Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 107
(1991)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||
J.M.C. Verbij-Schillings
| |||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||
zgn. Clerc uten laghen landen bi der see, die eveneens voor het overgrote deel gebaseerd is op de kroniek van Johannes de Beke.Ga naar eind6 In deze bijdrage staat de relatie tussen de Hollandse kronieken van de Heraut en de Clerc centraal. | |||||||||||||||||||
Datering van de kroniek van de ClercDe heraut Beyeren en de Clerc uten laghen landen, die hun naam ontlenen aan hun functie bij het Hollandse hof, hebben hun kroniek aan hun dienstheer opgedragen. Van de heraut Beyeren is bekend dat hij in de jaren 1403-1414 graaf Willem VI heeft gediend. Vooralsnog is niet beslist bij welke Hollandse graaf de Clerc in dienst is geweest. De historicus H. Bruch heeft verondersteld, dat de heraut Beyeren met de Clerc samengewerkt zou hebben.Ga naar eind7 Beiden hebben van dezelfde bronnen gebruikgemaakt. Bovendien stemmen sommige passages zo letterlijk overeen, dat ontlening van de een aan de ander aangenomen kan worden. Volgens Bruch zou de Heraut de eerste zijn geweest die de Hollandse kroniek van de Clerc heeft mogen gebruiken, toen hij besloot de Hollands-Utrechtse versie van zijn Hollantsche cronike te schrijven.Ga naar eind8 De verwantschap tussen beider Hollandse kronieken is onmiskenbaar, maar of deze twee kroniekschrijvers elkaar persoonlijk hebben gekend, is afhankelijk van het antwoord op de vraag aan welke Hollandse graaf uit het Beierse huis - Willem V (omstreeks 1350) of Willem VI (ruim vijftig jaren later) - de Clerc zijn kroniek opgedragen heeft. En dat is nog steeds een open kwestie. Helaas loopt de kroniek van de Clerc slechts tot in het jaar 1316 (= 1326), waardoor een datering op grond van het werk niet mogelijk is.Ga naar eind9 Het Repertorium van verhalende historische bronnen noemt beide mogelijkheden: ‘Men neemt aan dat hij [de Clerc] behoorde tot het kanselarijpersoneel van de graaf van Holland, óf ten tijde van Willem VI (1404-1417), óf ten tijde van Willem V (1349-1358)’.Ga naar eind10 De Clerc draagt zijn kroniek op aan hertog Willem van Beieren, graaf van Holland en Zeeland en heer van Friesland: ‘Een onghenoemt Clerc, geboren vten lagen landen bi der zee, [...] wensket sinen geduchten ende genadigen lantsheer, hertoge Willem van | |||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||
Beijeren, palensgrave des heilighen rijcx upten Rijn, grave ende heer der lande van Hollant, Zeelant ende van Vrieslant, sinen onderdanigen dienst,...’Ga naar eind11 Zowel Willem V als Willem VI komen in aanmerking voor deze titel, tenminste als we voorbijgaan aan het ontbreken van de titel ‘graaf van Henegouwen’ die beiden mochten voeren, met dien verstande dat Willem VI graaf van Henegouwen genoemd kan worden, zodra hij in Holland aan de macht kwam, terwijl Willem V pas vijf jaren na zijn aantreden in Holland recht op deze titel had. Sinds Van Mieris in 1740 de tekst van de Clerc bezorgde, werd derhalve op grond van de intitulatio als vanzelfsprekend aangenomen dat de Clerc zijn kroniek schreef in de jaren 1349-1354 toen Willem V nog geen graaf van Henegouwen was. De Clerc zou het Hollandse deel van de Chronographia van Johannes de Beke, die de geschiedenis van het Sticht Utrecht en het graafschap Holland bevat tot in het jaar 1346, hebben vertaald, waaraan hij onder meer oorkonden en stof uit de Rijmkroniek van Melis Stoke heeft toegevoegd. Tegen deze datering rees van de kant van de historicus P.J. Blok verzet. Volgens hem gaat het ontbreken van de titel ‘graaf van Henegouwen’ om twee redenen niet op. Ten eerste betitelt Willem VI zich herhaaldelijk in officiële stukken op dezelfde wijze; ten tweede handelt het boek niet over Henegouwen.Ga naar eind12 Bovendien, zo voert hij als tweede argument aan, gebruikt de Clerc de Croniken van den Stichte van Utrecht ende van Hollant ofwel de Middelnederlandse Beke die pas na 1393 tot stand kwam. Hiervoor deed hij een beroep op de literatuurhistoricus J. te Winkel die de kroniek op grond van de stilistische overeenkomsten met de Middelnederlandse Beke onder Willem VI plaatst: ‘Wie nauwkeurig vergelijkt kan daaraan wel niet meer twijfelen: geen twee vertalers van hetzelfde werk zouden eenen zo volkomen gelijke vertaling kunnen geven als hier gevonden wordt’.Ga naar eind13 Nu waren de voorstanders van een datering omstreeks 1350 de woordelijke overeenkomsten tussen de Middelnederlandse Beke en de kroniek van de Clerc niet ontgaan; zij voeren echter als verklaring aan dat de vertaler van de kroniek van Johannes de Beke de kroniek van de Clerc voor zich had liggen. Tegen deze voorstelling van zaken komt Bruch in het geweer. Naar zijn mening is het ‘al te onnozel’ dat | |||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||
