Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 109
(1993)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jos Beltman - Astrid Holtman - Wim Zonneveld
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kinder-versie van Odysseus' avonturen zou worden, maar in elk geval wel een ‘goed spannend verhaal’. Toen de oorspronkelijke structuur vervolgens toch te belangrijk bleek om op te geven, haakte de eerste uitgever af en kwam een andere - Querido - in beeld, die de huidige opzet accepteerde. Dros zelf vindt het niet erg dat het uiteindelijk geen ‘echt kinderboek’ geworden is, omdat ze, zoals ze zegt, die terminologie nogal ‘kunstmatig’ vindt. Een van de opvallende gevolgen van de keus voor een metrische vertaling is dat klemtoon daardoor een belangrijk element werd, en namen een meer oorspronkelijk uiterlijk kregen, inclusief de naam van de auteur en het boek: ‘Mijn oude lerares Grieks wees me erop. Ik blijf een schoolfrik, zei ze, als ik de klemtoon verkeerd legde en ódyssee zei. Daarom werd het, om klemtoonvergissingen te voorkomen, Odysseia. En waarom dan ook niet Penelopeia, Kassiopeia, Achilleus? [...] Dus ook Homeros, Telemachos’. In recensies in de media hebben ook deze beide aspecten van Dros' vertaling de aandacht getrokken. Daarbij wordt zij geprezen voor haar eigentijds-Nederlandse benadering, bij voorbeeld door Van Dolen in De Volkskrant van 6 december 1991. Erkennende dat elke vertaling van dit werk letterlijk een ‘onmogelijke taak’ isGa naar eind1, zegt hij: ‘Dat Imme Dros in eigentijds Nederlands heeft vertaald, lijdt geen twijfel. Zij heeft een benijdenswaardige natuurlijke toon getroffen en de Homerische heldendichten op menselijke wijze benaderd. Deze aanpak heeft het dichtwerk een stuk toegankelijker gemaakt.’ In dit artikel willen wij echter ingaan op het tweede punt: de versmaat van de Odysseia.Ga naar eind2 Zoals gezegd: hij is geschreven in een Nederlandse versie van de dactylische hexameter, een techniek die, in de woorden van Van Dolen, Homerus ‘met virtuoos gemak’ hanteerde. Eerdere Nederlandse metrische vertalingen dateren van het eind van de vorige eeuw (Vosmaer) en van vlak voor en vlak na de oorlog (Timmerman, Boutens, Kuiper), en er zijn proza-vertalingen van Schwarz (1951) en Van Gelder (1959). Maar de dactylus als metrum is in het Nederlandse taalgebied nooit erg populair geweest; en ook hoeft niet elke metrische vertaling van Homerus in een Germaanse taal per sé dactylisch te zijn: zo bestaan er in het Engelse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taalgebied jambische vertalingen van Robert Fitzgerald en van Alexander Pope, in de typisch Engelse jambische pentameter, en er is een Nederlandse vertaling in die traditie van Aafjes (1965). Over dit aspect van de vertaling heerste tot nu toe veel minder groot enthousiasme. Van Dolen zegt er over: ‘Mijn bezwaar tegen haar verstechniek is dat de verzen teveel rammelen en dat het ondoenlijk is haar hexameters metrisch voor te dragen’. Een vergelijkbaar oordeel werd gegeven in een lezing aan de V.U. van november 1991 door D.M. Schenkeveld: hij heeft er ‘de grootste moeite mee’ en ‘ik loop voortdurend vast wanneer ik hardop deze verzen voorlees’. H. Oranje in Trouw (24 oktober 1991) zegt: ‘Het zijn hobbelende en klepperende quasi-verzen’. En W. Kassies (1992) in Hermeneus: ‘Wie deze vertaling werkelijk als poëtische, of laat ik het voorzichtiger zeggen, als metrische vertaling probeert te lezen, legt binnen de kortste keren het loodje’. De Jong & Rijksbaron (1992) ‘kunnen niet anders doen dan [zich] aansluiten bij het oordeel van Kassies’. Wat echter onmiddellijk opvalt bij lezing van alle bovengenoemde stukken is dat zij niet verder komen dan het gegeven oordeel, op basis van het ‘hardop lezen’ of ‘voordragen’ van het werk, terwijl er bij een analyse van een door een dichter (of dichtende vertaler) gebruikte versmaat en dichttechniek toch nog wel wat meer komt kijken. Nu kan er in het korte bestek van een recensie uiteraard nauwelijks meer dan een ‘algemene’ indruk worden gegeven, maar ook het langere artikel van De Jong & Rijksbaron stelt op dit punt teleur. Na een op zes regels tekst gebaseerde analyse van de gebruikte spondeeën, en de nauw aan voorlezen verwante noties enjambement en caesuur, melden zij dat die slecht voldoen aan de ‘klassieke’ criteria. Zij vervolgen dan (p. 210): ‘Nu zouden we kunnen zeggen: tant pis voor de relatie met Homerus, als het resultaat maar ritmisch bevredigend is. Maar dat is nu juist in het geheel niet het geval. Als men de Nederlandse woordaccenten volgt, ontstaat er bij hardop lezen, en zelfs bij gewoon lezen, geen ritmische regelmaat. Met andere woorden: Dros is er wat al te grondig in geslaagd een dreun te vermijden’. In de conclusies wordt dat dan nog: ‘Als haar vertaling naast het origineel wordt gelegd is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de conclusie onontkoombaar dat Dros aan het metrum op geen enkele manier recht doet’. Dat zijn zeer harde woorden, afgeleid van een magere basis, die daardoor verre van fair zijn ten opzichte van de auteur. Geprikkeld door deze situatie, en vanuit onze vakmatige interesse voor het gebied van de metrische analyse, hebben wij ons dan ook gedurende een periode van een paar maanden, in werkgroepverband, tamelijk intensief met Dros' Odysseia als metrische vertaling bezig gehouden, om meer inzicht te krijgen in een lang stuk tekst in een voor het Nederlands schaarse versmaat, en om over Dros' gebruik ervan tot een zo gefundeerd mogelijk oordeel te komen. Dit artikel is een verslag van onze bevindingen. Laten we daarbij ook vooropstellen dat we met ‘oordeel’ in eerste instantie een zo expliciet mogelijke analyse bedoelen, die de aard van de door Dros gebruikte versmaat zo goed mogelijk verheldert: er zijn verschillende soorten dactylische hexameter die een dichter of vertaler in principe kan gebruiken, en er kan zich in deze versmaat (of in metrisch dichtwerk überhaupt) een reeks van verschijnselen voordoen die eerst moet worden onderzocht voordat de individuele stijl van de auteur (/vertaler) duidelijk is. Zoals zal blijken steunen we daarbij op onderzoek op het Anglistisch taalgebied, waarop in de generatieve fonologie en later de metrische fonologie in de laatste 25 jaar een kader is geschapen om over dit soort zaken te praten, waarbinnen uitvoerige analyses zijn verschenen van het werk van de meeste klassieke Engelse en Amerikaanse dichters (Chaucer, Shakespeare, Milton, Donne, Longfellow, enz.) van de hand van fonologen als Halle & Keyser, Kiparsky, Hayes, Nespor & Vogel, en Prince. Men houdt zich binnen die (ondanks alles toch nog jonge) traditie bezig met de vraag hoe het taalmateriaal door de dichter wordt gepast op het abstracte schema van het metrum waar hij of zij in werkt, en probeert uit die vergelijking conclusies te trekken, hopelijk taalkundig zo interessant mogelijke conclusies. Die kúnnen liggen op het gebied van enjambement, de caesuur en het gebruik van spondeeën, maar net zo goed op dat van het gebruik van functiewoorden, antimetrisch gebruikte woorden, ritmische verschijnselen in woordgroepen, enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onze uiteenzetting is daartoe als volgt opgezet. In sectie 2 geven we een korte samenvatting van de belangrijkste kenmerken van de ‘klassieke’ Griekse dactylische hexameter. In sectie 3 geven we een inleiding in een verstechniek die voor moderne westerse ogen wat sneller te vatten is, en die bovendien, zoals boven vermeld, de laatste jaren uitvoerig is onderzocht: de in het Engelse taalgebied uiterst populaire jambische pentameter. Belangrijke eigenschappen daarvan gaan op voor versmaten in het algemeen. In sectie 4 geven we onze analyse van de door Dros metrisch vertaalde Odysseia. En in sectie 5 volgen onze conclusies. We zullen daar ook proberen een relatie te leggen tussen onze conclusies en die van de boven geciteerde, eerdere commentatoren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De Homerische HexameterDe klassieke Griekse poëzie is geschreven in verschillende vormen van heffingenvers, ook wel alternerend vers genoemd. In deze versvorm wisselen ‘heffingen’ en ‘dalingen’, of ‘sterke’ en ‘zwakke lettergrepen’ elkaar regelmatig af, waarbij binnen een dichtwerk het aantal heffingen per versregel (ongeveer) gelijk is. Ook het Nederlands kent dit type poëzie, maar er is een opvallend verschil in de inhoud van de begrippen ‘sterk’ en ‘zwak’ in de twee talen. In het klassieke Griekse vers wordt een doorslaggevende rol gespeeld door de ‘lengte’ van een lettergreep, voornamelijk (maar lang niet alleen) in termen van de lengte van de centrale klinker van de lettergreep. In Nederlandse poëzie speelt dat lengte-begrip geen rol: wij hebben een moedertaal waarin klemtoon (of juist afwezigheid daarvan) een metrisch doorslaggevende eigenschap van een lettergreep is. We zullen dat zo verduidelijken, maar laten we eerst nagaan wat een dactylische hexameter eigenlijk is. Onder de meer gebruikelijke versmaten (jambe, trochee, anapest, enz.) heeft een klassieke dactylus de volgende schematische vorm: ‘-..’, waarin de ‘-’ een ‘sterke’ positie of lettergreep weergeeft, en de ‘.’ een ‘zwakke’. In een taal waarin klemtoon aan de basis ligt van de versmaat, past de naam van de maat zelf dus in de dáctylus. Verder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spreken we van een hexameter (Grieks hex = ‘zes’) wanneer, zoals bij Grieks episch vers, zes opeenvolgende dactyli een versregel vormen. Dit basispatroon van zes opeenvolgende dactyli komt in de praktijk nooit voor. Daar zijn twee redenen voor. In de eerste plaats is de laatste voet nooit drie- maar altijd twee-lettergrepig. De twee zwakke posities samen worden daar systematisch vervangen door ‘een’ lettergreep, lang of kort. In de tweede plaats mag in alle andere (vijf) voeten elk paar zwakke posities vervangen worden door een lange lettergreep. De voet heet in dat geval een spondee. Daarmee is het schema voor de klassieke dactylische hexameter dus in de praktijk het volgende:
In een taal waarin ‘lengte’ de basis van de versmaat vormt, wordt de eerste positie van de voet bezet door een lange lettergreep, de andere positie(s) door twee korte of een lange (plus als bijzonderheid de genoemde aard van de laatste voet). Door deze mogelijkheden tot afwisseling bestaat een versregel niet voortdurend uit de verwachte 18 lettergrepen, maar varieert het aantal in werkelijkheid van 12 tot 17: minimaal 6 spondeeën, maximaal 5 echte dactyli en 1 spondee. Men kan nagaan, dat er nu 32 mogelijke soorten versregels zijn, al naar gelang het aantal en de posities van de spondeeën. (We zullen straks van al deze mogelijkheden voorbeelden geven uit de vertaling van Dros.) Maar laten we eerst een Griekse en een Nederlandse regel met elkaar vergelijken (stippen representeren hier lettergreep-grenzen): [3] a. G.: tis tar / sphoo.e the. / oon e.ri. / di k.su.ne. / ee.ke ma. / ches.thai (Ilias: 1.8) In het Griekse voorbeeld zijn de tweede, derde en vijfde voet keurige dactyli, met lange klinkers in de eerste positie, en korte in de twee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zwakke. De drie overige sterke posities worden gevuld met klinkers die weliswaar kort zijn, maar dat is toegestaan volgens de regel dat korte klinkers in een ‘gesloten’ lettergreep óók ‘als lang tellen’ (net als soms tweeklanken). De eerste en de laatste voet zijn spondeeën. In het Nederlandse voorbeeld in [3b] speelt een indeling in lengte onder de verschillende lettergrepen absoluut geen rol. Maar men verkrijgt hier juist een metrische scandering door het klemtoonpatroon te volgen van de zin en de erin opgenomen woorden: [3] c. Zéndt de ont / zágbre / áfgrond uit / gíftige / káken ten / hémel. Merk op dat in deze versregel lettergrepen voorkomen, die volgens het ‘lengtecriterium’ (maar niet volgens het ‘klemtooncriterium’) als ‘sterk’ gelden. De bisyllabische voeten zijn in feite pure trocheeën. De dactylus is in de Nederlands metrische traditie nooit een heel erg populaire versmaat geweest. Die eer valt ook bij ons te beurt aan de jambe, zij het typisch in de vorm van de alexandrijn met 12 lettergrepen per versregel in plaats van de 10 van de Engelse jambische pentameter. Hoe het gebruik van de jambe in het Nederlandse taalgebied ontstond met de invoering van de Renaissance, kan men in elk van de klassiekers van de Nederlandse metriek nagaan, zoals Van Duyse (1854), Van Elst (1919) en Kossmann (1922). Het eerste gebruik van de dactylus wordt toegeschreven aan Hooft, wiens gedichten in 1636 in een anthologie werden verzameld (Van Duyse 1854, p. 296-8). Een bekend voorbeeld is zijn gedicht Klaartje, waarvan het eerste couplet als volgt loopt: [4] Klaartje, wat heeft ‘er uw hartje verlept,
Dat het verdrietjes in vroolijkheid schept,
En t’ aller tijdt even benepen, verdort,
Gelijk als een bloempje, dat dauwetje schort? [enz.]
