Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 106
(1990)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.M. Duinhoven
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
raire overlevering enerzijds en ons begrip van de bewaarde redactie anderzijds vergroten. Zou het lukken de tekst aan te wijzen waarop de Gloriant is gebaseerd, dan zijn we een heel stuk verder. Zijn immers vertrek- en eindpunt bekend, dan valt ook vast te stellen welke weg daartussen ligt. Om nu met de deur in huis te vallen: er zijn vele aanwijzingen van verschillende aard die het waarschijnlijk maken, dat de Gloriant teruggaat op een gedramatiseerde episode uit de Floris ende Blancefloer.Ga naar eind2 Ik zet hieronder mijn argumenten zo bondig mogelijk uiteen. Eenieder zal zelf uit moeten maken, of hij de overeenkomsten dwingend acht en de verschillen vanuit de tekstontwikkeling voldoende verklaard. Een absolute maatstaf voor identificatie van voorvader en nazaat is niet te geven. Een complicerende factor vormt het feit dat overeenkomsten soms aan het toeval kunnen worden toegeschreven en vaak aan de algemeenheid der motieven. En de verschillen kunnen slechts uit de weg worden geruimd door middel van een tekstkritische argumentatie; en tekstreconstructie stuit nog steeds op weerstand. Ik kan de wijdverbreide vooroordelen tegen tekstreconstructie niet wegnemen, hoezeer ik ook mijn best heb gedaan duidelijk te maken, dat diachrone tekstinterpretatie niet speculatiever is dan synchrone tekststudie of welke historische interpretatie ook.Ga naar eind3 Door de gedetailleerdheid van het betoog, de explicietheid der verantwoording en de diversiteit der argumenten slaat de tekstreconstructie tussen de historische disciplines in wetenschappelijk opzicht geen slecht figuur. Het is zeker waar, dat in tekstkritische argumentaties vaak van veronderstellingen wordt uitgegaan, en menigmaal wordt hypothese op hypothese gestapeld. Maar anders dan velen denken, tast de tentatieve, verkennende werkwijze niet de waarde aan van het resultaat, de uiteindelijke reconstructie. Wanneer de oudere lezing eenmaal is vastgesteld, doet de wijze waarop de onderzoeker tot zijn reconstructie is gekomen, er niet meer toe. De gereconstrueerde lezing moet zijn eigen waarde bewijzen: ze moet naar vorm en inhoud passen in de context en duidelijk moet zijn, hoe uit de oudere lezing de overgeleverde redactie is voortgekomen. Het is als met het opsporingswerk van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
politie. Op grond van welke aanwijzingen en hypothesen tot een inval wordt besloten, is uiteindelijk irrelevant: de valsemunter tussen zijn persen en bankbiljetten bewijst zelf zijn schuld. Buiten beschouwing kan hier dus blijven, hoe ik tot de veronderstelling ben gekomen, dat Floris ende Blancefloer de bron van Gloriant zou zijn. Van deze hypothese gaan we hier uit. We kunnen de stelling bewezen achten, wanneer de overeenkomsten zo talrijk en gedetailleerd zijn, dat een toevallige gelijkenis moet worden uitgesloten. De bewijsvoering kan niet alleen berusten op de nog steeds aanwijsbare overeenkomsten tussen de bewaarde redacties. Wanneer die reeds dwingend zouden zijn, was het verband tussen de twee teksten al veel eerder gelegd. Ook de gereconstrueerde overeenkomsten zijn van belang. Wij moeten dus aandacht schenken aan de verschillen. De afwijkende lezingen in de Gloriant moeten tot de Floris ende Blancefloer worden herleid. Ze moeten kunnen worden verklaard als resultaat van fouten en correcties of als bewuste veranderingen. Deze bijdrage is als volgt ingedeeld. Allereerst wordt getracht aannemelijk te maken, dat het aantal optredende personages in de Gloriant is toegenomen (par. 2). Dat steunt de veronderstelling, dat we met een geleidelijke uitbreiding te doen hebben van de oorspronkelijke dialogen uit het epische werk. Dan volgt een opsomming van de nog aanwijsbare overeenkomsten (par. 3). In par. 4 wordt het merendeel der verschillen verklaard vanuit de successieve bewerkingen. Op verscheidene plaatsen in de Gloriant [voortaan met G aangeduid] kan in de afwijkende lezing nog de oudere redactie van de Floris ende Blancefloer [voortaan FB] worden herkend. Enkele reconstructies worden in par. 5 besproken. Tenslotte gaan we in op de eigennamen, die in beide werken gelijkluidend zouden moeten zijn (par. 6). In paragraaf 7 maken we de balans op. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Nieuwe personagesGodevaertIn de inleiding van het spel (tot vers 188) staat Gheraert van Normandien centraal. In een samenspraak met zijn lieve vrient Godevaert | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brengt hij zijn bezorgdheid tot uitdrukking over de toekomst van het land van Brunswijk. De jonge hertog, Gheraerts neef, is niet getrouwd, zodat er geen troonopvolger te verwachten is. De dochter van de koning van Averne zou echter een goede partij zijn. Tezamen dringen zij er bij hun heer op aan in het huwelijk te treden, maar Gloriant voelt zich voor alle vrouwen te goed. Op grond van verscheidene aanwijzingen is het aannemelijk, dat een aanvankelijke monoloog van Gheraert tot een dialoog is uitgebreid. Dientengevolge is de dan volgende dialoog tussen Gheraert en Gloriant tot een samenspraak tussen drie heren geworden: Gheraert, Godevaert en Gloriant. Hierbij is echter het een en ander mis gegaan.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om vervolgens precies te herhalen wat al is gezegd:
- De dialoog tussen Gheraert en Godevaert lijkt op doorzichtige wijze te zijn afgeleid van een monoloog. Alleen al de wijze waarop Godevaert door Gheraert op het toneel wordt geroepen, wekt argwaan:
Clauzen van 1 regel komen er in de abele spelen nauwelijks voor, in de Gloriant alleen nog in 284. We hebben dus met een formele onregelmatigheid te doen. De reactie van Godevaert op Gheraerts oproep wekt evenmin vertrouwen:
Volstaan we hier met de observatie, dat Gheraert zijn overpeinzingen zeer wel met vers 40 kan beginnen: Het en dochte mi niet quaet,... | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hangdiefFlorentijn die maghet is door haar vader ter dood veroordeeld. Er worden in de tekst verschillende gronden genoemd. De prinses heeft de islamitische gode ghescant (989 en 1013), zij heeft bi Gloriant gheslapen (1015) en zij aen bedt enen vremden god (1029). De beschuldigingen worden door Rogier uitgesproken, die overigens op de hand van zijn meesteres is, en door haar vader, die Roedelioen. In 1048-1059 doet plotseling en geheel onverwacht de hangdief, de beul, een duit in het zakje. Het is bevreemdend, dat de beul die de executie moet voltrekken, sprekend optreedt en beschuldigingen uit. Hij noemt zelfs voorwaarden die het Florentijn mogelijk maken aan de doodstraf te ontkomen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die Roedelioen moet de lankmoedige beul tenslotte aansporen zijn dochter te onthoofden. De knecht is zo eigengereid, dat zijn heer met hem in discussie treedt:
De rol van de hangdief is nu uitgespeeld. Gloriant verschijnt ten tonele; hij trekt fel tegen de sultan van leer en ontvoert dan Florentijn. De beul, die toch met het zwaard in de hand moet staan, legt hem blijkbaar geen strobreed in de weg. Het ziet er niet alleen naar uit, dat de hangdief een deel van de tekst in de mond is gelegd die aanvankelijk door die Roedelioen werd uitgesproken. De aanwezigheid van de beul lijkt zelfs twijfelachtig. Dat er in afwijking van FB in G een beul optreedt, is evenwel begrijpelijk. Rogier adviseert de sultan zijn dochter te doen doden; en deze gaat daarmee accoord. Vergelijk de verzen 956, 999 en 1005: doen dooden, ontliven doet, doen haer thoeft af slaen. Terwijl de emir in FB zelf zijn zwaard trekt, heeft men het in G blijkbaar passend gevonden, dat de sultan de executie niet zelf uitvoert. Dat hij zijn eigen dochter zou onthoofden, heeft men wat al te cru gevonden. Dus moest een beul het vuile werk doen. Het is de vraag of deze van meet af aan ook een sprekend personage was. Het is mogelijk dat bijvoorbeeld de wegval van een clauskop er de oorzaak van is geweest, dat de hangdief tekst van die Roedelioen kreeg toebedeeld (vgl. hieronder par. 6). In elk geval wijst de strekking van zijn woorden op deze ontwikkeling. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De metselgierBehalve Godevaert en de hangdief zal ook de metselgier, die de rijmende naam Rogier heeft gekregen, geen oorspronkelijk personage zijn. Het optreden van een bode werd nodig, doordat kennis van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de voorgeschiedenis verloren ging. Binnen het spel werd niet duidelijk gemaakt, hoe de twee hoofdpersonen elkaar hadden leren kennen. Hoe konden zij op duizenden mijlen afstand ongeneeslijk verliefd op elkander worden? We komen op de bode terug bij overeenkomst 12. In G zullen oorspronkelijk slechts vijf personen zijn opgetreden: de oom, de jongeling, het meisje, de sultan, diens neefDaarmee corresponderen in FB: de vader, de jongeling, het meisje, de emir en diens camerlinc. Het verschil tussen sultan en emir lijkt me te verwaarlozen. Hoe de camerlinc tot neef kon worden, zullen we nog bespreken. Voor de overgang van vader naar oom kunnen twee samenhangende oorzaken worden aangewezen. Wanneer de jongeling in FB vanuit het Midden-Oosten terugkeert, is zijn vader overleden. Door de vervanging nu van de vader door een ander familielid kon in G een en dezelfde persoon de jongeling zowel uitzwaaien als welkom heten. Bovendien was de jongeman in de nieuwe constellatie van meet af aan de regerende vorst. Dat maakte het gemakkelijker te aanvaarden, dat hij tot een huwelijk werd geprest. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Overeenkomsten tussen ‘Gloriant’ en ‘Floris ende Blancefloer’De uitbreiding van de rolbezetting ondersteunt de hypothese dat het spel van Gloriant ontstaan zou zijn uit de eenvoudige dialogen in een epische tekst.Ga naar eind4 Maar de ontwikkeling is daarmee nog niet bewezen. Daarvoor moet die epische bron ook worden opgespoord. Terloops zijn al verscheidene overeenkomsten met de Floris ende Blancefloer ter sprake geweest; onder meer het feit dat in beide verhalen de jonge vrouwelijke hoofdpersoon dreigt te worden onthoofd door een oosters vorst. Het is duidelijk dat alleen al in deze vaststelling een aantal parallellen gebundeld zijn. In beide gevallen is (1) een van de hoofdpersonen (2) een jonge, (3) uiteraard mooie, (4) ongehuwde vrouw, die (5) in een afhankelijke situatie verkeert ten opzichte van een (6) oosters despoot, (7) een muzelman. Zij heeft (8) een relatie met een (9) jonge (10) vorst | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit het (11) christelijke westen; (12) zij worden betrapt, wat hen beiden (13) in levensgevaar brengt. Het meisje zal worden (14) onthoofd, doch (15) ontsnapt op het nippertje aan de dood. Duidelijk is, dat niet exact valt aan te geven hoeveel individuele overeenkomsten er in een cluster besloten liggen. Bovendien is bij dit soort overeenkomsten niet precies uit te maken, in hoeverre aan de parallellie betekenis moet worden toegekend. Dat het om een jonge en mooie vrouw gaat bijvoorbeeld, is zo stereotiep dat het weinig relevant lijkt. Toch handelen niet alle verhalen over jonge vrouwen. Het is ook niet mogelijk te zeggen, hoeveel overeenkomsten er nodig zijn om de gelijke herkomst van twee teksten aan te kunnen nemen. Toch heeft een groot aantal parallellen een zekere bewijskracht, vooral wanneer de overeenkomsten onopvallend en gedetailleerd zijn. Daarom worden hieronder de gelijkenissen tussen G en FB opgesomd, waarbij telkens moet worden bedacht dat het om complexe overeenkomsten gaat. Op grond van de sterke parallellie is de veronderstelling gerechtvaardigd, dat FB het uitgangspunt heeft gevormd voor G. Om deze hypothese verder uit te werken moeten de verschillen onder ogen worden gezien; die zullen moeten worden verklaard als resultaten hetzij van de omwerking tot toneeltekst, hetzij als gevolg van fouten, correcties en kleinere aanpassingen in de loop van de tekstoverlevering. Allereerst echter de overeenkomsten. Ik heb ze genummerd om de verwijzing te vergemakkelijken. In sommige gevallen volstaat een simpele aanduiding. Wanneer de overeenkomst minder evident is, wordt die nader toegelicht.