een vertaler van de Chronographia (in het vervolg de Latijnse Beke genoemd), die zowel de Latijnse tekst als de Clerc-vertaling voor zich had liggen, aperte fouten in de laatstgenoemde tekst niet zou hebben verbeterd, maar wel de vrije vertaling van de Clerc dichter bij het Latijnse origineel zou hebben gebracht.Ga naar eind14 Bovendien pleit tegen deze gang van zaken, dat slechts één groep Middelnederlandse handschriften dezelfde fouten heeft als de Clerc-tekst, terwijl andere groepen de juiste lezing bevatten. Bruch meent derhalve dat de Clerc zijn kroniek geschreven heeft na 16 december 1404 toen graaf Willem VI zijn vader Albrecht opvolgde. Samenvattend kunnen we stellen dat het meeste van wat werd aangevoerd, pleit voor een opdracht aan Willem VI. Over de terminus ante quem bestaat geen verschil van mening. Aangenomen wordt dat de Clerc zijn kroniek schreef voor 25 mei 1409, de dag waarop de heraut Beyeren zijn Hollands-Utrechtse versie van de Hollantsche cronike afsloot. Na een uitvoerig onderzoek naar de bronnen van de Hollantsche cronike van de heraut Beyeren, kwam S. Muller Fz tot de conclusie dat de eerste helft van de Hollantsche cronike geheel aan de Clerc en de tweede helft deels ook aan de Middelnederlandse Beke is ontleend.Ga naar eind15 Muller heeft alleen de Hollands-Utrechtse versie bestudeerd; pas aan het eind van zijn onderzoek kwam hem de Hollandse versie onder ogen. Bruch betrok beide versies in zijn beschouwing over de relatie tussen de Clerc en de Heraut met als conclusie dat de Heraut voor de Hollands-Utrechtse versie van de Hollantsche cronike een ruim gebruik van de kroniek van de Clerc heeft gemaakt.Ga naar eind16 In de volgens hem eerder geschreven Hollandse versie ontbreekt de invloed van de Clerc. Bruch dateert daarom de kroniek van de Clerc in de jaren 1404-1408. | |||||||||||||||||||
De kroniek van de Clerc als bron van de HerautWie de Hollands-Utrechtse versie, zoals die is overgeleverd in de autograaf, Brussel, KB, hs. 17914, vergelijkt met de kroniek van de Clerc kan zich niet verenigen met Mullers conclusie dat de eerste helft van de kroniek ontleend is aan de Clerc, noch met Bruchs bijstelling dat de Heraut de tweede versie van zijn kroniek gemaakt | |||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||
heeft door voor een deel de Nederlandse Beketekst te vervangen door die van de Clerc. Ontegenzeglijk zijn er letterlijk overeenstemmende passages, maar ‘woordelijk overgeschreven’ zoals Muller beweert, of ‘vervangen door’ volgens de mening van Bruch gaat te ver. Over de hele tekst verspreid treedt de Clerc naast de Middelnederlandse Beke op, en er zijn niet alleen letterlijk overeenstemmende passages tussen de Hollands-Utrechtse versie ofwel de HC II en de kroniek van de Clerc, maar ook tussen de Hollandse versie ofwel de HC I en de kroniek van de Clerc. Het lijkt wel alsof Muller en Bruch over een andere tekst spreken dan over de Hollands-Utrechtse versie die in de autograaf overgeleverd is. Muller geeft geen citaten uit de eerste helft die naar zijn mening aan de kroniek van de Clerc is ontleend, hij noemt alleen de plaatsen. Slechts uit één plaats valt af te leiden, dat er ‘iets vreemds’ aan de hand is. In tegenstelling tot wat Muller beweert, bevat de autograaf namelijk geen uitval over de ‘onrackelicke ghiericheit’ van de bisschoppen.Ga naar eind17 Het raadsel wordt opgelost als we het handschrift raadplegen dat zowel Muller als Bruch in handen hebben gehad: handschrift Alkmaar, G.A., Familie-archief Van Foreest no 898.Ga naar eind18 Bij een oppervlakkige beschouwing hebben we hier een HC II-handschrift onder ogen; als zodanig is het ook in het Repertorium opgenomen. De kroniek draagt de titel Dits die hollantsche cronike en in de proloog draagt ‘ic beyeren’ de kroniek op aan hertog Willem VI van Holland. Uit het colofon valt af te leiden dat Beyeren voorheen Gelre, wapenkoning der Ruwieren, deze kroniek beëindigd heeft op 25 mei 1409: ‘Explicit cronographia per manus Beyeren. armorum regis de ruyris anno Domini M.CCCC.IX. Urbani.’ Het handschrift is opgebouwd uit papieren en perkamenten katernen. De tekst op perkament is geschreven in een mooie cursiva libraria met als bijzonder kenmerk een a in twee verdiepingen, wat wijst naar de eerste decennia van de vijftiende eeuw; de tekst op papier is geschreven in humanistisch schrift. In de gehele tekst is ruimte opengelaten voor de intekening van de wapenschilden van de regerende vorsten. Vergelijken we nu de tekst in dit handschrift met die in de autograaf, dan wordt duidelijk dat de materiële scheiding samenvalt met een scheiding in de tekst. Om | |||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||
kort te zijn: het perkament bevat de tekst van de Clerc, corresponderend met de pagina's 6-119 en 147-158 in de editie-De Geer; het papier bevat de tekst van de Hollands-Utrechtse versie van de Heraut, corresponderend met de ff. 3r-4r, 78r-86v en 90r-124 van de autograaf. Ergo: het Alkmaarse handschrift bevat een Hollandse kroniek lopend tot in het jaar 1409 die bestaat uit een onvolledige Clerctekst aangevuld met de ontbrekende delen die ontleend zijn aan de Hollands-Utrechtse versie van de Heraut. Als voorbeeld geef ik de overgang van p. 80-81 in het Alkmaarse handschrift, waar de op perkament geschreven Clerctekst overgaat naar de op papier geschreven Herauttekst. Op die plaats zijn we midden in het verhaal over de strijd om de voogdij over Floris V die ontbrandt na de dood van Floris De Voogd