Van Duyse noemt dit een ‘lief stukjen’, en hij is het dan ook niet met het oordeel eens van een van zijn voorgangers dat per definitie deze versmaat (de ‘trippelmaat’) voor een taal als het Nederlands ‘een moeijelijken gang’ zou moeten hebben: dat hangt helemaal af van ‘het vloeiende van den minder of meer gelukkigen versbouw’, en van de vermogens van de dichter dienaangaande. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kern van Hoofts versregel bestaat hier uit 3 dactylische voeten, die sporadisch een trochee zijn. De versregel eindigt in een ‘monosyllabische voet’ die een beklemtoonde lettergreep is, en hij begint in de tweede helft van elk couplet met een extra onbeklemtoonde lettergreep (in de termen van de metrische fonologie een ‘extrametrische’ lettergreep). Dit voorbeeld is slechts bedoeld als korte kennismaking met de Nederlandse dactylus. De homerische versmaat, inclusief die van Dros' vertaling, is weliswaar ook dactylisch, maar zoals we gezien hebben volgens een ander schema opgezet. In een recent artikel in Kiparsky & Youmans (1989) geeft de metrische fonoloog Alan Prince een principiële bespreking van mogelijke, ‘natuurlijke’, versmaten (zie ook de op zijn werk gebaseerde opmerkingen in Kiparsky (1977:228-9)). De dactylus heeft in principe drie manifestatie-mogelijkheden, gegeven het feit dat de eerste positie de sterkste moet zijn, en dat metrische ‘constituenten’ altijd binair vertakken. In de bomen-notatie van de metrische fonologie staat s voor ‘sterk’ en w voor ‘zwak’. Maar Prince toont vervolgens aan dat de derde mogelijkheid op universele gronden is uitgesloten, vanwege wat hij noemt de ‘Tactus Level’-hypothese: [6] Opsplitsingen van metrische constituenten zijn nooit jambisch (hebben nooit rijzende prominentie: w-s) Hij verbindt dit aan eigenschappen van muziek-ritme, maar dat zullen we hier terzijde laten. Van de overige twee mogelijke dactyli die wel aan [6] voldoen, laat hij zien dat de ‘klassieke’ dactylische hexameter de rechter koos: ‘s-s-w’, d.w.z. de ‘rechtsvertakkende’ dactylus. Dit althans geeft volgens Prince de helderste analyse van de ‘caesuur’ in een gegeven versregel, de zeer beperkte hoeveelheid plaatsen waar een ‘natuurlijke’ pauze (relatief zware syntactische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grens) kan vallen.Ga naar eind3 Maar we hebben in sectie 1 al vermeld dat Dros de ‘klassieke’ caesuur zeker niet hanteert. Hoewel we straks wel op haar caesuur-gebruik zullen ingaan, zullen we bij onze pogingen te bepalen of ook de dactylus van de Odysseia de klassieke rechtsvertakkende is, onze conclusies dan ook niet baseren op een analyse van de caesuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De jambische pentameterBeschouw de volgende versregels uit respectievelijk Shakespeare's Sonnet 106, en John Donne's ‘Elegey’: [7] of hand, of foot, of lip, of eye, of brow
before, behind, between, above, below
Hoewel het hier op het eerste gezicht niet om erg spectaculaire versregels gaat, zijn zij toch interessant omdat ze perfecte voorbeelden zijn van de versmaat waarvan sinds Geoffrey Chaucer (eind 14e eeuw) de dichters van het Engelse taalgebied zich in grote delen van hun werk hebben bediend: de jambische pentameter (ook wel ‘heroische versmaat’ genoemd). In een regel met deze versmaat zijn tien posities beschikbaar, met een regelmatige afwisseling van zwak en sterk: [8] w s w s w s w s w s Het eerste dat we kunnen constateren is dat de twee bovengegeven versregels tien lettergrepen bevatten. Deze regelmaat kunnen we vastleggen in de volgende, algemeen geldige conditie voor versmaten: [9] Er is een één-op-één relatie tussen het aantal lettergrepen van een versregel, en het aantal posities in de abstracte versmaat. Vervolgens bevatten de twee versregels een opvallende afwisseling van onbeklemtoonde en beklemtoonde lettergrepen. Die wordt bereikt door het aanwenden van twee klemtoonregels van het Engels (die ook gelden voor het Nederlands): (i) in woordgroepen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(hoe klein of groot ook) zijn functiewoorden (lidwoorden, voorzetsels, voegwoorden, enz.) in de regel onbeklemtoond, en inhoudswoorden beklemtoond; en (ii) in voorzetsels met prefixen zijn die prefixen onbeklemtoond. Er ontstaat dus weer een correspondentie die we kunnen vastleggen in een algemeen geldige conditie: [10] Beklemtoonde lettergrepen zijn verbonden met de sterke posities van de abstracte versmaat. Dit betekent dat in een jambische pentameter de beklemtoonde lettergrepen vallen op alle schematische ‘even’ posities, en in een dactylische hexameter op alle ‘derde’ posities, beginnend met de eerste (met de optie voor spondeeën daar natuurlijk nog aan vast gebouwd). ‘Ideale versregels’ als de bovenstaande zijn wel te vinden, maar niettemin sterk in de minderheid bij de dichters die van de jambische pentameter gebruik maken. Sterker nog: het metrum zou uiterst saai worden als het hierbij bleef. Dichters gebruiken dus afwijkingen. Een van de bekendste ‘afwijkingen’ van het ideale jambische patroon is dat functiewoorden of onbeklemtoonde lettergrepen van meersyllabische woorden, mogen voorkomen in even (d.w.z. sterke) posities. Zie de volgende regels: [11] The sinew and the forehand of our host
(Troilus & Cressida 1.3.143)
That the precipitátion might down stretch
(Coriolanus 3.2.4)
Zulke voorbeelden staan in de literatuur bekend als ‘mismatches’, maar merk wel het volgende op: omdat [10] niets zegt over on-beklemtoonde lettergrepen, is het voorkomen van regels als die in [11] een automatisch gevolg van de analyse tot op dit punt. Weliswaar onderbreken de onbeklemtoonde lettergrepen dus de ‘dreun’, maar je zou kunnen zeggen dat juist dat hun ‘stilistische’ functie is, en dat de formulering van [10] in dat opzicht dus correct is. Het begrip ‘mismatch’, waarbij dus de ideale correspondentie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tussen even-beklemtoond en oneven-onbeklemtoond wordt doorbroken, geeft de onderzoeker ook de gelegenheid om een poging te doen in taalkundige termen het moeilijke begrip ‘stijl’ van een individuele dichter te definiëren. In de recente metrische literatuur gebeurt dat bijvoorbeeld in Kiparsky 1977, Hayes 1983, 1989, en Prince 1989, met interessante, fonologisch-theoretische implicaties. Het zou te ver voeren de details daarvan hier te bespreken. In plaats daarvan noemen we nog een verschijnsel dat frequent bij alle auteurs voorkomt, namelijk de initiële inversie, het omkeren van de zwak-sterk verhouding tussen de eerste twee lettergrepen van een versregel, of aan het begin van een grote syntactische woordgroep binnenin een versregel. Deze is bij álle dichters relatief frequent. Beschouw de volgende regels:
De eerste lettergreep van de onderstreepte meersyllabische woorden heeft steeds hoofdklemtoon. Zoals in de inleiding vermeld is, heeft de Engelse dichter Alexander Pope (1688-1744) een metrische vertaling van de Odyssee geschreven (1725-6), niet in de klassieke dactylus maar in de voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Engelse taalgebied ‘gebruikelijke’ jambische pentameter. En zijn voorbeeld is voor het Nederlands nagevolgd door Bertus Aafjes, in zijn vertaling van 1965. Om de lezer, na de bovenstaande informatie, een indruk te geven hoe dat loopt, geven wij hieronder een passage uit Aafjes' vertaling (het begin van Boek 6, dat ook is gebruikt door De Jong & Rijksbaron (1992)). De lezer kan zelf meescanderen. [13] Daar lag hij dan, de onversaagde held,
Door slaap en door vermoeidheid overmand,
Maar ondertussen ging Godin Athene
Naar 't land en naar de stad van de Faiaken.