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Verschillen tussen ‘Gloriant’ en ‘Floris ende Blancefloer’Bij vele van de hierboven opgesomde overeenkomsten tussen de twee teksten zijn ook reeds onderlinge verschillen ter sprake geko- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men. In menig geval lijkt de afwijking de overeenkomst teniet te doen. Zo speelt in het verhaal onmiskenbaar de tegenstelling christendom: islam een grote rol. Maar in FB is Blancefloer van meet af aan christin en Floris is de zoon van de heidense koning van Spanje. In G zijn de verhoudingen omgekeerd: Gloriant is een christenvorst, en Florentijn een soudaensdochter. Blijkt daaruit nu, dat de overeenkomst toevallig zal zijn?Ga naar eind16 We moeten ons realiseren, dat er bij elke bewerking en elk afschrift verschillen ontstaan. Hoe groter de afstand tussen de bron en het overgeleverde verhaal, des te vager de overeenkomsten. Tenslotte wordt het zelfs moeilijk te aanvaarden, dat het verhaal in zijn geheel ontleend zou zijn. De jonge redactie lijkt een nieuwe creatie, waarbij de dichter geput zal hebben uit bekende motieven. Dit zou ook voor de Gloriant kunnen gelden. Tegenover de overeenkomsten met Floris ende Blancefloer staan zo vele en zo ingrijpende verschillen, dat ontlening in eerste instantie waarschijnlijker lijkt dan afstamming. Over welke criteria beschikken we nu om uit te maken, of de overeenkomsten de restanten zijn uit het oorspronkelijke verhaal dan wel losse elementen in een nieuwe schepping? Bepalend is allereerst (1) de aard van de overeenkomsten, voorts (2) de volgorde waarin deze voorkomen. Tegenover de verschillen moeten we ons voorts even kritisch opstellen als tegenover de parallellen. (3) Wanneer de afwijkingen tot oudere lezingen van de veronderstelde bron kunnen worden herleid, steunen ze de afstammingshypothese. (4) De verschillen moeten bovendien in hun onderlinge samenhang worden bezien. Indien ze groepsgewijs kunnen worden herkend als gevolgen van een wel te omschrijven bewerking, zijn het geen elementen van het oorspronkelijke verhaal. Als jongere lezingen kunnen ze geen argument vormen tegen de identificatie van de bron. Wat de aard van de hierboven opgesomde overeenkomsten betreft: naast algemene parallellen zijn er zoveel gelijke details, dat alleen al op grond daarvan een nauwer verband tussen FB en G aannemelijk lijkt. Daarbij komt het feit, dat de opeenvolging der gebeurtenissen in beide verhalen dezelfde is. Schematisch gezien zijn de verhalen identiek. De overeenkomsten in de twee teksten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komen alle voor in corresponderende passages. Dat nu pleit tegen de veronderstelling dat het om losse motieven zou gaan. Onopvallende gelijkenissen als 13, 14, 21, 22, 27, 28 zijn van belang doordat we ze in beide verhalen op precies dezelfde plaats aantreffen. In vele gevallen is de parallellie niet volkomen. Naast de gelijkenis is er verschil. Bij verscheidene van de hierboven besproken overeenkomsten is al opgemerkt, hoe de daarbij optredende afwijkingen verklaard kunnen worden. Naast incidentele wijzigingen door fouten en correcties en op zichzelf staande ingrepen, zijn er de aanpassingen van algemene aard die een bewerking verraden. Daaraan zij hier allereerst aandacht besteed. Dat G op FB teruggaat, is voor het publiek van het overgeleverde abele spel niet meer evident. Vooral het feit dat de eigennamen verschillen maakt dat het genetische verband slechts door de filoloog gelegd kan worden. Wanneer we nu willen bewijzen, dat G op FB teruggaat, moet duidelijk zijn, hoe de parallellie met de bron kan zijn vervaagd. Er zijn verscheidene, met elkaar samenhangende oorzaken aan te wijzen. Net als in de Esmoreit en Lanseloet werd slechts een gedeelte uit het epische verhaal bewerkt. In G vinden we alleen de reis van de jongeling naar het