Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 107
(1991)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||
WoordveldenTegen het eind van Max Havelaar neemt Multatuli de rol van Droogstoppel over en schrijft Stern uit het verhaal. Daarbij gebruikt hij de zin ‘ik liet u Louise Rosemeijer kussen’, die Stuiveling merkwaardig vindt omdat ‘een dergelijke passage over Stern in de tekst niet voorkomt’ (M.H.n.h.hs. 296). Sötemann meent dat ‘Stern Louise blijkbaar in het verborgene gekust [heeft]. Althans, de lezer is er onkundig van gebleven.’ (Sötemann 1966: 213) Voor het beslechten van deze ‘strijdvraag’ in de havelaarfilologie heb ik gebruik gemaakt van een deelverzameling van het woordveld dat uitgemaakt wordt door de eigennamen, bestaande uit de woorden Bethsy, Louise, Rosemeijer(s), Rosemeijertjes. Met woordveld, semantisch veld, doel ik op een verzameling woorden die één of meer semantische kenmerken gemeen hebben (vgl. ook Fokkema/Ibsch 1984: 37). De zinnen en hun omgeving waarin de opgesomde namen voorkomen, hebben me daarna het woordveld opgeleverd dat ik kan aanduiden met het woord liefde, en een aantal woorden en woordgroepen die op dat woordveld alluderen.Ga naar eind1 Alleen door de woorden van Droogstoppel weet de lezer dat Frits ‘Bethsy Rosemeijer een zoen [heeft] gegeven’ (16: 99).2 Er is daarmee overeenkomst met de passage waarin Multatuli aangeeft dat hij Stern een kus heeft laten geven aan Louise (38: 236). Bij de totstandkoming van de ‘firma’ van zijn boek, had Droogstoppel Frits en Stern verbonden tot een dubbelgangerige tweeling: ‘Ik | |||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||
heb de beide jongens toen over mijn plan gesproken, en zij vonden het goed’ (5: 34), en later: ‘en Frits doet ook meê, dat is zeker’ [te weten: aan het schrijven van de Havelaar-historie; 28: 179]. Door het zoenen van Bethsy krijgt Frits meer individualiteit. De eerdere opmerking tegen zoon Frits, ‘gij moet dus de rosemeijers niet zoenen’ (16: 99), kan erop wijzen dat Multatuli de intentie gehad heeft Frits en Stern als een twee-eenheid te behandelen. Tegen het slot van de voorlaatste perikoop beëindigt Multatuli het verhaal door Stern het boek uit te schrijven, maar voordien neemt hij Droogstoppels taak waar en voegt de nog ontbrekende schakel in waardoor Stern en Frits sociaal gesproken weer geheel gelijkwaardig zijn. Zo is het evenwicht tusen Stern en Frits ook in hun schwärmerische relaties weer hersteld. Het inzicht in de bouw van Max Havelaar is door deze observatie vergroot en daarmee is ook de interpretatie verrijkt. (Hoogteijling 1985) Onderzoek naar ook volgens frequentielijsten veel voorkomende woorden levert slechts grammatische gegevens en die maken in het gunstigste geval enige stilistische duiding mogelijk. Het is dus zaak woorden te kiezen die tot een literair interpreteerbaar resultaat voor de gehele roman leiden. Het morfo-semantische woordveld dat behoort bij het morfeem -vreemd- bijvoorbeeld, leert niet veel meer dan dat Multatuli er een regelmatig gebruiker van is, en dat de betekenis ‘exotische’ als in vreemde parfumerien maar een enkele keer voorkomt. Voorzover dat geval voor de lezer een moeilijkheid mocht opleveren, lost Droogstoppel het op als hij verderop schrijft ‘ik rook rozenölie’. Op zoek naar invloed van de romantiek op Multatuli's woordgebruik heb ik geprobeerd een ‘romantisch’ woordveld samen te stellen. Alleen het morfo-semantische woordveld van -gevoel- daaruit, blijkt - in aansluiting op een titel uit Sjaalmans pak - in het taalgebruik van niet alleen Stern maar ook van Droogstoppel doorgedrongen. Verder sluit alleen het gebruik van genie en talent aan op wat van een romanticus te ‘verwachten’ valt.Ga naar eind3 Meer inzicht in het overtuigenskarakter van Max Havelaar levert het woordveld van bewijs en bewijzen. Vooral in de perikopen 4, met de opsomming van de inhoud van het pak van Sjaalman, en in de | |||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||
