm van vormen als neemt en komt heeft twee heterorgane consonanten. Zulke clusters zijn zeldzaam in ongelede woorden: -ms komt 4 keer voor tegen 46 keer -ns; -mt 4 keer tegen 78 -nt (Bakker 1971, tabel 203). Dat in gelede woorden de m gehandhaafd blijft en niet assimileert, heeft ongetwijfeld te maken met de paradigmatische druk van het basiswoord. De geïnserteerde p heeft tot doel de articulatorische overgang tussen nasaal en consonant te vergemakkelijken; zie Wetzels (1985). De volgende stap in het assimilatieproces van dan al homorganische clusters, is dat de nasaal nog verder gaat in het assimileren aan de volgende consonant, totdat de nasaal uiteindelijk geheel of grotendeels verdwenen is. De nasaal wordt in feite geabsorbeerd door de volgconsonant, met uitzondering van het nasale autosegment. Dat is nu juist het enige feature waarin de nasaal en de homorganische volgconso- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nant van elkaar zijn blijven verschillen. Assimilatie en absorptie hebben blijkbaar steeds betrekking op maar een ‘tier’ (laag) van de fonologische representatie. Het ligt in de rede te verwachten dat ook het absorberen van de nasaal, wat vooral neerkomt op het verdwijnen van het feature [+dent], gecompenseerd zal worden, door verlenging van de volgende consonant. Daar bestaan bij mijn weten geen fonetische gegevens over, maar veelbetekenend is wel dat uit het hierboven genoemde onderzoek van Grootaers in elk geval wel gebleken is dat de absorptie van de nasaal voor s veel groter is dan voor t. Dat zou verband kunnen houden met het feit dat s een [+cont] is en dus verlengbaar is, wat voor de t niet geldt. Het autosegment [+nas] dat door de reductie (absorptie) van ondermeer het feature (+dent] te weinig ruimte overhoudt, spreidt zich vervolgens naar de klinker, die in eerste instantie zoveel verlengd wordt, als de consonant inkrimpt. In een latere fase kan spreiding plaats vinden over de gehele klinker. De aanzet of de dwang tot dit soort nasalering gaat uit van de geleidelijke absorptie van de nasale consonant door de volgende (homorganische) consonant. Zonder deze absorptie vindt geen nasalering plaats, tenminste niet in het (Sub-)Standaardnederlands en de Brabantse dialecten., Zoals gezegd komen we dit proces ook al tegen in de vroegere stadia van de Germaanse talen en in het Proto-Germaans. Alle gevallen van nasalering treden ook daar op in combinatie met homorganische clusters. Soms zijn die clusters zelf het resultaat van assimilatie. Opvallend is trouwens dat de ontwikkeling soms nog verder gaat: na een totale absorptie van de nasaal, is de nasaliteit uitsluitend nog gekoppeld aan de vocaal. Dat nu blijkt in Germaanse talen geen stabiele situatie. Als er van de nasale consonant helemaal niets meer over is, verdwijnt op den duur ook het autosegment [+nas]; zie (11).
Het Gotische telwoord fimf heeft een m, als gevolg een assimilatie van de oorspronkelijk n; vgl. Grieks pente en Latijn cinque. Het stadium [mf] moet ook voorafgegaan zijn aan de huidige Engelse en Nederlandse vorm van dat woord. Terwijl fimf een voorbeeld is van een bilabiaal ([+ant]) cluster, vinden we een coronaal cluster in het Gotische munths (‘mond’) en een velaar [+back] cluster in fangXan (‘vangen’) (Krahe 1956: 116). Later hebben deze vormen hun nasaliteit verloren, net zoals dat het geval was in meer recente genasaleerde vormen. Het pronomen ons, bijvoorbeeld dat in Westbrabantse dialecten uitgesproken wordt als [õ:s], heeft in Oostbrabantse dialecten helemaal geen nasaliteit meer: [os], precies als in het Engels en westelijke Nederlandse dialecten, hoewel de vorm us daar veel ouder is en als Ingvaeoons beschouwd moet worden (vgl. Weijnen 1991: 149-150). In het licht van wat hiervoor is opgemerkt, is het interessant dat het verlies van nasaliteit alleen optreedt vóór een spirant. Immers, de verlengbare spirant leende zich voor de opvang van het vrijgekomen ‘plaats’-feature van de verdwenen geabsorbeerde consonant. Het door mij beschreven proces komt niet alleen in het Nederlands voor, integendeel het lijkt een tamelijk universeel verschijnsel. James Foley geeft in zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Foundations of theoretical Phonology een voorbeeld uit het Sanskriet, waarvoor hij overigens een verklaring geeft die ik niet kan delen; zie (12).