Midden-Oosten terug, inclusief voorbereiding en thuiskomst. Dramatisch hoogtepunt is de ontmoeting van het paar en de ontdekking van hun verhouding door de sultan. De hele voorgeschiedenis uit de FB, waarin duidelijk wordt hoe de liefde tussen de twee kinderen kon opbloeien, ontbreekt in G. Het epische verhaal was evenwel zo populair en het liefdespaar zo bekend, dat het noemen van de namen moet hebben volstaan om duidelijk te maken welke geschiedenis werd uitgebeeld. Zoals de naam Lancelot de hoofdpersoon typeerde en de naam Moses een schat aan informatie bevatte, zo waren ook de namen Floris en Blancefloer voldoende om het bekende verhaal op te roepen. Het toneelstuk beoogde niet een nieuw verhaal te brengen. De charme van het abele spel lag in de nieuwe dramatische vorm waarin de populaire romantische historie werd gepresenteerd. Het toneelstuk behandelt slechts een episode uit een groter geheel. Dat is reeds een vervorming van belang. De presentatie als | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drama had nog andere wijzigingen tot gevolg. Het aantal personen moest worden gereduceerd. Samenspraken van groepen personen werden tot dialogen (vgl. o.m. overeenkomst 33). Ingewikkelde constellaties moesten worden vereenvoudigd (zie 24). Het allerbelangrijkste verschil ligt in het wegvallen van de verhalende tekst. Er is geen verteller meer die duidelijk maakt, wat er gebeurt en wie aan het woord komt. Alle informatie moet uit de gesproken clauzen worden gehaald. Allerlei elementen in het verhaal worden daardoor onduidelijk. Er wordt veel meer aan de verbeelding van de toeschouwers overgelaten. Zo blijft in het vage, hoe Gloriant in Abelant verzeild raakt, of hij de weg over land kiest of gedeeltelijk over zee gaat, waarom hij alleen reist (vgl. 662) en geen dienaren meeneemt. Het laatste zou gezien Gloriants positie wel voor de hand liggen, maar op het toneel schept een reisgezelschap problemen. In een toneelbewerking moesten wel vele details verloren gaan, die de identificatie met het epische voorbeeld konden vergemakkelijken. Het oorspronkelijke spel moet daardoor een gedeeltelijke en sterk vereenvoudigde versie zijn geweest van het populaire verhaal. Van meet af aan zullen de eigennamen nodig zijn geweest om het spel met de epische tekst te identificeren. In elk geval verdween met de namen Floris en Blancefloer de achtergrond waartegen het spel functioneerde. En doordat de externe informatie wegviel, werden allerlei verhoudingen in de toneeltekst ondoorzichtig. Er moesten ter verklaring nieuwe details worden ingevoegd. Vele opposities tussen FB en G zijn vanuit dit perspectief te verklaren. In het spel gegeven is het feit dat het meisje in Babylon (> Abelant) woont, en de jongeman in het (christelijke) westen. Zij zijn hevig op elkaar verliefd, maar onduidelijk is, hoe zij elkaar hebben leren kennen. Waarom zijn zij nog geen van beiden getrouwd? Hoe komt de jongeling ertoe naar het Midden-Oosten te trekken om de jonkvrouw te schaken? De antwoorden die in een nieuwe bewerking zijn gegeven, liggen voor de hand. Wanneer het meisje enerzijds door een vorstenzoon wordt bemind en anderzijds in de macht van een sultan is, moet zij wel zijn dochter zijn. Om die reden kan Die Roede Lioen haar ook bezwaarlijk eigenhandig onthoofden (zie hierboven 34). Daar de twee koningskinderen elkaar nog nooit heb- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben gezien, moest het de faam van de jonge ridder zijn, die het meisje op hem verliefd maakt. En haar afbeelding, die de jongeman het hoofd op hol brengt, moet door een bode zijn gebracht (vgl. 12 en 20). Als prinses kan het meisje over een dienaar beschikken en zelf initiatieven ontplooien. Deze onafhankelijkheid kan echter in de rest van het verhaal niet worden volgehouden (vgl. overeenkomst 6). Nu de jongeling eenmaal een beroemd ridder is, zal hij zich ook als zodanig moeten gedragen. Om het acceptabel te maken, dat hij zich zonder slag of stoot laat gevangen nemen, wordt hem eerst zijn zwaard en strijdros ontstolen (wat pas achteraf wordt gemeld, precies op het moment dat de emir in FB om zijn zwaard vraagt; zie overeenkomst 27). Gloriants jeugdige leeftijd wordt gemaskeerd (vgl. hierboven sub 5 en 29); en onverschrokken weigert hij voor zichzelf om genade te smeken (zie 30). Ook de heldhaftige bevrijding van Florentijn, die op het nippertje uit handen van de beul wordt gered, is onderdeel van de verridderlijking van de tekst. Het zou meer voor de hand hebben gelegen, dat Rogier, die Gloriant uit zijn kerker haalt, ook Florentijn zou hebben bevrijd, zodat zij met stille trom konden vertrekken, wat aanvankelijk ook het plan was (vgl. 694-703). Toen niet meer duidelijk was, dat het meisje tot de harem van de sultan behoorde, ging de antithese tussen islam en christendom dienen om de vijandigheid van de sultan te verklaren. Godsdienstige tegenstellingen tezamen met militaire macht hebben in de werkelijkheid tot eeuwenlange oorlogen geleid. Ook in de tekst heeft deze combinatie de kruistochten opgeroepen. Zoals elders betoogd, zijn de passages 473-493 en 796-809 onmiskenbare toevoegingen.Ga naar eind17 Door deze interpolaties is het spel in verband gebracht met kruistochtromans als de Baudouin de Sebourc, waaraan ook de namen van Gloriant en Roede Lioen en mogelijk Abelant zijn ontleend.Ga naar eind18 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Gereconstrueerde overeenkomstenVele van de opgemerkte verschillen tussen FB en G kunnen worden toegeschreven aan de overgang van epische tekst naar drama, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
andere aan het verdwijnen van de eigennamen, waardoor de achtergrondinformatie van de bron voor het publiek verloren ging. De eigennamen zijn dus in tekstkritisch opzicht van uitzonderlijk belang. Voordat we ze nader bezien, moet nog aan een andere categorie verschillen aandacht worden besteed. Van het spel is slechts een jonge en sterk gewijzigde redactie overgeleverd. Op menige plaats kan evenwel de oudere lezing worden hersteld, welke reconstructies nieuwe parallellen tussen FB en G opleveren. Zo kunnen we er zeker van zijn, dat de sultan en daarmee Florentijn in Babylon woonde (zie overeenkomst 10). Naar alle waarschijnlijkheid was Gloriant een koningszoon, net als Floris, zij het niet van Spanje maar van Vrancrijc (> Brunswijc).Ga naar eind19 Hier zij nog één reconstructie gepresenteerd, die de ontwikkeling FB > G bevestigt. FB en G stemmen reeds daarin overeen, dat de jongeling vermomd naar het Midden-Oosten vertrekt (zie 18). De aard van de vermomming is echter verschillend. Floris vertrekt als koopman, en neemt allerlei kostbaarheden mee die hem van pas zullen komen. Ook Gloriant zegt ombekant te willen blijven (508), maar in een wapenrusting en gezeten op een prachtig strijdros moet hij toch gemakkelijk te herkennen zijn. Dit vertoon van macht is ook in tegenspraak met zijn motto ‘Behendicheit gaet voer cracht!’ (500), waaraan ook Gheraert zeer hecht: ‘Nu sijt behindich in uwen raet’ (539). Is het aannemelijk, dat Gloriant zich in het hol van de leeuw waagt ghelijc enen ridder van avonturen (509)? Ook al noemt hij zich in 663 enen aermen knecht, hij wordt zowel door Florentijn als door Floerant herkend als Van Bruuyswijc die hoghe baroen (627) resp. die hertoghe vri (739). Nu betekent dit niet zoveel, want Roedelioens neef weet ook hoe Gloriants paard heet, zonder dat hem dat is meegedeeld (744). Er zijn echter nog andere argumenten om de ridderlijke uitmonstering van Gloriant te wantrouwen. Genoemd zijn al zijn jeugd en de nadruk die op slimheid wordt gelegd, welke eigenschap onontbeerlijk is...voor wie niet sterk is. In het hele verhaal levert Gloriant geen enkel gevecht. En er wordt ook niet van eerdere wapenfeiten gewag gemaakt, zelfs niet door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Florentijn (188-215) die hem toch zeer hoog schat. Gloriant dreigt wel Roede Lioen een kopje kleiner te zullen maken (924-931), maar dat is pure grootspraak. Kortom, het ziet er naar uit dat Gloriant geen krijgsman was. Mede daarom is het niet waarschijnlijk, dat hij aanvankelijk als ‘ridder van avonturen’ op pad ging. Het feit dat een koopman zonder bezwaar in vijandelijk gebied kan opereren, maakt het al aanvaardbaar dat Gloriant aanvankelijk wilde riden als enen coman. En de parallellie met FB dwingt ons deze mogelijkheid onder ogen te zien. Houdt men eenmaal ernstig rekening met de overgang coman > ridder van avonturen, dan biedt de overgeleverde tekst voor deze reconstructie alle steun. Op de vraag van Gheraert in 505 volgt nu een omslachtig antwoord vol stoplappen en overbodige mededelingen:
Zoals al eerder betoogd, is de tekst ‘verridderlijkt’. De vervanging van coman door ridder (van avonturen) heeft terwille van het rijm tot uitbreiding van de aanspreking geleid (in 506-507), en tot de toevoeging van 510 vlgg. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook de tweede plaats waar aan Gloriants vermomming wordt gerefereerd, vers 663 c.a., wekt weinig vertrouwen:
Het feit dat direct na 663 het rijm -an wordt gebruikt, steunt het vermoeden, dat we ook hier coman moeten lezen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De mogelijkheden tot reconstructie van oudere lezingen uit de tekst zijn hiermee nog niet uitgeput. De parallellen tussen FB en G zijn echter inmiddels zo talrijk, dat we mogen vertrouwen dat de overblijvende verschillen bevredigend verklaard kunnen worden. Sluitstuk van de bewijsvoering moeten de eigennamen zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. De eigennamenWanneer de hoofdpersonen van het abele spel Floris en Blancefloer zouden heten, zou dit hele artikel niet nodig zijn. Er worden echter andere namen gebruikt, en dat zal het voor velen moeilijk maken aan te nemen, dat de Gloriant in oorsprong een gedramatiseerde versie is van de Floris ende Blancefloer. Op grond echter van alle aanwijzingen die hierboven zijn verzameld, mogen we van de veronderstelling uitgaan dat FB de bron van G vormt. Aan de bewijsvoering ontbreekt nog één element: verklaard moet worden, hoe de namen vervormd konden raken of om welke reden ze vervangen zijn. Positieve aanwijzingen dat Gloriant eerst Floris heette en Florentijn Blancefloer, zijn natuurlijk welkom. Maar gezien de grote hoeveelheid overeenkomsten, is het reeds voldoende, wanneer kan worden aangetoond dat de namen de aangenomen tekstontwikkeling niet blokkeren. Laten we voordat we de verschillen onder ogen zien, eerst de overeenkomsten noteren. In de twee verhalen is in elk geval één eigennaam identiek: Blancefloer verblijft in Babylonien, waar ook Florentijn thuis hoort (vgl. 735, 1126).Ga naar eind20 De namen van de twee meisjes verschillen weliswaar, maar ze vertonen ook een opvallende gelijkenis. Het is denkbaar, dat florentijn de voluit geschreven naam is van wat in het voorbeeld een afkorting leek, namelijk (blance) flor.Ga naar eind21 De mogelijkheid bestaat zelfs, dat ook vã abelant tot vã blance (flor) herleid moet worden, dus van blanceflor > van abelant florentijn. Men moet daarbij bedenken dat de woordscheidingen in handschriften vaak onduidelijk zijn, en dat c en t sterk gelijken. Opvallend vaak worden Florentijn en haar vader aangeduid met de eigennaam en de toevoeging van abelant (240, 262, 278, 441, 444, 726, 1094). In de meeste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevallen gaat de ‘achternaam’ aan de voornaam vooraf: van abelant die rode lioen, van abelant die scoene florentijn (240, 278, 444, 726, 1094). Hoewel het niet te bewijzen valt, is een ongewilde ontwikkeling van [blance]flor naar flor[entijn] mogelijk, en de gedeeltelijke gelijkenis van de namen maakt deze hypothese niet onwaarschijnlijk. Nu kan men terecht tegenwerpen, dat de oorspronkelijke eigennaam dan wel eenmaal verlezen kan zijn, maar dat men bij de latere vermeldingen weer in het rechte spoor moet zijn gekomen. Het is evenwel de vraag, of de eigennamen in de oorspronkelijke versie van het spel zo vaak voorkwamen. Er zijn velerlei aanwijzingen, dat de personages aanvankelijk met een soortnaam werden aangeduid.