perikopen 23 en 24, met de hoogtepunten van Havelaars sumatraanse belevenissen, is dit woordveld goed vertegenwoordigd. Ten aanzien van de bewijzen en stukken vullen de beide vertellers elkaar aanvankelijk aan. Na zijn bezoek aan Driebergen is Droogstoppel niet bereid Stern langer te volgen en aan de stukken uit het pak enige bewijskracht toe te kennen. ‘Al die vertellingen over ellende en onrust in de oost [zijn] klinkklare leugens’ van die ‘schooijerige Sjaalman’ (33: 214, 216). De schrijverspersoonlijkheid Multatuli laat dan alleen Stern voortgaan. In de epiloog, de laatste perikoop van het boek, waarin Multatuli voor zichzelf spreekt, is dit woordveld niet vertegenwoordigd. Dat verwondert niet, want de zaken waarom het gaat zijn dan behandeld en het bewijs is geleverd. Dan is er het woordveld van -waarheid- en -leugen- dat in het taalgebruik van vooral Droogstoppel opvallend aanwezig is. De schrijver slaagt er hierdoor in dit personage iets van een eigen idiolect mee te geven dat vanwege de diepere zin van deze woorden wel een glimlach opwekt maar de verteller niet lachwekkend of geheel onbetrouwbaar maakt. Het veelvuldige gebruik van woorden van de -leugen-groep completeert het beeld van de ongenuanceerdheid van Droogstoppel als mens zonder fantasie. Ook Havelaar, en daarmee misschien zichzelf, tekent Multatuli door en in zijn taalgebruik: voor Havelaar is waar kenmerkend en niet waar een veelgebruikt stopwoordje. Op de vraag wat de bewijzen staven valt een tweeledig antwoord te geven: waarvan de regent beschuldigd wordt en dat Havelaar zijn plicht heeft gedaan. In de ontslagbrief is de overgang goed te zien: ‘bovendien is het mij onmogelijk dienst te doen op de proef, alsof ik mij slecht gedragen had;....’ (37: 230) De beschuldiging bevindt zich - als gevolg van de plicht, ontstaan uit de ambtseed - in de buitenwereld. De plicht bevindt zich in de persoon: de ‘plichtmens’ Havelaar is geboren (Janssens 1970: 174). Als object is de beschuldiging vervallen, in de plaats daarvan treedt door een psychisch afweermechanisme de in de persoon aanwezige voorstelling van plicht. De beschuldiging tegen de regent maakt, ten gevolge van de afwijzing door de buitenwereld, plaats voor het | |||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||
daarmee verbonden object ‘plicht’ als regerend beginsel. Door deze internalisatie heeft de persoon de buitenwereld niet meer nodig. (Freud 1973) Het vragen om erkenning, bevestiging in zijn uitvoering van ‘plicht’ brengt de buitenwereld niet tot een daad, omdat ‘plicht’ een zedelijk begrip is, een object waarvan de persoon zèlf de waarde bepaalt. De woordvelden van -schuld- en -pligt- zijn in haast iedere perikoop terug te vinden. De beschuldiging van de regent heeft betrekking op misbruik, en dat woordveld is in Max Havelaar ruim vertegenwoordigd. De assistent-resident neemt dat misbruik zelden rechtstreeks waar, maar hoort ervan door het klagen en de klachten die voortkomen uit de inheemse bevolking, wat te zien is in het frequente gebruik dat de vertellers - en dan vooral Stern - van dit woordveld maken. Wie het voorgaande heeft gelezen zonder enige kennis van het verhaal, kan de indruk hebben opgedaan dat Max Havelaar gaat over een rechtszaak. Alle ingrediënten daarvoor zijn ter sprake gekomen, alleen het recht nog niet, hoewel het ‘Onuitgegeven Tooneelspel’, het tweede motto, de strekking van de roman al aangeeft (Hoogteijling 1990). Het woordveld van -regt- is met bijna zestig woordvormen en ruim tweehonderd gebruiksgevallen het omvangrijkste van alle tot dusver vermelde woordvelden.Ga naar eind4 In hoofdzaak bevat de roman Max Havelaar een aantal gesproken en geschreven teksten over een rechtsgang die de