in 1258. De Hollandse edelen wensen zich niet te schikken onder het rechtmatige gezag van Aleid van Henegouwen en schuiven Gerard (lees Otto) van Gelre als voogd naar voren. Ik geef achtereenvolgens de lezing van de Clerc en de Heraut; de gecursiveerde tekst correspondeert met de lezing in het Alkmaarse handschrift: Hier na quam een discoort in Hollant, so dat die ingeboren heren grave Gerijt van Gelre tot enen momboir [voogd] koren in Hollant, overmits dat hi joncher Florijs van Hollant ouder moeyen [oudtante] soen was; ende die heren in Zeelant coren daertegen Aleyden die gravinne van Henegouwe, die joncher Florijs moeye [tante] was, ende maecten hoir onderdaen al 'tlant van Zeelant. Deze gravinne hilt dat kint van Hollant bi hoir ende settet ter scolen ende dedet leren tot dattet verstandenisse kreech. tWas onlange hier na, die heren en dochtet scande wesen, dat si van enen/wive beheert souden worden, ende staken thooft te samen ende overdroegen, dat si bider gravinnen niet meer te hove en wouden comen. Ander heren ende gemeenten waren daer, diet mitter gravinnen hilden, ende namen een vede teghen malcanderen vp, ende elc woude hem anden anderen wreken mitter gravinnen, geliken noch hudens dages geschiet, dat die gene die machtigste te hove is, die mach siin vrede wreken mit sinen her. (Editie-De Geer, p. 119/120)
In de Hollantsche cronike van de Heraut lezen we: dair na coren die heren van hollant den graue Gheraerd van gelre tot enen mombair. want hi des kinds ouder moyen zone was. Ende hier | |||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||
teghens coren die heren in zelant. Aleyden die grauinne van henegouwen voirs. des kints moeye. dat si des kints voocht wesen zoude. ende nam in al siin land in zelant. want si er naest toe gheboren was. ende berechtet ende dede tkind wel bewaren tot dat verstantnisse kreech. ende deed ter scolen gaen. ende leerde wals ende lesen. dair na onlange zo gheueld. dattie heren vanden lande thooft tesamen staken. want het dochte hem scande wesen, datse een wijf soude verheren ende dwinghen. verhouer/dent [verzetten zich daartegen] ende en wouden nemmeer tehoue comen. liepen tesamen ende keuen hier omme. ende hadden veel parlements. ende elc woude tkinds voocht wesen. ende die lande berechten. Ende wie den andren veedde ende meest misdede. die claechdet der vrouwen van henegouwen. ende woude dair wraecke af hebben bider vrouwen. also ist ooc nv. dattie ghene die machtichts tehoue is biden here. die mach siin vede wreken mit sinen here. (HC II f. 78r, 24 / f. 78v, 6)
Bij nadere beschouwing valt op dat de overgang in het Alkmaarse handschrift niet zonder slag of stoot verloopt: settet ter heeft geen logisch vervolg met ende berechtet. Mogelijk was de afschrijver van de Herauttekst zich daarvan ook bewust, hij vervolgt zijn verhaal althans pas halverwege de eerste regel. De overgang van perkament naar papier valt samen met de door Muller gesignaleerde tweedeling in de hoofdbronnen van de Heraut: ‘Terwijl het begin met eenige bekortingen nagenoeg woordelijk is overgeschreven van den Klerk, begint met de geschiedenis van Floris V de Hollandsche Beke daarnaast op te treden’.Ga naar eind19 Met het Alkmaarse handschrift in de hand wordt ook Bruchs bevinding begrijpelijk: ‘De Heraut heeft nl. de tweede redactie van zijn kroniek gemaakt door voor een deel de Nederlandse-Bekatekst te vervangen door die van de Clerc.’Ga naar eind20 Muller en Bruch konden inderdaad tot geen andere conclusie komen dan dat de Heraut voor zijn Hollands-Utrechtse kroniek dankbaar gebruik gemaakt heeft van het werk van de Clerc, want de Hollands-Utrechtse versie in het Alkmaarse handschrift bestaat voor de jaren 48-1258 uit de Clerctekst. Voor die combinatie is echter niet de Heraut verantwoordelijk, maar de samensteller van het Alkmaarse handschrift. Tevens kunnen we concluderen dat de bevindingen van beide onderzoekers betreffende de relatie tussen de Clerc en de heraut Beyeren geen bewijsgrond meer hebben, zonder daarmee te willen | |||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||
beweren dat al hun observaties waardeloos zouden zijn. Er kan namelijk niet geloochend worden dat er opmerkelijke overeenkomsten bestaan tussen hun kronieken, zowel in de aan Beke ontleende stof als in de aanvullende stof uit andere bronnen. Het bovenstaande fragment geeft die overeenkomst reeds aan. Zowel de Herauttekst als de Clerctekst vertonen dezelfde varianten in vergelijking met hun hoofdbron, de Middelnederlandse Beke.Ga naar eind21 Ik geef hier enkele opvallende varianten ten opzichte van de Beketekst:
In beide kronieken is de Beketekst aangevuld met stof uit de Rijmkroniek van Melis Stoke.Ga naar eind22 Hoewel de aanvulling door de Heraut en de Clerc verschillend is uitgewerkt, valt opnieuw de overeenstemming in de bewerking op. Bij beide is thooft tsamen staken toegevoegd, is dat si te hove lettel waren veranderd in en wouden nemmeer tehoue comen, en is de partijstrijd verbonden met de actuele situatie, resp. door de toevoeging also ist ooc nv, en geliken noch hudens dages geschiet. Voor deze overeenkomsten zijn twee verklaringen mogelijk, ofwel beiden hebben beschikt over dezelfde gemeenschappelijke bron - een ontrijmde Stoke -, ofwel de een heeft aan de ander ontleend. Een gemeenschappelijke bron voor de Stokestof is minder waarschijnlijk. De Heraut blijft namelijk zeer dicht bij de grondtekst in de aan Stoke ontleende stof, soms met handhaving van het rijm.Ga naar eind23 Bovendien zijn de toevoegingen in de Herauttekst typerend voor de wijze waarop hij de overige, niet aan de Clerc verwante tekst heeft bewerkt. Rest ons ontlening van de een aan de ander. Tot nu werd aangenomen dat de Heraut in woordelijk overeenstemmende passages zonder aanwijsbare gemeenschappelijke bron de ontlener is. Dat de Clerc de ontlener zou zijn, is waarschijnlijk nooit overwogen. De datering op grond van de intitulatio en het gebruik van het Alkmaarse handschrift gaven daar ook weinig aanleiding toe. Wellicht speelt ook een rol, dat de om zijn stijl | |||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||
hoger gewaardeerde Clerc niet kon worden toegedacht dat hij zich zou hebben gewend tot de slaafse navolger heraut Beyeren. Echter, juist de vrije opstelling van de Clerc tegenover de grondtekst bergt voldoende aanwijzingen in zich voor de stelling dat de Clerc schatplichtig is aan de Heraut. Immers, het lijkt niet waarschijnlijk dat de Heraut die zijn bronnen op de voet volgt, de bewerkte Stokestof in de Clerc dichter bij het origineel zou hebben gebracht. De bewijsvoering daarvan vereist evenwel een uitgebreid variantenonderzoek. Het zicht op de onderlinge verwantschap is vertroebeld, doordat beide kronieken gemeenschappelijke trekken vertonen die te verklaren zijn uit het gebruik van dezelfde grondtekst van de hoofdbron, wat er eens te meer op wijst dat de auteurs in dezelfde omgeving hebben gewerkt. Allereerst worden de gemeenschappelijke trekken tussen de Hollantsche cronike van de Heraut en de kroniek van de Clerc besproken die te herleiden zijn tot het gebruik van een gemeenschappelijke bron, daarna komen de onderling verwante passages aan de orde waarvoor ontlening van de een aan de ander aangenomen kan worden. | |||||||||||||||||||
De gemeenschappelijke grondtekst van de hoofdbronZoals gezegd zijn de overeenkomsten deels te verklaren uit het gebruik van een gemeenschappelijke bron. Onafhankelijk van elkaar hebben de Heraut en de Clerc uit de Middelnederlandse Beke naar eigen inzicht het Hollandse deel losgemaakt en ieder heeft vervolgens vanuit zijn eigen invalshoek daaraan stof uit andere bronnen toegevoegd. De Heraut heeft daarop deze Hollandse versie als uitgangspunt genomen voor zijn Hollands-Utrechtse kroniek. Voor een vierde van de stof in de HC II is de legger van de Heraut beschikbaar; het betreft het zgn. Kladboek van de Heraut.Ga naar eind24 Dit eigenhandig geschreven werkdocument bevat vier omvangrijke fragmenten uit de Middelnederlandse Beke, die de periode 1300-1393 bestrijken, plus enkele kortere fragmenten uit andere, anonieme bronnen, waaronder een fragment met gegevens over de Hollandse graven Jan II en Willem III uit het Henegouwse | |||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||
huis.Ga naar eind25 Zowel de Heraut als de Clerc maken gebruik van een Bekehandschrift dat tot de zgn. M-groep behoort.Ga naar eind26 Een sprekend voorbeeld daarvan is de passage die betrekking heeft op de kroning van graaf Willem II tot Rooms-Koning in 1248.Ga naar eind27 In de standaardtekst van de Middelnederlandse Beke (de editie-Bruch) wordt Willem II tijdens de kroningsceremonie door de zeven keurvorsten toegesproken. In de M-tekst daarentegen is het optreden van de bisschop van Keulen gekoppeld aan de woorden van de bisschop van Mainz. Het gevolg is dat de uitnodiging van de bisschop van Keulen aan Willem II om plaats te nemen op de koninklijke stoel, ontbreekt: ‘Sit eerlike opten stoel des rijcs, doe recht ende oordel in der werelt.’ In de HC I, de HC II en in de kroniek van de Clerc is het optreden van de bisschop van Keulen eveneens gekoppeld aan de woorden van de bisschop van Mainz, en dientengevolge ontbreekt ook de uitnodiging van de bisschop van Keulen aan Willem II. In de editie van de Middelnederlandse Beke heeft Bruch nog verschillende voorbeelden gegeven die aantonen dat de kronieken van de Heraut en de Clerc teruggaan op een M-tekst.Ga naar eind28 Er is dus een duidelijk onderscheid tussen de standaardtekst enerzijds en de M-tekst met de kronieken van de Heraut en de Clerc anderzijds. Tevens blijkt uit dezelfde passage dat de M-tekst zich weer onderscheidt van de kronieken van de Heraut en de Clerc. In de M-tekst is de bisschop van Mainz uit het verhaal verdwenen. In de HC I, de HC II en de kroniek van de Clerc is dit verzuim hersteld en krijgt de bisschop van Mainz andere woorden in de mond gelegd. Ik citeer de HC II: ‘In di moet comen die waerheit. ende die gherechticheit. die buese tecastien. ende die goede te bescermen. ende die heilige kercke.’ (f. 68r/v) Mogelijk is de M-tekst corrupt, maar er zijn aanwijzingen dat de toevoeging ook op rekening van de Heraut of de Clerc kan worden gesteld. In de onmiddellijke omgeving komen namelijk nog meer gelijkluidende passages in de HC I, de HC II en de Clerctekst voor, die noch in de standaardtekst, noch in de M-tekst voorkomen. Als voorbeeld moge dienen de passage waarin de door de paus afgevaardigde kardinaal graaf Willem II op zijn ridderlijke plichten wijst, voordat deze, onmiddellijk voorafgaand aan de koningskroning, tot ridder gesla- | |||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||