Volgens Foley heeft de vorm hathá zijn nasaliteit verloren, maar de verwante vorm hánma niet, omdat ze een verschillende klemtoon dragen (Foley 1977: 60). Het is evengoed mogelijk dat het verschil veroorzaakt wordt doordat in de eerste vorm de nasaal oorspronkelijk een homorganisch cluster vormde met de t, terwijl in de tweede het cluster heterorganisch is. In Brabantse dialecten speelt klemtoon bij nasalering in elk geval geen rol. Vgl. lápswã:s (‘lapswans’), ónmẽ:s (‘onmens’) met mã:s (‘mans’), mẽ:s (‘mens’). Een andere observatie die de gedachte ondersteunt dat klemtoon geen rol speelt bij nasalering, is de door Grootaers meegedeelde dat in het Antwerps juist de schwa gemakkelijk genasaleerd wordt, terwijl de schwa per definitie (vrijwel) nooit klemtoon draagt (Grootaers 1946: 136). Anderzijds, niet alle zuidelijke Nederlandse dialecten kennen, zoals gezegd, nasalering. In sommige gebieden zijn nasalering en verlenging onbekend. Het is opmerkelijk dat in die gebieden de toevoeging van een homorganische consonant na een nasaal juist (de normale) verkorting veroorzaakt van de voorafgaande klinker. Een voorbeeld: In het dialect van Hofstade luidt het enkelvoud van man [ma:n], met een lange klinker dus. Het meervoud daarentegen is [mans] met een korte. Dat is daar ook het geval in de samenstelling [mans]mens (Keymeulen & Taeldeman 1985: 127), terwijl de Westbrabantse dialecten in een soortgelijk geval een gerekte klinker vertonen: [mã:s]kerel. Een ander verschil is dat sommige Brabantse dialecten niet in alle besproken gevallen nasalering vertonen. Maar dat wil niet zeggen dat ze dan hun homorganische nasale clusters intact laten; in tegendeel. Het mooiste voorbeeld van zo'n afwijkende behandeling is te vinden in het dialect van Antwerpen. In het Antwerps wordt voor een coronaal cluster alleen de [a] genasaleerd: [dã:se] dansen; [kã:s] kans. Alle andere klinkers worden niet genasaleerd (Smout 1905: 25). In plaats daarvan zijn de homorganische clusters veranderd in heterorgane clusters door een proces van dissimilatie. Dat betekent dat de coronale nasalen velaar [+back] geworden zijn: n -> ng (Smout 1905: 40). Deze velarisering is niet tot Antwerpen beperkt. Hij verschijnt ook in de provincies Holland. Ook elders vinden we aanwijzingen voor de aanwezigheid van twee verschijnselen, die blijkbaar aan elkaar gerelateerd zijn. Ten eerste dat nasalering ook in andere gebieden voorkomt, maar ten tweede dat die nasalering tegelijkertijd niet in alle gevallen geaccepteerd is. Zo beschouwd is velarisering feitelijk de toepassing van een omgekeerde regel, waarmee de niet gewenste nasalering voorkomen wordt. Om te besluiten. Essentieel in mijn opvatting is dat de nasalering in de zuidelijke (Brabantse) dialecten wordt afgedwongen door de absorptie van het kenmerk ‘plaats’ van de nasale consonant door de volgende homorganische consonant. De uiteindelijke representatie van het proces is als in (13). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals de pijl tussen [α] en [α] aangeeft, betekent ‘absorptie’ het verdwijnen van het plaats-kenmerk van de nasaal, dat het enige consonantische kenmerk van de nasaal is dat alleen verbonden was met de bewuste C-unit. Assimilatie daarentegen betekent dat een of meer features gelijk worden aan een of meer features van de volgende of de voorafgaande tijd-unit, maar steeds verbonden blijven met hun oorspronkelijke tijd-unit. We kunnen nu ook een antwoord geven op de vraag of de Brabantse syllabe strijdig is met het rijm van de Nederlandse syllabe. Zoals hiervoor is gebleken (4a en 4b) heeft het Nederlandse rijm maar twee segmenten [-cons] en/of [+son] wanneer een [+cons] volgt, terwijl de Brabantse syllabe met een nasale consonant er wel drie scheen te kunnen hebben: [-cons][-cons][+son] en dan die [+cons], waarbij dus de [+son] de nasale consonant voorstelt: [lã:mp] (l-V-V-N-C). Maar zoals we gezien hebben is dat inderdaad maar schijn, want de nasale consonant wordt volledig geabsorbeerd door de volgende consonant, terwijl het nasale autosegment wordt verbonden met de tijd-unit van de klinker. Er zijn dus maar twee [+son] elementen in het spel en de werkelijke vorm van lamp is [lã:p] (l-V-V-C). Dit leidt tot de conclusie dat de Brabantse genasaleerde syllabe volledig in overeenstemming is met het Nederlandse syllabe-model.
Adres van de auteur Instituut voor Neerlandistiek U.v.A. Spuistraat 134 1012 VB Amsterdam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|