schrijverspersoonlijkheid het Nederlandse lezerspubliek ter verkrijging van zijn oordeel voorlegt. De vertellers leveren dat publiek daarvoor invalshoeken in de vorm van informatie over en commentaar op die teksten. Dat commentaar is deels ethisch van aard, en voor een ander deel wat ik noem ‘poëtologisch’: het is opvallend hoe vaak in Max Havelaar de woorden lezen en schrijven en daarvan afgeleide en ermee samenhangende woorden voorkomen. De wel voor onze tijd gemaakte opmerking, dat we in een schriftelijke cultuur leven, blijkt ook te gelden voor de fictieve wereld die in dit boek gestalte krijgt. Daardoor kiest de verteller, en door hem de schrijverspersoonlijkheid, in poëticaal opzicht positie. Tot beschrijving komt slechts de rechtsgang; een uitgewerkte poëtiek of sluitende ethiek komt niet tot stand. Het al dan niet ironiserend gegeven commentaar | |||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||
moet de lezer, samen met de verstrekte informatie, in staat stellen zich op ethisch en poëtologisch gebied de leeshouding eigen te maken die naar het inzicht van de schrijverspersoonlijkheid noodzakelijk, althans gewenst is om het verhaal te verstaan. De vertellers Droogstoppel en Stern vertellen, aangevuld door de schrijverspersoonlijkheid Multatuli, eensgezind en met elkaar het verhaal. Dat blijkt uit de wijze waarop de Schwärmerei van Stern en Frits verdeeld over het aandeel van Droogstoppel en Multatuli voorkomt, dat blijkt uit het voortgezette of gaande gehouden gebruik van woorden uit de besproken woordvelden, waardoor en passant een karakterisering van de vertellers te voorschijn komt en de vervaging van beschuldiging tot plicht. Ten slotte gaat het om recht voor Havelaar, om zijn rehabilitatie door de mobilisatie van de bevolking van Nederland en degenen die dat volk representeren en besturen. | |||||||||||||||||||
SleutelwoordenAan de ene kant is er de groep van trefwoordenGa naar eind5 met de woorddelen delen -waarheid-, -leugen- en -gevoel- en daarbij aansluitende woorden, alsook het bijvoeglijk naamwoord waar. Het blijkt dat ze de beide vertellers Droogstoppel en Stern karakteriseren, en op afstand het personage Havelaar. De tweede groep van woorden omvat de woordvelden van bewijs en bewijzen, van -pligt-, van -schuld-, van misbruik, van klagen en aanklagen, en ten slotte dat van -regt-. Het zijn in het verhaal in het boek allemaal sleutelwoorden, wat ook uit hun frequentie en spreiding blijkt. Ze illustreren dat het verhaal de integriteitscrisis van het personage Havelaar beschrijft, door de externe verteller gezien als een rechtsgang, met een morele veroordeling aan het einde, waartegen de schrijverspersoonlijkheid Multatuli aan het slot van het boek, de epiloog, in beroep gaat bij de koning in de hoop dat de koning (hem) recht zal doen, om op die manier zijn gelijk, zijn recht te verkrijgen. De positie van de inlandse bevolking, van de Javaan, is op deze wijze verbonden met en ondergeschikt aan het lot van de bestuursambtenaar Havelaar, van Multatuli, van Douwes Dekker, | |||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||
zoals uit de uitkomst van mijn onderzoek blijkt. In de Aanteekeningen en ophelderingen, toegevoegd aan de vierde en vijfde druk, omschrijft Multatuli zijn opzet achteraf negatief - intussen is de Atjeh-oorlog verklaard - met ‘Holland zal Indie verliezen omdat men my geen recht heeft gedaan in myn streven om den Javaan te beschermen tegen mishandeling’ (1881: 345).Ga naar eind6 De frequentie van de onderzochte woorden is natuurlijk in hoge mate afhankelijk van het onderwerp dat in een perikoop ter sprake komt of besproken wordt. Zo zijn in sommige perikopen àlle onderzochte woorden aanwezig, terwijl je in andere perikopen maar een enkel woord aantreft uit de groep van sleutelwoorden voor het verhaal. Opvallend is dat er twee perikopen zijn, door mij genummerd met 6 en 15Ga naar eind7, waarin géén van de woorden uit de hierboven genoemde woordvelden gebruikt zijn, en ook niet de woorden of woorddelen gif, -moord-, geleden, ondervonden, belooning, verzoeking, straf, die trefwoorden zijn voor verwerkte motieven. Het is voor mij een reden om aan deze beide perikopen en hun onderlinge samenhang afzonderlijk aandacht te besteden. | |||||||||||||||||||