gen wordt (de toevoegingen aan de Middelnederlandse Beke c.q. de M-tekst zijn vetgedrukt): Deez cardinael die dair stont ghecleed als een bisscop. in siin pontificalibus. sprac desen ionghen [wapenture]Ga naar voetnoot* toe. So behoird elcken man die ridder warden wil. dat hi si hooch van maghen gheboren. milde van ghauen in siinre eerbaricheit. homoedich in sinen verliese. stadich in siinre zedicheit. sinnich in sinen moede. grootmoedich teghens dat hem wederstaet. besceiden in siinre heuscheit. strenghe ende wiis in sijnre vromer manheit. Mer eer du die belofte van diinre professie doest. zaltu horen den last der regulen. mit wisen berade der ridderliker oirden mit ondersceide. (HC II f. 67r, 10-18)Ga naar eind29 In theorie behoort een gemeenschappelijke bron nog steeds tot de mogelijkheden, maar gezien de eigen inbreng, die in het werk van beide kroniekschrijvers in voldoende mate aanwezig is, kan ontlening van de een aan de ander eveneens verondersteld worden. Als we afzien van het gebruik van een gemeenschappelijke bron, dan is nu de vraag wie verantwoordelijk is voor de toevoegingen. | |||||||||||||||||||
De Heraut als gevende partijHet is niet waarschijnlijk dat de Clerc in onderling verwante, aan Beke ontleende passages, de gevende parij is. In de Clerc-tekst ontbreken jaartallen, dagaanduidingen en namen die wel bij Beke en de Heraut voorkomen. Als voorbeeld wijs ik op de bewerking van het woord ‘wapenture’ in de bovenstaande passage. In de HC I is het woord gehandhaafd; in de HC II is het, zoals aangegeven, doorgestreept; in de Clerc is het vervangen door ‘iongelinc’. Als we daarbij de overige vijf plaatsen betrekken waar graaf Willem II in de Beketekst ‘wapendragher’ of ‘wapenture’ wordt genoemd, dan constateren we dat de Clerc het woord eenmaal heeft weggelaten en vier maal heeft vervangen.Ga naar eind30 In de HC I is dit woord eenmaal weggelaten, deels gehandhaafd en deels vervangen. In de HC II zijn de in de HC I gehandhaafde woorden doorgestreept. Ik geef hier het overzicht van de varianten op twee van dergelijke plaatsen: | |||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||
Meer grond voor de stelling dat niet de Heraut, maar wel degelijk de Clerc uten laghen landen de ontlener is, vinden we in de passages waar de Middelnederlandse Beke is aangevuld met stof uit de Rijmkroniek van Melis Stoke en uit fragmenten van andere bronnen die in het Kladboek zijn samengebracht. Opnieuw neemt de tekst van de Heraut een tussenpositie in: de Heraut blijft dichter bij de grondtekst en de aan Stoke ontleende stof is in de meeste gevallen omvangrijker.Ga naar eind31 Zo vertelt de Heraut in navolging van Melis Stoke in beide versies, dat graaf Arnulf van Holland en zijn broer Egbert, bisschop van Trier, bij keizer Otto III weten te bereiken, dat zij voortaan Holland als erfelijk leen mogen beschouwen. In tegenstelling tot Stoke zwijgt de Heraut over de bemiddelende rol die Arnulfs schoonzus, de moeder van keizer Otto III, daarbij speelt. Hij voegt eraan toe, dat de graven voorheen dienstlieden waren van de Franse koningen (de toevoegingen aan Stoke I, 694-706: 754-5 zijn vetgedrukt): item deez grave Arnout ende siin broeder bisscop Egbert van Triere. versochten ende vercreghen anden derden keiser Otten. dat si vry zaten voirtan eweliken van enen keiserliken leen. dair si tevoren dienstmanne of waren der kueninge van vrancrike. ende brede nochtan die graefscip van hollant. ende besegheldet hem tot enen vryen leen mit sinen gulden vingherlin. (HC II f. 31v, 1-7; HC I f. 17v) | |||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||
De Clerc maakt van dezelfde gebeurtenis melding, maar hij stelt de zaken weer enigszins anders voor dan Stoke en de Heraut.Ga naar eind32 Bij hem is de verkregen gunst uitsluitend een verdienste van de Hollandse graaf: evenals de Heraut verzwijgt de Clerc de tussenkomst van Arnulfs schoonzus, maar meer nog: bisschop Egbert is van het toneel verdwenen. Bovendien vergroot hij het gezag van de Hollandse graaf doordat hij Arnulf niet een ‘dienstman’, maar een ‘man’ noemt. Evenals bij de Heraut zijn de ‘vorders’ van Stoke gepreciseerd, maar de Clerc spreekt over de koningen der Franken in plaats van Frankrijk. Deze verandering typeert de Clerc. In het begin van zijn werk windt hij zich nogal op over de personen die geen onderscheid maken tussen Frankrijk en Franken: Enige lude, die der dingen ondersceyt niet en verstaen, die menen dattet coningen van Vrancriic waren die Hollant eerst wtgaven, dat si billic wel proeven souden dat si segghen; want Hollant nye walsche tonghe en was noch onder der walen onderdanicheit, mar twaren coninghen der Vrancken, ende waren van trechte ende teerste Vrancrijck dat nu Vrancken lant hiet;...