Eens woonden zij in 't wijde Hypereia
En hadden daar als buren de Cyclopen
Die door hun grote kracht hun meerdren waren
En die hun altijd overlast bezorgden
We zullen zometeen zien hoe deze passage vaart in Dros' Odysseia. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De odysseia als dactylisch gedicht4.1. Inleiding: van 12 tot en met 17Zoals we gezien hebben, heeft de basisregel van de klassieke dactylische versmaat betrekking op het aantal ‘posities’ in een versregel. Dat aantal kan variëren van 12 tot en met 17, afhankelijk van het aantal letterlijke ‘dactyli’ in een regel. We beginnen onze illustratie daarvan met eerste 5 versregels van Dros' Odysseia (p. 15, regels 1-5), die samen ook de eerste zin vormen. Hierin varieert de lengte van 14 tot 16 posities. We geven het aantal er achter aan: [14] Zing van de man van de duizend listen, Muze, die zoveel (15)
rondzwierf, nadat hij de heilige stad van Troje verwoest had, (16)
die van veel mensen zag hoe ze woonden en wist hoe ze dachten, (16)
die veel ellende kreeg te verduren op zee, terwijl hij (15)
vocht voor zijn leven en voor de thuiskomst van zijn vrienden. (14)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De volgende stap is om te kijken of deze regels gemakkelijk in een dactylisch schema passen, waarbij we als vuistregel hanteren dat inhouds-woorden klemtoon dragen op hun enige of meest prominente lettergreep, en dat alle polysyllabische woorden een meest prominente lettergreep hebben. We krijgen dan het volgende: [15] 15:1 Zíng van de / mán van de / dúizend / lísten, / Múze, die / zóveel
15:2 róndzwierf, na / dát hij de / héilige / stád van / Tróje ver / wóest had,
15:3 die van veel / ménsen / zág hoe ze / wóonden en / wíst hoe ze / dáchten,
15:4 die veel el / lénde / kréeg te ver / dúren op / zée, ter / wíjl hij
15:5 vócht voor zijn / léven / en voor de / thúiskomst / van zijn / vríenden.
Dat lijkt dus te kunnen, en deze regels lokken daarbij het volgende commentaar uit:
Een voorbeeld van het derde punt is en in regel 15:5: de ‘sterke’ positie in de derde voet wordt gevuld met een zwak woord. We gaan er hierbij vanuit dat het ‘telwoord’ veel in 15:3 en 15:4 ook als functiewoord moet worden opgevat, en dat voorzetsels als functiewoorden tellen. Regel 15:3 heeft een alternatieve lezing waarbij hij begint met [die van / veel mensen...]. Deze lijkt natuurlijker, maar in dat geval moet verklaard worden hoe ménsen de twee zwakke posities kan dekken; op zulk soort verschijnselen komen we later nog terug. Een voorbeeld van het vierde punt is de beklemtoning van zoveel aan het eind van 15:1. Het patroon met eindklemtoon voor dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woord zou in principe ook kunnen, maar in de woordgroep die zóveel róndzwierf is de beginklemtoon de meest natuurlijke, waardoor de laatste voet van de versregel ook hier trocheïsch is. Door de eerste 5 versregels kunnen we dus regels van 14, 15 en 16 posities illustreren. We kunnen nu ook willekeurig elders in de Odysseia een andere passage selecteren, bijv. het begin van hoofdstuk 6, dat correspondeert met het stukje van Aafjes in [13] (101:1-6): [16] Zo lag de / held O / dysseus, die / veel heeft / moeten ver / duren, (15)
daar ge / veld door / slaap en / uitputting, / maar A / thene (13)
ging naar het / volk en de / stad van / de Fa / iaken. Zij / woonden (15)
vroeger in / Hype / reia / met de / weidse / vlakten (13)
naast arro / gante Ky / klopen, / die veel / sterker / waren (14)
en voort / durend / strooptochten / tegen hen / onder / namen. (14)
Twee regels van 13 lettergrepen lang voegt deze passage aan de verzameling toe. In deze tekst is het de caesuur in de vijfde voet van 101:3 die De Jong & Rijksbaron treft als niet-klassiek. Zij noemen dezelfde regel verder onmetrisch, omdat zij hem vanaf de derde voet als volgt scanderen: [17].../ stad van de / Faia / ken. Zij / woonden.