De perikopen 6 en 15Het ontbreken van de gevonden sleutelwoorden in de perikopen 6 en 15 maakt ze ogenschijnlijk tot Fremdkörper in het totaal van Max Havelaar. Ten opzichte van het omsloten stuk vormen ze een geheel en tegenover wat aan perikoop 6 voorafgaat en wat op perikoop 15 volgt zijn ze geïsoleerd doordat die stukken van de verteller Droogstoppel afkomstig zijn. De beide fragmenten zijn vol versieringen opgebouwd. Uit ieder begin komt een krulletje te voorschijn, en daaruit komt dan weer een volgende alinea, weer met zo'n ‘krulletje’. De schrijverspersoonlijkheid roept metaforen en beelden op, maar ze vinden als het ware niet goed hun plaats doordat het beeld eindigt in een op het eerste gezicht buiten-narratieve werkelijkheid. Hier is een idealistische schrijver aan het woord, zo één die naar het inzicht van Maarten 't Hart veel metaforen gebruikt, wat realistische schrijvers niet zouden doen ('t Hart 1978: 184). Multatuli is beide, en in perikoop 6 en 15 is de idealist aan het woord. | |||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||
Een voorbeeld uit perikoop 6 zal het voorgaande verhelderen. Een zin als ‘Een toren is een denkbeeld, een droom, een ideaal’, met wat daarna volgt, roept de torenbouw van Babel op, een toren die niet af kon komen. De passage valt in deze geest verder te interpreteren: alleen kleine geesten is het voorbehouden om hun werk te voltooien, met als resultaat de concrete torentjes op kleine dorpskerken. De toren van Babel moest een bouwwerk zijn dat de aarde met de hemel verbond, en dat in het ondergrondse fundament de toegang tot de onderwereld mogelijk zou maken, dus een verbinding van het bovenwereldse en het onderwereldse, de as van de wereld. De goden konden zo van hun verblijf tot de aarde en de onderwereld afdalen, de mensen - en de gestorvenen - opstijgen van aarde en onderwereld naar het verblijf van de goden. De toren is symbool voor de woonplaats van de mensen, tussen de bovenwereld en de benedenwereld. Dat die babelse toren nooit voltooid is, maakt hem tot een symbool: alleen een chaotisch ‘wereldbeeld’ is mogelijk. Tegen grote torens zou je op deze wijze kunnen aankijken. Het einde van perikoop 6 kan daarmee aangeven dat Multatuli zijn roman ziet als zo'n fraai ontworpen maar onvoltooide kolos, waarmee hij dan het tegengestelde betoogt als met zijn opmerking tegen Stern aan het slot: ‘Gij zijt niet geroepen Havelaar's levensgeschiedenis te schrijven’ (38: 236). Daaruit blijkt dat Multatuli zich aan het slot vergenoegt met het afgewerkte torentje op de dorpskerk. Deze interpretatie van een aantal versieringen valt ook bij de conclusie aan het slot van deze paragraaf te betrekken. Perikoop 6, de eerste schrijfbeurt van de verteller Stern begint met de beroemde zin: ‘Er was 's morgens te tien ure eene ongewone beweging op den grooten weg die de afdeeling pandeglang verbindt met lebak.’ (6: 38) De volgende perikoop begint met een variant op die eerste zin: ‘Op den grens tusschen lebak en pandeglang dan was op zekeren morgen eene ongewone beweging.’ (7: 41) De herhaling van de mededeling maakt de verdere inhoud van de voorafgaande perikoop schijnbaar overbodig, het woord dan daarin nodigt de lezer als het ware uit de tussenliggende mededelingen ‘even’ te vergeten als niet belangrijk voor wat de verteller daar- | |||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||