(Editie-De Geer, p. 8) Tot de mensen die reges francorum steeds vertalen met ‘koningen van Frankrijk’ behoren de vertaler van de Latijnse Beke - er is geen Beketekst bekend waarin gesproken wordt over koningen der Franken - én de heraut Beyeren die hem daarin trouw volgt. De Clerc evenwel heeft consequent het woord Frankrijk door Franken vervangen. Opnieuw blijkt dat de Heraut dichter bij de grondtekst blijft. De distributie van de varianten geeft vrijwel zeker aan, dat de Stokestof via de Hollantsche cronike in de Clerctekst terechtgekomen is. Overzien we de overige aanvullingen, dan bevat de Clerctekst niet alleen dezelfde bewerkingen van Stokestof, maar zijn eveneens verschillende marginalia die in het Kladboek van de Heraut voorkomen, in de Clerctekst op dezelfde plaats als in de Hollantsche cronike terechtgekomen. Zoals gezegd heeft de Heraut in het Kladboek verschillende bronnen samengebracht. Daarin treffen we her en der verspreid tussen de regels en in de marges toevoegingen aan die vooral naam en toenaam van vorstelijke personen betreffen. Theo- | |||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||
retisch is het mogelijk dat de Heraut na lezing van de Clerctekst zijn tekst heeft aangevuld, maar het is niet waarschijnlijk dat de Heraut gezien zijn functie en de daaruit voortvloeiende vertrouwdheid met vorstelijke namen de Clerc daarvoor nodig gehad zou hebben. Een voorbeeld van zo'n marginale toevoeging in het Kladboek die zowel in de HC I, als de HC II als de Clerctekst is verwerkt, is de toevoeging ‘heer jan van renesse mit’ aan ‘die lude die in develant woonden’.Ga naar eind33 Een ander voorbeeld is de marginale toevoeging ‘goede’ en ‘van lutselimboirch’ aan keizer Hendrik VII (†1313) die in de HC I, de HC II en de Clerctekst is verwerkt.Ga naar eind34 In de HC II en de kroniek van de Clerc volgt daarop nog ‘des vromen blinden coninx soen Jan’. Hetzelfde geldt voor het toevoegen van gegevens die ontleend zijn aan het fragment met gegevens over de graven Jan II en Willem III dat in het Kladboek is opgenomen. In de HC I, de HC II en de kroniek van de Clerc wordt bij de opsomming van de kinderen van graaf Jan II aan zoon Jan toegevoegd ‘sonder ghenaden die tot cortriic in den striit doot bleef’.Ga naar eind35 Aan hetzelfde fragment is de naam ‘huninghen’ ontleend als specificatie voor de plaats waar de oom van de toekomstige Willem III zijn neef te hulp schoot in diens strijd tegen de Vlamingen.Ga naar eind36 Aangezien de Heraut de samensteller en bezitter is van het Kladboek, kan het niet anders dan dat hij verantwoordelijk was voor de toevoegingen die vervolgens door de Clerc aan zijn Hollantsche cronike zijn ontleend, en wel in het bijzonder aan de Hollands-Utrechtse versie. | |||||||||||||||||||
De Hollands-Utrechtse versie als bron van de ClercVeranderingen in de HC II ten opzichte van de HC I treffen we eveneens in de Clerc aan. Soms zijn de aanwijzingen in die richting heel subtiel, zoals uit het volgende voorbeeld moge blijken:
| |||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||
De afhankelijkheid van de Clerc blijkt vooral op de plaatsen waar de Heraut opnieuw zijn verhaal met stof uit andere bronnen uitbreidt. Zo weidt de Heraut bij voorbeeld in de HC II uit over de rol van Witte van Haamstede, de bastaard van Floris V, in de strijd tegen de Vlamingen in 1304. Deze passage leent zich uitstekend voor een vergelijking, aangezien we hierbij de beschikking hebben over de legger van zowel de Bekestof als de aanvullende stof, met andere woorden: de samenstellende delen komen beide in het Kladboek voor. Via het Kladboek is aan Beke ontleend (de woorden tussen ‘ ’ zijn marginale toevoegingen): heer witte van haemstede voer ‘van zericze’ buten omme indie/ zee ende quam tot zantfoirt an ende ‘deez stoute ridder’ tooch binnen haerlem mjt enen cleynen hoop wapentuers. dair vellen hem die kennemers bi ende die vriesen in siinre hulpe ende mjt desen zo tooch here witte te paerde ende te scepe. ende haelde alle die ghisel weder die graue ghie ghenomen hadde van steden ende van dorpen. (p. 6/7)Deze passage wordt uitgebreid met gegevens uit het fragment dat handelt over Jan II en Willem III in het Kladboek: Mer delf began die eerste were ieghen die vlaminghe ende sloeghense voer stede ende die de bannier in die hand nam ende diet begreep hiet Ockenberch ende riep tcry hollant hollant. die vleminghe liepen dair si mochten. tot leiden quam die mare dat tot delf zo vergaen was. dair toghen si vut ter goude ende haelden hoir ghisele. here witte van haemstede quam tot haerlem ende ontwant siin standaert dair die rode lewe in stont. doe die meente zaghen hoirs heren wapen. dair liepen si al vut ende riepen hollant hollant ende veriaechden die vleminghen ende sloeghen vten lande. (p. 1)In bovenstaande passage begint het verzet te Delft, waarna Haarlem onder leiding van Witte van Haamstede in opstand komt. In de HC II draait de Heraut de zaken om. Op het spoor gezet door de aan Beke ontleende stof doet de Heraut het voorkomen alsof Witte van Haamstede aan het begin heeft gestaan van de opstand die ertoe geleid heeft, dat de Vlamingen uit Holland werden verdreven. Witte als redder des vaders land: het past in de door de Heraut bewerkte idealisering van de Hollandse graven en hun | |||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||