Maar dat lijkt een misverstand: het functiewoord de mág in de eerste positie van zijn voet staan, en de boven gegeven scandering is ongetwijfeld de bedoelde. (We komen aan het eind van dit artikel overigens nog op de metrische lezing van deze regel terug.)Ga naar eind4 Ondertussen moeten de kleinste (12 posities) en grootste (17 posities) hoeveelheid lettergrepen natuurlijk ook kunnen. Het volgende lijstje geeft wat voorbeelden daarvan: [18] 12 posities
15:21 dóen, al / léen Po / séidon / niet, die / bléef ge / béten
16:19 ánders / zou O / réstes, / zóon van / Aga / mémnon
101:15 kwám naar / zijn pa / léis, om / dát zij / plánnen / sméedde
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17 posities
16:32 waar een Go / din haar pa / léis heeft: de / dóchter van / átlas, de / Gód die
17:14 ómdat O / dýsseus het / óog van de / máchtigste / van de Ky / klópen
17:23 Dan zal Po / séidon zijn / wóede wel / íntomen: / als alle / Góden
De scandering verloopt steeds weer redelijk acceptabel, alleen wijzen we nog op het volgende nieuwe punt: voeten lijken nu ook gevuld te kunnen door meer onbeklemtoonde lettergrepen van langere woorden, als bij /Aga/-memnon (16:14, 19) en /onaf/-zienbare (16:31). Waarschijnlijk ligt er in zulke gevallen een bijklemtoon op de eerste lettergreep, die met de eerste positie van de dactylus correspondeert. De test voor deze veronderstelling is in principe duidelijk: een eigennaam als Pènelopéia of een adjectief als ònvergelíjkbaar kan, als er werkelijk zo'n bijklemtoon is, met zo'n bijklemtoon niet in een versregel met 12 posities voorkomen. Voor zover we kunnen nagaan klopt dat, maar zowel regels met 12 posities als woorden van een dergelijk type zijn vanzelfsprekend schaars. Als laatste onderdeel van deze inleidende opmerkingen volgt nu de te verwachten lijst: 32 mogelijke scanderingen, gegeven de toegestane afwisseling van bi- en trisyllabische voeten buiten de laatste voet. Wat we weglaten zijn 2 mogelijkheden: de versregels van resp. 12 en 17 posities, waarvan de scandering totaal vastligt, en die zojuist al gegeven zijn in [18]. Maar voorbeelden van de andere 30 mogelijkheden zij die in [19]. De nummering loopt van (2) tot en met (31); ze zijn gerangschikt op lengte, en van elk type zijn er twee voorbeelden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zo blijken dus inderdaad alle 32 mogelijkheden van de dactylische hexameter in de Odysseia gebruikt te worden.Ga naar eind5 Omdat het ons puur om het bestaan en gebruik van deze mogelijkheden te doen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was, hebben we niet de beklemtoonde klinkers per voet aangegeven. Gemiddeld genomen zijn ook deze regels acceptabel te scanderen, hoewel niet allemaal: zie bij voorbeeld 17:7 in [19(3)], waarvan de scandering niet anders kan, maar de correspondentie tussen beklemtoonde lettergrepen en sterke metrische posities zeer twijfelachtig is. Hetzelfde geldt voor regel 16:28 onder [19(31)], en in mindere mate voor een aantal andere. We zullen straks op dergelijke regels terugkomen. We zullen nu eerst respectievelijk de bi- en tri-syllabische voeten van de Odysseia aan nader onderzoek onderwerpen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 De bisyllabische voet als trocheeDe bisyllabische voet in de dactylische hexameter van de Odysseia is ongetwijfeld een trochee, dat wil zeggen een voet met de sterkteverhouding s-w. Zoals ook uit de bovenstaande versregels kan worden opgemaakt, zijn de meest favoriete invullingen van deze voet de volgende:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twee opmerkingen laten zien dat de trocheïsche bisyllabische voet zich weliswaar gemakkelijk laat illustreren, maar aan de andere kant in de Odysseia niet geheel onproblematisch gebruikt wordt. In de eerste plaats: net als in de jambische pentameter kan de eerste positie van een voet door een zwakbeklemtoond element gevuld worden, maar dat hoeft niet altijd een functiewoord te zijn van het type voegwoord of voorzetsel, of iets dergelijks. De volgende lijst geeft aan wat zo ongeveer de mogelijkheden zijn in bisyllabische voeten met een zwak eerste woord of lettergreep: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In alle gevallen zijn alternatieve scanderingen uitgesloten. Vooral de gevallen waarin binnen de voet een schwa-lettergreep de eerste positie dekt, en een lettergreep met een volle vocaal de tweede, suggereren in hun prominentie-verhouding eerder een jambe. Dit zijn niet de ‘mooiste’ versregels in de Odysseia, maar ze zijn tegelijkertijd behoorlijk talrijk. We zijn geneigd te veronderstellen dat finale lettergrepen van langere eigennamen, zoals die in [22], een bij-klemtoon hebben, en daardoor opname in deze groep ontlopen:
Wat opvalt, is dat deze configuraties, in elk geval in ons corpus, niet voorkomen in de laatste bisyllabische voet (en ook niet in de eerste voet, maar daar zullen we straks op terugkomen). Het lijkt uitermate plausibel daaruit te concluderen dat dat dus blijkbaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
altijd een ‘keiharde trochee’ moet zijn. Toch zijn er, en dat is de tweede opmerking, (onverwacht frequente) problematische finale voeten, die we volgens dit criterium niet anders dan als on-metrisch kunnen kwalificeren - ze hebben simpelweg een jambisch woordaccent, of een rijzend patroon voor zinsaccent:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3 Welk type dactylus?Net zoals versregels met 12 posities goed illustreren wat in een bisyllabische voet kan gebeuren, doen regels met 17 posities dat voor de tri-syllabische voet. Hier is een selectie:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gegeven wat we nu weten, doen zich hier weinig verrassingen voor - dat kan men zelf weer scanderend nagaan (zolang men in gedachten houdt dat functiewoorden eerste, ‘sterke’, posities kunnen vullen). Maar refererend aan onze, of liever gezegd Alan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Prince', bespreking van de verschillende typen dactyli (zie sectie 2), kunnen we nu wel een aantal interessante vragen opwerpen. Hoe zit de dactylus van Odysseia in elkaar? Wordt de ‘derde’ mogelijkheid (s-w-s) hier inderdaad aantoonbaar niet gebruikt? En wat zou voor of tegen de twee overblijvende mogelijkheden kunnen pleiten? We denken dat we deze vragen met Dros' tekst in de hand empirisch kunnen benaderen, maar zeggen er vooraf bij dat we dat niet op z'n Prince' doen. Zoals we straks zullen laten zien (en ook al door de recensenten opgemerkt is) houdt Dros zich in het geheel niet aan de klassieke posities van de caesuur, waardoor het weinig zin heeft te proberen daaruit de aard van de dactylus af te leiden. Zonder daar op dit moment een waardeoordeel aan te verbinden, richten we ons dus op andere verschijnselen. We beginnen met een syntactische constructie, waarin in de middelste dactylus-positie regelmatig een beklemtoonde lettergreep kan voorkomen, en in de derde dactylus-positie niet. Wat we bedoelen blijkt uit versregels als de volgende:
Steeds ligt in de gebruikte syntactische constructie de hoogste prominentie op de eerste positie van de dactylus, zoals het hoort, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door het zinsaccent. Maar steeds ook worden de overige twee posities gedekt door een werkwoordsvorm met een s-w verhouding tussen zijn twee lettergrepen. Versregels van dit type zijn uitermate frequent. Maar wat omgekeerd (nagenoeg) geheel en opvallend afwezig is in ons corpus, zijn de corresponderende constructies met een verleden deelwoord op de relevante plaats. Hieronder staat wat we daar mee bedoelen, plus het ene tegenvoorbeeld tegen deze observatie dat we gevonden hebben:
Typisch voor de verleden deelwoorden is eerder dat ze staan op de grens van twee voeten, als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens ons volgt hier uit dat de in de Odysseia gebruikte dactylus inderdaad geen s-w-s verhoudingen heeft, zoals hij volgens Prince ook niet zou kúnnen hebben. En de meest waarschijnlijke kandidaat uit de twee dan overblijvende mogelijkheden is de rechtsvertakkende dactylus, waar de situatie van [25] immers meteen op past. Als we overigens deze uiteenzetting combineren met die van het eind van de vorige paragraaf, laat deze zien dat er met het in de dactylus te passen materiaal potentieel een probleem rijst. Het zal duidelijk zijn dat /de thuiskomst/, /te klimmen/, enzovoort, geen correcte dactyli kunnen zijn. Toch dreigen zij zich als zodanig te kwalificeren doordat een onbeklemtoonde lettergreep de eerste positie dekt, wat mag, en de rest de vertakkendc constituent van de rechtsvertakkende dactylus vult. We blijken een conditie nodig te hebben die de verhouding tussen de twee constituenten van de dactylus beregelt, die er ongeveer als volgt uit zou kunnen zien. [28] Binnen de (rechtsvertakkende) dactylus noemen we de linkerconstituent ‘piek’ en de rechter ‘dal’. Een ‘dal’ mag geen element bevatten dat sterker is dan het element in de ‘piek’. Om nog verder uitsluitsel te krijgen over de aard van de dactylus in de Odysseia, hebben we het gedrag van die samenstellingen onderzocht, die bij uitstek de drie patronen van Prince vertonen. Beschouw om te beginnen de volgende twee groepen nominale samenstellingen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Type ‘váderland’
Het eerste type past op de rechtsvertakkende dactylus (s-s-w), het tweede op de linksvertakkende (s-w-w). Maar dit is geen probleem, want er lijkt het volgende aan de hand te zijn. Het type áardschokker (rechtsvertakkend, s-s-w) past meteen in het door ons veronderstelde metrum. Het type váderland (linksvertakkend, s-w-w) doet dat indirect, via de conditie, dat sterke posities door zwak materiaal bezet mogen worden (die waarschijnlijk een algemene conditie is voor elke versmaat). Merk daarbij op dat we onder de omgekeerde analyse (algemeen een linksvertakkende dactylus als basis) zouden moeten kunnen verklaren hoe een s (van bijv. aard-schok-ker) in een zwakke positie terecht kan komen, wat een stuk minder eenvoudig is. Merk op dat het type vaderland gemakkelijk uitsplitsbaar moet zijn, want er blijft altijd als eerste onderdeel een trochee over. Voorbeelden van dat verschijnsel zijn de volgende: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het type aardschokker daarentegen wordt nooit uitgesplitst: */aardschok-/ker. Op zich zou de schwa nog wel de eerste positie van de volgende dactylus kunnen vullen, maar schok- zou een ‘s in w-positie’ zijn. Deze observatie geeft dus verdere ondersteuning aan ons idee dat er inderdaad geen dergelijke conditie is, en daarmee steun aan de rechtsvertakkende dactylus. Dit brengt ons bij het derde type samenstelling, dat aan de ‘verboden’ derde dactylus uit [5] beantwoordt: het type echt-genoot (rechtsvertakkend, s-w-s). Deze mogen nu nooit een tri-syllabische voet vullen; als ze gebruikt worden moet de voetsplitsing na de schwa-lettergreep liggen. Het plaatje voor de Odysseia op dit gebied in ons corpus is als volgt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 3 gevallen (de bovenste drie) is de scansie ‘gesplitst’, als aangegeven; in totaal 9 gevallen is de scansie ambigu; en in 6 gevallen vult de samenstelling een voet. Deze laatste 6 moeten, gegeven de hier aan de dactylus gehechte interpretatie, als onmetrisch worden beschouwd. Er is een alternatief voor deze samenstellingsanalyse dat zich in eerste instantie als aantrekkelijk aanbiedt, maar dat uiteindelijk niet is. Dit alternatief zegt dat álle samenstellingen tellen als woorden zonder interne structuur. Alle samenstellingen zijn dan inherent s-w(-w), en beschouwing van hun op structuur gebaseerde klemtoonpatronen wordt achterwege gelaten: het ‘matchen’ van de hoofdklemtoon met een eerste positie in een voet is voldoende. Dit idee is neutraal t.o.v. de vertakkingsrichting, maar het loopt aantoonbaar fout op 4-syllabische samenstellingen met een ‘s-w-s-w’-structuur. De volgende gevallen illustreren wat we bedoelen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ze scanderen altijd volgens hun metrische klemtoonpatroon inclusief de klemtoon van het tweede deel. Deze moeten we dus als relevant beschouwen, en we kunnen de bijklemtoon daarom niet negeren in samenstellingen als mis-daden en gast-geschenk. Tenslotte: ook onder de werkwoordelijke samenstellingen vinden we natuurlijk de hier besproken typen:
Deze zijn moeiteloos inpasbaar. Met het ‘derde’ type is het als volgt gesteld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verhouding tussen deze drie sub-typen in ons corpus is 5-17-5. De laatste gevallen moeten weer als on-metrisch aangeduid worden. Zij contrasteren sterk met de observatie dat verleden deelwoorden niet de laatste twee posities van de dactylus vullen. Merk ook op dat de vorm afgewerkt weliswaar één maal een (initiële) voet vult, maar daar ook twee maal uitgesplitst voorkomt.Ga naar eind6 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.4 Ritmische verschijnselenHet Nederlands staat er, net als een reeks andere talen, om bekend dat directe opeenvolgingen van onbeklemtoonde lettergrepen, en directe opeenvolgingen van beklemtoonde, in elk geval optioneel wijzigingen kunnen ondergaan die de gehele groep van lettergrepen waarin ze voorkomen een meer ‘ritmisch’ uiterlijk geven. De Engelse terminologie die hiervoor gehanteerd wordt is resp. ‘lapse avoidance’ en ‘clash avoidance’. Schematisch ziet dat er als volgt uit:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het resultaat van de aanpassingen wordt wel een ‘hangmat-structuur’ genoemd, om een voor de hand liggende reden. Het is aan te tonen dat deze mechanismen ook in de Odysseia worden aangewend. Of iets anders gezegd: er zijn soms regels die met ritme móeten worden gelezen om een onmetrische of onbegrijpelijke scandering te vermijden. Een vorm van ‘lapse avoidance’ is de bijklemtoon die in het Nederlands ligt op initiële lettergrepen van lange woorden, zoals àgamémnon. We hebben in sectie 4.1. al geconstateerd dat dergelijke bijklemtonen waarschijnlijk metrisch relevant zijn in de Odysseia omdat woordfragmenten zoals Aga- gemakkelijk trocheeën vullen. De tweede vorm van ‘lapse avoidance’ kan de laatste lettergreep van een trisyllabische samenstelling als vaderland versterken, een verschijnsel dat waarschijnlijk ten grondslag ligt aan de mogelijkheid dergelijke samenstellingen ‘op te splitsen’, als in [30]. De ‘clash avoidance’ naar rechts toe vindt in het Standaard-Nederlands plaats wanneer een drieledige samenstelling als [záal[vóetbal]] in de praktijk zijn bijklemtoon op de laatste lettergreep blijkt te hebben: záalvoetbàl. Dit verschijnsel komt 7 maal voor in ons corpus, zowel in samenstellingen als in tamelijk vast-verbonden woordgroepen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zonder deze ritmische aanpassing te veronderstellen, zouden zulke versregels niet goed te scanderen zijn. (Merk op dat samenstellingen zoals áard-schokker in [29] nog steeds niet goed opsplitsbaar zijn, omdat de schwa een onwaarschijnlijke bijklemtoondrager is.) Een van de bekendste vormen van ‘clash avoidance’, nu naar links, treedt in het Nederlands op bij combinaties van lange, vaak samengestelde, bijvoeglijke naamwoorden en zelfstandige naamwoorden in een woordgroep: (het jasje is) beeldschóon, maar: (een) béeldschoon (jasje). De normale eindklemtoon van het samengestelde adjectief wordt ‘naar voren gehaald’ om de botsing met hoofdklemtoon van het zelfstandig naamwoord te vermijden. Deze regel wordt op grote schaal aangewend. We hebben in paragraaf 4.1 al een voorbeeld gezien in de ‘enjambische’ woordgroep [zóveel róndzwierf], waarvan het adjectief voorkomt als laatste trocheïsche voet van een versregel. Dat kan door ritmische clash-avoidance. Een aantal andere voorbeelden (uit vele) zijn die beneden:
versus bijv.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het standaard Nederlands is ritmische aanpassing nagenoeg verplicht voor zulke samengestelde adjectieven. Hetzelfde kan gebeuren, maar dan optioneel, met adjectieven uit de ‘Romaanse’ woordenschat, zoals in [ìntensief exámen]. In de Odysseia komt (in ons corpus) één zo'n geval voor:
Dit zijn begrijpelijk en correct scanderende regels, gegeven de ritmische aanpassing. In de jambische pentameter komt bij samenstellingen van het type...V...V...ə... een specifiek probleem voor, waar eigenlijk nooit een goede oplossing voor is gevonden. Kiparsky (1977:213-14, 221-3) observeert dat Engelse samenstellingen van ongeveer dit type een ‘very difficult problem’ vormen, ondat ze zich tegen heug en meug houden aan de conditie dat hoofdklemtoon van een meersyllabische woord in een even positie moet staan: w-s-w voor de hele samenstelling dus. Onder de voorbeelden van Kiparsky, Halle & Keyser (1971:169), en Bjorklund (1978:190ff.) zijn de volgende:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit is een van de grote onopgeloste raadsels van de jambische pentameter, maar het verschijnsel is zo wijdverbreid dat het wel regelmatig moet zijn. Kiparsky komt niet verder dan de volgende mededeling (p. 214): ‘There is good reason why such matchings should remain permissible. Otherwise trisyllabic compounds as [those above] could not be used at all, unless the restrictions on lexical Ss were simultaneously weakened somehow to allow the other possible positioning, at SWS - a much grosser loosening of the meter that would defeat the purpose of the whole move’. En Bjorklund heeft het volgende (pp. 191-2): ‘Despite the fact that words of this type bear primary stress on the initial syllable, they are consistently initiated in odd positions in verse structure. The word type thus presents a problem only for the analyst, not for the poet; however elusive the explanation may be, the data are absolutely clear’. Het is dan aardig om in de dactylische versmaat van de Odysseia vierlettergrepige samenstellingen van dit type te vinden, waarin hetzelfde verschijnsel voorkomt:
Deze belangrijke ‘epitheta’ zijn de enige gevallen die we zijn tegengekomen, waarin, tegen de versmaat in, een ‘s’ de w-positie van de dactylus mag innemen. Eén alternatief lijkt plausibel, en dat is om lezingen zoals wijnkleur'ge, snélvoet'ge en rozenvíng'rige te veronderstel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len; steeds wordt daardoor een ‘metrisch correcte’ lezing mogelijk. Dat dit zou kunnen, wordt gesuggereerd door de (meest waarschijnlijke) scandering van de volgende regel:
versus bijv.
Maar een empirische test pleit hier tegen: de eerste twee adjectieven van [40] worden, voor zover we hebben kunnen nagaan, nooit voorafgegaan door een volledige dactylus, en het derde scandeert altijd zelf als twee opeenvolgende dactyli. Dat pleit voor de scanderingen die we gegeven hebben. Veel moeilijker dan ritme in woorden en tamelijk coherente woordgroepen, zijn de vergelijkbare verschijnselen die kunnen optreden in grotere zins-fragmenten en zinnen. In elk geval scanderen voorbeelden zoals die in [42] goed, als we over tamelijk lange gedeelten een ‘hangmat’-structuur veronderstellen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In elk voorbeeld heeft in de neutrale situatie niet het (hier) geaccentueerde woord de klemtoon, maar het onmiddellijk erop volgende: waarín, elk ógenblik, enz. We kunnen waarschijnlijk zelfs zeggen dat het creatieve gebruik van ritme één van de meest opvallende aspecten is van de Odysseia. Maar aan de andere kant kan daar een tamelijk lange lijst van voorbeelden tegenover worden gezet waarin de scandering geheel tegen het ritme ingaat. Daartoe behoren bij voorbeeld de al genoemde, opvallende versregels in [23]. Die in [43] beneden zijn misschien nog te verklaren door rekening te houden met de caesuur van de versregel, op de plaats meteen links van het aangegeven accent; dit zou dan vergelijkbaar zijn met de versregel-interne ‘inversies’ in de jambische pentameter, geïllustreerd in [12b].