net is begonnen. De inhoud van de beide zinnen is niet geheel gelijk, er zit voortgang in het verhaal, in de ‘ongewone beweging’, want in de eerste zin gaat het om ‘ongewone beweging op den grooten weg die de afdeeling pandeglang verbindt met lebak’, in de tweede heeft die ‘ongewone beweging’ de grens tussen die beide afdelingen bereikt, en de lezer begrijpt dat bij deze grens het eigenlijke verhaal een aanvang kan nemen. De lezer weet nog niet dat het tussenliggende stuk van perikoop 6 mettertijd een vervolg zal krijgen. De noten uit 1875/1881 leveren geen materiaal dat de bedoeling van het eerste stuk van Stern èn het laatste van zijn eerste schrijfbeurt verheldert, slechts de opmerking over Van Lenneps puntjesmanie waardoor Lebak werd tot Leb....en Pandeglang tot P....ng, en over Daendels' grote weg over Java, en die mededelingen brengen me ten aanzien van dit beginstuk niet verder, evenmin als de varianten die door de herziening in 1875 zijn ontstaan. Voorlopig neem ik middenuit de zesde perikoop één mededeling: ‘het lot van de heldin die ergens uit eene vierde verdieping springt’ (6: 40)Aan het begin van perikoop 15 tref ik deze - dezelfde? - vrouw weer aan: ‘Ik gaf er veel voor met juistheid te weten, lezer, hoelang ik nu eene heldin zou kunnen laten zweven in de lucht, voor ge, bij de beschrijving van een kasteel, mijn boek moedeloos zoudt uit de hand leggen, zonder te wachten tot het mensch op den grond kwam?’(15: 95/96)Doordat de verteller intussen aangaande Havelaar zoveel heeft weergegeven en meegedeeld, herinnert de lezer zich moeilijk dat er al eerder een springende dame in het spel was. Echt verwijzen doet de beginzin van het einde van Sterns eerste schrijfbeurt ook niet; het is een hernemen naar de inhoud zonder verwijswoord zoals een schrijver doet in eenzelfde stuk, een variant haast op de hierboven geciteerde beginzinnen waarin dit keer het nu de functie van het dan vervult. Het dan in perikoop 7 verwijst naar de - inmiddels gewijzigde - stand van zaken op de grens van Pandeglang en Lebak, | |||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||
het nu naar een toestand, een stilgezette gebeurtenis waarvan de afloop in de toekomst ligt. Er is verteltijd voorbij gegaan, maar de val is onvoltooid. De wijze waarop de externe verteller in perikoop 15 herneemt wat in perikoop 6 niet voleindigd is, maakt de beide stukken tot fragmenten van een geheel. Het is net of de schrijverspersoonlijkheid hier een ouder stuk geschreven vanuit een andere, niet realistische maar idealistische schrijfhouding, in tweeën gedeeld gebruikt om de expositie van het Havelaar-verhaal duidelijk te isoleren zowel van Droogstoppels kader als van wat aangaande Havelaar nog zal volgen. De veronderstelde werkwijze doet denken aan die van Gerrit Krol: ‘Ik knip wel eens een tekst in tweeën. Bij voorbeeld als een tekst, in enen uit de pen gevloeid, dreigt te knappen, zoals een boot breekt, omdat hij te lang is.’ En: ‘Vaak is het nodig om een wel zuivere, maar wat onbestemde bladzij te versterken met wat krachtiger taal, een aparte zin, die soms van verre komt [...]’ (Hoogteijling 1982: 165). Het zou ook de werkwijze van Multatuli geweest kunnen zijn: knippen, plakken, aaneen of uiteen schrijven. De perikopen 6 en 15 vormen ook begin en einde van de drie kransavonden dat Stern voorlezend aan het woord is geweest. Droogstoppel vertelt immers dat Stern ‘gisteren’, dat is op de dag vóór de derde voorlezing zei: ‘Wees gerust, alle wegen leiden naar Rome, wacht nu eerst het slot van de inleiding af....[...]’ (16: 98)Ga naar eind8, nadat al in de voorafgaande perikoop staat: ‘het belangrijkste staat juist voor de deur’, waarop de lezer naar de verwachting van de schrijverspersoonlijkheid zal ‘opspringen’. Hieruit volgt dat de perikopen 6 en 15 een bijzondere functie hebben: die van begrenzing van de inleiding, die ik hiervoor expositie heb genoemd. Intussen is er toch iets veranderd. Wat in perikoop 6 nog vertelling heet, dat is ‘verslag van een gebeurtenis’, is nu tot verhaal geworden, waarvoor ik onder meer de omschrijving ‘wat in vertelvorm wordt meegedeeld’ (WNT) heb gevonden, en dat ook het betekenis-element ‘met literaire vorm’ bevat. Je kunt uit deze metamorfose afleiden dat wat de verteller in perikoop 6 nog als verslag aandient, zich heeft veralgemeend als de zwevende heldin. Het is verhaal geworden, heeft dus een literaire vorm aangenomen. Eenzelfde | |||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||