familieleden. De opstand wordt later door Delft en Leiden overgenomen. We staan hier aan de oorsprong van de legende over de slag aan het Manpad die tot in de twintigste eeuw zeer tot de verbeelding heeft gesproken.Ga naar eind37 Ik geef nu de lezing in de HC II, de overeenkomsten met de HC I zijn gecursiveerd, het intact gebleven rijmpaar uit Stoke VIII, 1098-1102 is vetgedrukt: heer witte van haemsteden voer vut zericzee buten omme. ende quam an tot zantfoird. ende deez stoute ridder tooch binnen haerlem mit luttel luuds dair vellen hem die kennemers bi ende die vriesen. ende hi bad der meenten dat si onueruairt waren. ende ontwant siin banniere. ende doe si zaghen dien rode lewe inder bannier doe riepen si alle dits graue florens kint. gods hebs danc dien ons hair heeft ghesint. ende mit desen tooch heer witte vut haerlem te paerde ende tescepe. ende haelde alle die ghisele weder, die graue ghye genomen hadde van steden ende van dorpen. (HC II f. 89v, 28-36; HC I f. 60r)Deze uitbreiding treffen we eveneens in de Clerctekst aan. De Clerc is veel uitvoeriger in zijn beschrijving. Hij motiveert waarom Witte van Haamstede uit Zeeland vertrekt. Vervolgens maakt hij aannemelijk dat het volk zich bij Witte van Haamstede aansluit. Hoewel de Clerc explicieter is dan de Heraut, is het verloop van de gebeurtenissen exact gelijk. Ook bij hem staat Witte aan het begin van de opstand van de Hollanders tegen de Vlamingen (de overeenkomsten met de HC II zijn gecursiveerd): Her Witte, want him te sinne was hoe hi den grave van Vlaenderen vervolgen mochte ende wreken an him 't verlies van Hollant ende van Zeelant, so visierde hi enen raet, dat hi mit alle der machte, die hi werven mochte, van Zeerixe buten omme voer ende lande in Hollant tot Zantvoirde, ende tooch van daen mit luttel lude tot Haerlem, ende daer gaf hi den Kermers ende den Vriesen, die daer bi him gecomen waren, siin vpset te kennen, ende vermaende hem dat si hem bistonden. 'Tgemeen volc waren blide datter yement was daer sy an hoefden mochten, ende vielen bi hem mit alle hoir machte. Doe her Witte bistal van hem vernam, dede hi siin bannier binnen Haerlem ontwinden, ende sprac der gemeenten zuverliken ende mit goeden sinnen toe, dat si goets moets ende onvervaert wesen souden: onse Her God soude him | |||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||
victorie verlenen. Als die gemeynte sagen den roden lewe inder bannier, riepen si alle: ‘dit is grave Florijs kint, Gods hebs danck dat hi haer is comen.’ Ende aldus is heer Witte wt Haerlem getogen, ende him is een groot heer bi gevallen, ende heeft weder gehaelt alle die ghisele, die die grave van Vlaenderen genomen hadde wt steden ende wt dorpen. (Editie-De Geer, p. 157) Zoals bij de Heraut toont het volk in de Clerctekst zich dankbaar jegens God voor de komst van Witte; alleen ontbreekt het in de HC II intact gebleven rijmpaar. In het gedeelte dat op Beke teruggaat, heeft de Clerc eveneens de Kladboek-variant ‘voer buten omme’ in plaats van ‘over de verstormde zee ghecomen’. In de kroniek van de Clerc ontbreekt echter de marginale toevoeging ‘deez stoute ridder’ in het Kladboek, die wel in de HC II is verwerkt. Belangrijker nog is de constatering dat er in de kroniek van de Heraut geen spoor is te vinden van de uitweidingen die naar aangenomen wordt door de Clerc zelf geschreven zijn, en op grond van de vergelijking van de verschillende redacties ook met grote waarschijnlijkheid aan hem toegeschreven mogen worden. Samenvattend kunnen we derhalve stellen dat de Clerc een groot deel van de aanvullende stof op de Middelnederlandse Beke ontleend heeft aan de Hollands-Utrechtse versie van de Hollantsche cronike van de heraut Beyeren. De Clerc heeft de stof uit de Middelnederlandse Beke op dezelfde plaatsen waar de Heraut zijn verhaal heeft uitgebreid, aangevuld met stof uit de Rijmkroniek van Melis Stoke die op dezelfde wijze is bewerkt als de Stokestof in de Hollantsche cronike. De Stokestof in de kroniek van de Heraut staat echter dichter bij het origineel; op sommige plaatsen is het rijm zelfs gehandhaafd. Daarbij heeft de Heraut een ruimer gebruik gemaakt van de kroniek van Stoke. In theorie is het niet uitgesloten dat beiden gebruik hebben gemaakt van dezelfde bewerking van Stokes rijmkroniek, doch de onderlinge verwantschap beperkt zich niet tot Stokestof, maar blijkt tevens in de overige aanvullende stof die terug te vinden is in het Kladboek van de Heraut. Aangezien de Heraut de bezitter was van het Kladboek, waarin hij een aantal bronnen heeft samengebracht die hij in beide versies van zijn Hollantsche cronike heeft verwerkt, is hij zeer waarschijnlijk degene die | |||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||
de verschillende gegevens met elkaar verweven heeft.Ga naar eind38 Tenslotte treffen we in de Hollands-Utrechtse versie geen spoor aan van de door de Clerc gegeven motivaties en explicaties. Wegens zijn trouw aan de grondtekst is het onwaarschijnlijk dat de Heraut die alle weggewerkt zou hebben, wat niet wegneemt dat hij zich de vrijheid veroorlooft door selectie en toevoeging zijn visie op de gebeurtenissen te geven. | |||||||||||||||||||