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Merk op dat de caesuur in deze gevallen vaak in de derde of vierde voet ligt, zoals het hoort, maar niet altijd op de ‘klassieke’ positie van de vierde voet, en soms ook in de tweede voet. Een goede oplossing voor gevallen als de volgende hebben we in het geheel niet kunnen vinden:
Sommige regels worden beter door het aantal voeten te vergroten, andere door het te verminderen, maar dat kan natuurlijk niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.5 De initiële voetDe basis-observaties over het metrum van de Odysseia kunnen beredeneerd worden vanuit die versregels en posities, waarvan de voet-structuur vastligt: versregels van 12 en van 17 posities, en de finale voet. Dat zelfde geldt voor een voet die we nog niet expliciet hebben besproken, maar waarvan in elk geval de linker-grens vastligt: de initiële voet. Daarnaast is er een onafhankelijke reden om hiernaar met meer dan gewone belangstelling te kijken. In de jambische pentameter doet zich het verschijnsel voor van initiële inversie, zoals we boven hebben gezien. Daartegenover staat dat uit de literatuur bekend is dat in trocheïsch vers initiële inversie niet kan (zie bijv. Halle & Keyser (1966:383), met verwijzing naar Jespersen (1933)).Ga naar eind7 Het lijkt dus de moeite waard na te gaan wat er gebeurt in de dactylische hexameter. Onze bevindingen zijn als volgt. Er is niets mis met initiële voeten, zoals de volgende, die met een keurig patroon tri- of bisyllabisch zijn:
Wat daarnaast versregel-initieel vaak helpt, is een ritmische interpretatie van het daar voorkomende materiaal. Schematisch (en versimpeld) gezien, moeten daar dan hangmatten van het type ‘[s w | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(w)] s’ worden verondersteld, als in Wànneer Piet wégloopt..., enz. Beschouw de volgende voorbeelden:
Steeds ligt zo de relatieve bij-klemtoon aan het begin van de versregel/woordgroep. Daar tegenover staat dat aan de rechterkant van de versregel het ‘ritmisch lezen’ van woordgroepen bemoeilijkt wordt, wanneer er een caesuur wordt gebruikt vlak voor de weinige posities die juist zeker zwak móeten zijn in de dactylische versregel: de voorvoorlaatste en de laatste. Zoals eerder gezegd komt in de klassieke dactylische hexameter de caesuur nooit zo ver rechts voor.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het gebruik van dergelijke constructies op deze plaatsen is ongetwijfeld een bron van het negatieve oordeel van de (klassiek geschoolde) recensenten. Onze bespreking ervan in termen van het ‘hangmat’-principe kan gezien worden als een onderbouwing daarvan. Het is in elk geval ook lastig om je voortdurend te moeten realiseren op welke plek in de versregel je bent, om wel (tweede, derde of vierde voet) of juist niet (vijfde of zesde voet) ritmisch te kunnen of moeten lezen Het ‘hangmat’-principe lijkt ons ook voor te komen in die situatie waarin de schwa van functiewoorden als de, te en een in de sterke positie van de dactylus staat, als in de voorbeelden in [48] (we komen hier nu ook terug op het de Faiaken-voorbeeld uit sectie 4.1.). Zoals blijkt kan dat gebeuren aan het begin van een versregel, maar ook middenin. Bladzijde 114 bevat zelfs een passage van 4 aansluitende regels (114:10-3), waarin zich 3 van dergelijke voeten bevinden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In alle gevallen zijn alternatieve scanderingen uitgesloten. Het valt onmiddellijk op dat het lidwoord de nooit aan het begin van een versregel kan staan, hoewel dat heel gemakkelijk zou kunnen: [de in / tense be / hoefte...], [de ver / gadering...]. Dit zou aan kunnen geven dat ook volgens de vertaalster het hier een abnormale situatie betreft. Het normale geval is dat zulke functiewoorden een versregel besluiten, met enjambement:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het feit dat deze functiewoorden niet vrij worden gebruikt in initiële positie, lijkt ons een van de sterkste argumenten tegen het idee dat initiële inversie zou zijn toegestaan in de Odysseia (en daarmee ook vóor het ritmisch lezen van versregels als die in [43]). Dat laatste neemt niet weg dat we ook in initiële positie, net als in interne [44] en finale [23] positie, versregels overhouden waarvan de scansie problematisch is. Beschouw bijvoorbeeld de volgende regels:
Natuurlijk hebben we hier in een aantal gevallen te maken met contrastief accent, of opvallend beklemtoonde adverbia. Maar ‘de kunst’ zou nu juist zijn om die verschijnselen in het metrum in te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
passen, met name door de voorafgaande versregel te laten eindigen op de onbeklemtoonde lettergrepen die nu deze regels beginnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. ConclusiesDe hier besproken versie van de Odysseia beslaat als publicatie 384 pagina's van 37 versregels elk (met hier en daar wat minder voor titelpagina's, enz.). Wij kunnen absoluut niet beweren het ondoenlijke te hebben gedaan: deze gehele tekst gedetailleerd te hebben bestudeerd. Als we over ‘ons corpus’ hebben gesproken, dan ging dat in feite om een willekeurige selectie van ongeveer 60 bladzijden (6 maal 10), uit verschillende delen van het boek; de observaties daarover werden aangevuld via een ruwe lezing van andere delen van de tekst. Ons uitgangspunt was tweeledig: ten eerste een eigen analyse aan de hand van een reeks criteria die in de metrische literatuur (in brede zin) bij dit soort analyses een rol spelen, en een evaluatie in die zin dat we probeerden te kijken of de negatieve meningen over de versmaat van de Odysseia al of niet te onderbouwen waren. Wat we in dit tweede opzicht niet gedaan hebben is proberen ‘aan te voelen’ of het gedicht goed scandeert, bij ‘hardop lezen’ of ‘voordragen’, maar we hebben onze bevindingen met betrekking tot de eerste doelstelling toegepast bij het uitwerken van de tweede. Daarnaast waren we nieuwsgierig naar de aard van een binnen het Nederlandse taalgebied niet zo populaire versmaat als de dactylus. We hebben onderwerpen behandeld als het verschil tussen de ‘klassieke’ en de ‘Germaanse’ dactylus, dat tussen inhouds- en functiewoorden, de ‘vertakkingsrichting’ van de dactylus, inversie, ritme, enz., en steeds geprobeerd het functioneren daarvan in de Odysseia aan te geven. Hoewel je dat in de literatuur wel ziet gebeuren, is het aan het eind moeilijk een percentage te geven van lastig of slecht scanderende, of gewoonweg onmetrische, regels. Laten we onze conclusies uiteindelijk als volgt op een rijtje zetten. Min of meer neutraal zijn de volgende:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze laatste lijst is tamelijk lang, en ook in het andere kader waarin we de uiteenzetting gegoten hebben, menen we het globale oordeel van de recensenten over het metrum te kunnen onderschrijven. Op het moment dat we dit schrijven is zojuist de nieuwe metrische vertaling van de Odyssee uitgekomen van H.J. de Roy van Zuydewijn, met als titel De Terugkeer van Odysseus. Hij wordt besproken door H.L. van Dolen in De Volkskrant 7 augustus 1992, onder het motto: ‘De Roy van Zuydewijn vangt de “Odyssee” in Hollandse hexameters...’.
november 1992
Adres van de auteurs: Onderzoeksinstituut voor Taal en Spraak en Studierichting Engelse taal- en letterkunde R.U.U. Trans 10 - 3512 JK Utrecht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|