onderscheid als de schrijverspersoonlijkheid maakt tussen vertelling en verhaal bestaat er tussen verhalen en vertellen: de zelfstandige naamwoorden hebben blijkbaar mettertijd een haast chiastisch georganiseerde betekenis gekregen ten opzichte van de werkwoorden waarvan ze afgeleid zijn. Al eerder in perikoop 6 is er sprake van levensgevaar. De beschrijving van de reis per postkoets door het exotische land bevat wel spannende momenten, maar die komen in wezen voort uit onbekendheid van de reiziger met het terrein waar hij doorheen reist. Je kunt je zo'n zelfde reis voorstellen in een afgelegen land, maar toch geciviliseerd, en dan plots staat er dat bericht aan familie, dat hij in levensgevaar heeft verkeerd, waarom degenen die er thuis zijn lachen. Wie iets minder letterlijk wil lezen, kan er een voorlopige aankondiging in zien, dat een verblijf op Java een hachelijke onderneming is. Lees ik de passage ‘later als ik gevoel dat gij voor mij gewonnen zijt, als ik in blik en houding zie dat het lot van de heldin die ergens uit eene vierde verdieping springt, U belang inboezemt’ figuurlijk, dan wordt het lot van Havelaar ermee aangeduid. Het vervolg in perikoop 15 is van belang voor de voortzetting van het verhaal, want de verteller moet nu eerst weten hoe zijn gehoor reageert. In het stuk - perikoop 16 - dat Droogstoppel na afloop van de derde kransavond levert, staat niet alleen - ik wees er eerder op - dat het voorgaande het slot van de inleiding is geweest, maar ook de reactie van de krans: het ergste is, de rosemeijers vinden het mooi. Later staat afzonderlijk nog vermeld de opmerking van Louise, die Stern ‘vraagt, of hij wat vroeg komen zal dien avond, om toch regt veel van max en tine voortelezen’, waaruit op andere wijze de al vóór de derde kransavond, bij het uitgaan van de kerk, verkregen instemming van de jongere garde blijkt. Mijn uitleg van de passages in de perikopen 6 en 15 maakt ze tot een mise en abyme, ‘een tekstonderdeel [dat] als een teken opgevat kan worden waarvan de betekenis de hele tekst is’ (Van Alphen 1988: 46), waardoor de betrokken perikopen er een dimensie bij krijgen. Het zweven heeft dan de betekenis van ‘vragen of het boek nog boeiend is’, waarbij nog even onduidelijk blijft waarom de | |||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||
schrijverspersoonlijkheid voor een heldin kiest, die dan wel zijn muze Tine zou moeten zijn. Misschien waren dit soort acties in zijn ogen aan heldinnen voorbehouden, misschien ook speelde hem de herinnering aan enige lectuur door het hoofd. In elk geval zwakt hij het springen uit het venster tot luchtsprong af en voegt hij even later in: ‘Een schrijver is ijdel als...een man’, waarmee hij een sleutel tot dezelfde uitleg geeft waarvan ik geen gebruik heb gemaakt. De inhoud van perikoop 15 is gericht op de conclusie vervat in de slotzin. Door de interventie van Louise Rosemeijer na Sterns woorden: ‘Zoodat ik maar zeggen wil om met abraham blankaart te spreken,....’ is die slotzin pas te vinden ná Droogstoppels eerste ingreep als beginzin van perikoop 18, en die zin verwijst op zijn beurt terug naar perikoop 14: ‘dat ik [: Stern] dit hoofdstuk als essentieel beschouw, omdat het, naar ik meen, havelaar beter doet kennen, en hij schijnt toch de held van de historie te zijn.’ (18: 108)Op ironische wijze is daarmee de inhoud van perikoop 15 gerelativeerd. Het onderzoek van deze grens-perikopen met hun nagenoeg geheel poëtologische inhoud levert het inzicht op dat de schrijverspersoonlijkheid hier opnieuw en met andere strekking dan in het tweede motto een visie geeft op Havelaars nog in het verschiet liggende aanklacht tegen de regent: een daad van maatschappelijke zelfmoord. Eens te meer kan de slotsom zijn: Max Havelaar is een zorgvuldig en consistent gebouwd kunstwerk. | |||||||||||||||||||