BesluitIk meen te kunnen stellen dat de Clerc zijn kroniek schreef na 25 mei 1409, de dag waarop de Hollands-Utrechtse versie van de Hollantsche cronike afgesloten werd. Bij nader inzien blijkt de heraut Beyeren niet zo slaafs te zijn, integendeel, hij heeft op inventieve wijze gebruik weten te maken van de voorhanden bronnen, hoewel hij daarmee niet altijd de historische waarheid heeft gediend. De Clerc vond evenwel de Hollantsche cronike II waardig genoeg om bouwstenen te leveren voor zijn Hollandse kroniek. Dat de Clerc bij de Heraut te rade is gegaan, is niet vreemd. Overzien we namelijk de plaatsen waar aanvullende stof op Beke is verwerkt, dan treffen we veel woordelijke overeenkomsten in de onmiddellijke omgeving van de wapenschilden aan. Uit de tekst van de uitgegeven kronieken, valt af te leiden dat ook de oorspronkelijke kroniek van de Clerc wapenschilden heeft bevat. Dat wordt ook bevestigd door het Alkmaarse handschrift waarin ruimte is gereserveerd voor de intekening van de wapenschilden. De Clerc zal het werk van de heraldisch deskundige hebben geraadpleegd om een juiste schatting te kunnen maken voor de uit te sparen ruimten. Thematisch gezien is een datering na 1409 ook heel aannemelijk. Evenals de Heraut ruimt de Clerc nogal wat plaats in voor de rechten van de Hollandse graven in Friesland. Hij keert zich fel tegen de aanspraken die de Utrechtse bisschoppen menen te bezitten: ‘Hier bi machmen wel merken, dat die bisscoppen van Utrecht mit onrecht him bewinden der graefscip van Vrieslant; want hadde een bisscop recht daer toe gehadt, dese edel bisscop en hads niet overgegeven.’ (Editie-De Geer, p. 66) De Clerc richt in het bijzonder de | |||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||
schijnwerper op de relatie tussen de graaf van Holland en de stad Stavoren. Zo vermeldt hij in aanvulling op Beke dat Floris V na de onderwerping van de Westfriezen en de daaropvolgende verzoening, naar Stavoren trekt ‘om te vernemen die seden ende die maniere vanden Oestvriesen’, waarop de inwoners van Stavoren, onder de indruk van zijn grootheid, Floris V hulde en trouw zweren (Editie-De Geer Geer, p. 129). Onder Jan II van Holland vertelt hij dat de graaf naar Stavoren trekt ‘daer hi vanden gemenen poorteren vander stede ghehult wart mit gezworen ede, ende ontfinghen voir him ende alle horen nacomelingen tot horen rechten her’ (Editie-De Geer, p. 151). Als we de politieke situatie rond 1410 in onze beschouwing betrekken, dan is Stavoren nog het enige bolwerk dat Willem VI in handen heeft na de oorlogen met Friesland in de jaren 1396-1401. Maar in 1411 raakt Willem ook hier zijn macht kwijt. Heeft de Clerc zich na de val van Stavoren geroepen gevoeld een geschrift te vervaardigen dat nogmaals de Hollandse aanspraken op Friesland bevestigt? Gezien de uitval naar de Utrechtse bisschoppen is het daarbij de vraag of de Utrechtse bisschop soms die aanspraken ter discussie heeft gesteld. Het fanatisme inzake het Hollandse gezag in Friesland blijkt niet alleen een kwestie van de ridderlijk bevlogen Heraut te zijn, zoals door Van Oostrom werd opgemerkt, maar wordt gedeeld door de ambtelijk ingestelde Clerc uten laghen landen die de voor zijn doel relevante oorkonden in zijn kroniek verwerkt.Ga naar eind39 In de periode 1410-1417 heeft het Hollandse gezag over Friesland in de politieke realiteit ook ter discussie gestaan. Op 19 augustus 1416 richt Rooms-Koning Sigismond zich tot de Friezen met het volgende schrijven: Lyeven getrouwen, wy hebben vernomen, ende zyn des oick eygentlyck onderwesen worden, dat ghy van oldes van de heylige kercke gevryet zyt, ende an dat Heilige Rycke, ende nergent anders en behoirt,...Ga naar eind40 Sigismond biedt de Friezen zijn bescherming aan, met andere woorden, hij vraagt hun hem als heer te huldigen. In reactie daarop | |||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||
maant Willem VI op 30 april 1417 de Friezen niet in te gaan op de voorstellen van de Rooms-Koning. Aan diens gezanten deelt hij mee, dat hun heer verkeerd is ingelicht. Hij kent slechts één heer over Friesland, en dat is hij zelf: 't welke wy wail bybringen ende bewysen willen mit goeden besegelden brieven, die onse voirvaders, zeliger gedachten van sinen voirsaten Keyseren, ende Roomsche Coningen over lange jaeren gehadt hebben, ende wy nu oick van him hebben, dair hy ons onse landen, ende Heerlicheden voirnoemt mit anderen onsen in verlyet, ende verleent heeft,...Ga naar eind41Of de Clerc in de handelwijze van de Rooms-Koning de aanleiding vond tot de vervaardiging van zijn kroniek, zal nog nader worden onderzocht. De nieuwe datering van de kroniek biedt in ieder geval weer perspectief om de identiteit van de anonieme Clerc uten laghen landen te achterhalen. Bruch zocht de Clerc onder het grafelijk kanselarijpersoneel dat in de periode 1404-1408 in dienst van de graven was, evenwel zonder succes.Ga naar eind42 Mijn onderzoek richt zich nu op het grafelijk personeel dat in de periode 1409-1417 aan het Hollandse hof verbonden was.
Adres van de auteur: Rijksuniversiteit Leiden, Vakgroep Nederlands, Postbus 9515, 2300 RA Leiden. |
|