Sleutelwoorden en perikopenIndien ik als basis voor de plaatsbepaling van trefwoorden en sleutelwoorden Van Lenneps hoofdstukindeling had gebruikt, waren de opgemerkte verschillen niet naar voren gekomen. Immers perikoop 6 maakt deel uit van hoofdstuk V samen met de perikopen 7 en 8, en de perikopen 15 en 16 vormen samen hoofdstuk IX. Binnen de hoofdstukken zouden deze perikopen dan delen zonder sleutelwoorden zijn geweest. Het lijkt me een te haastige conclusie dat | |||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||
Van Lennep dit gezien heeft en daarom de opgesomde perikopen tot hoofdstukken heeft samengevoegd. Omdat de perikopenindeling meer beantwoordt aan de opzet van Multatuli, heb ik voorkeur voor die indeling. Vooralsnog neem ik aan dat Multatuli met zijn indeling in perikopen een bedoeling heeft gehad die door de hoofdstukindeling van Van Lennep verloren is gegaan. Eén doel kan geweest zijn de eerder uitgewerkte omsluiting van de ‘inleiding’ van Stern. Ook veel andere perikopen vertonen hetzelfde verschijnsel: grote stukken tekst zonder dat er de onderzochte trefwoorden of sleutelwoorden in voorkomen. Als bekend voorbeeld noem ik de geschiedenis van de Griek. Ook de geschiedenis van Saïdjah reken ik tot die voorbeelden, want binnen die geschiedenis zijn de enkele gevallen van gebruik van wat ik in het geheel van Max Havelaar trefwoorden of sleutelwoorden heb genoemd, geen trefwoord, laat staan sleutelwoord. De geschiedenis van de Griek - Droogstoppel duidt de episode zo aan- geeft de ‘loop der gebeurtenissen’ weer (WNT). In dezelfde zin gebruikt Dekker geschiedenis in zijn brief aan zijn vrouw Tine van 16 september 1859, als hij overweegt de amsterdamse Rozekruisers de ‘geschiedenis van Lebak’ voor te leggen (V.W.X: 51). De verteller Droogstoppel doorspekt zijn verslag met interpreterende opmerkingen en geeft er later nog een paar, waardoor de griekse geschiedenis door hem zes maal op verschillende wijze geduid wordt. Steeds is het verwijswoord Griek, of Griekin. Zo is het ook met de geschiedenis van Saïdjah, waarnaar de verteller Stern verwijst met Saïdjah. Stern onderdrukt het Paul et Virginie-aspect in zijn uitleg, dat voor Droogstoppel weer reden is om Saïdjah te verwerpen. Zonder het arkadische en persoonlijke aspect, de menselijke gelijkwaardigheid, af te wijzen, accentueert Stern afpersing en roof. In zijn epiloog haalt Multatuli alleen het verband tussen mishandeling en opstand naar voren. De strekking van deze episodes binnen Max Havelaar hangt daarmee af van het gebruik dat de vertellers en de schrijverspersoonlijkheid er van maken. Binnen deze episodes vallen wel trefwoorden te vinden voor verschillende verhaalmotieven, geen tot sleutelwoorden gegroeide trefwoorden die | |||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||
een interpretatie kunnen leiden. Mede om te voorkomen dat zijn roman uitgroeit tot een alzijdige, polyinterpretabele ‘geschiedenis’, zal Multatuli vlak voor zijn epiloog Stern het verhaal uitgeschreven hebben met de woorden: ‘Gij zijt niet geroepen Havelaar's levensgeschiedenis te schrijven’ (38: 236).
Adres van de auteur: Harmoniehof 351 1071 TD Amsterdam | |||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||
BijlageDe onderzochte woordvelden
| |||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|