Nu komen de eigennamen niet alleen in de clauskoppen voor, ook de gesproken teksten zijn ermee gelardeerd. Het feit evenwel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat de eigennamen meestal worden vergezeld van een titel of soortnaam (Gloriant neve, edel hertoghe Gloriant, Floerant neve, edel oem Gheraert, Florentijn wel scone maght) maakt duidelijk, dat we ook hier met uitbreidingen te doen kunnen hebben. De combinaties van eigennaam en soortnaam zijn redundant; de eigennamen kunnen worden gemist. Het lijkt me waarschijnlijk, dat het toneelspel handelde over een jonchere (later hertoghe) en een maghet, waarmee reeds het romantische genre is aangegeven. Nog steeds trouwens wordt de inhoud van het spel op vergelijkbare wijze getypeerd in de titel en in de proloog. De hoofdpersonen worden daar niet met name genoemd. Op zeker moment werd hun identiteit onthuld, zoals dat nu nog gebeurt in 223 en 262:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FloerantEen ongewilde overgang van (blance)flor tot flor(entine), zoals boven beschreven, behoort zeker tot de mogelijkheden. Ook gloriant zou door een lees- of schrijffout uit floriant of florant ontstaan kunnen zijn, welke nevenvormen zich tot floris verhouden als Pieter en Peter tot Piet.Ga naar eind23 Er zijn echter twee aanwijzingen die een opzettelijke vervanging (florant > gloriant) waarschijnlijker maken. Zoals reeds door Leendertz is beschreven (zie noot 18), treffen we in de Baudouin de Sebourc, een welbekende kruistochtroman, naast elkaar de eigennamen Esmeré en Gloriant aan, alsook de plaatsnamen Abelant en Babylon en als naam van een oosterse vorst Le lion rouge. De laatste eigennaam, die in meer romans voorkomt, vormt in G een jonger element. De naam zal ontleend zijn nadat het spel met de kruistochten in verband werd gebracht: die soudaen van babyloen > van abelant die rode lioen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij die gelegenheid kan ook de naam van de jongeling (dus Floris, Florant of Floriant) door de gelijkende naam Gloriant zijn vervangen. Er is voor deze aanpassing een goede reden aan te wijzen: er komt in het verhaal nog een personage met de naam Floerant voor, namelijk de neef van de sultan. Zowel in het christelijke als in het mohammedaanse kamp was er een ridder met dezelfde naam. Dat moet verwarrend zijn geweest. Deze constellatie zal dan ook niet tot het oorspronkelijke spel hebben behoord. Waarom zou de auteur twee personages (van de vijf!) Floerant hebben genoemd, terwijl hij dat zonder bezwaar kon vermijden? De naam Floerant op zichzelf reeds geeft ons reden tot nadenken. Er zijn velerlei aanwijzingen, dat het toneelspel teruggaat op de Floris ende Blancefloer. Daardoor kunnen we niet voorbijgaan aan het feit, dat de naam Floris/Floerant in het spel inderdaad voorkomt. Mogen we dat als toeval afdoen? Is het aannemelijk te achten, dat uit alle namen die er mogelijk waren, voor de neef van de sultan toevalligerwijs de naam Floris/Floerant werd gekozen? Het was niet eens nodig de man met name te noemen. Een aanduiding als des Roedelioens neve was genoeg geweest, om niet te spreken van een soortnaam als die camerlinc, zoals in FB (3263, 3312, 3328). Vatten we het bovenstaande samen. Er is alle grond voor het vermoeden, dat Gloriant dezelfde persoon is als Floris. De hoofdpersoon in het spel zou dus Floris of Floerant moeten heten. Deze naam komt wel voor, maar duidt een andere persoon aan, de verkeerde persoon moeten we aannemen. Het verspringen van een eigennaam is geen ondenkbare ontwikkeling. De omissie van een clauskop bewerkt reeds, dat de daarop volgende tekst een tegenspeler in de mond wordt gelegd.Ga naar eind24 De neef van de soudan zal zijn naam echter langs andere weg hebben gekregen. Merken we de volgende punten op:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De grote parallellie is onnodig en verwarrend. Die zal dan ook niet oorspronkelijk zijn. In FB wordt de rol van neef van de sultan gespeeld door diens camerlinc. Wanneer men zich nu realiseert, dat Roedelioens neef zijn susterlinc is,Ga naar eind25 wordt duidelijk hoe de sprong van ‘kamerheer’ in FB naar ‘neef’ in G zal zijn gemaakt. Camerlinc is verlezen als het in de tekst eveneens passende susterlinc, waardoor de dienaar tot een neef van de sultan werd. In de jongere redacties kon hij dan ook met neve worden aangeduid, net als Gloriant. Nu wordt Gloriant door zijn oom meestal aangesproken met een combinatie van eigennaam en neve. Neve Gloriant of Gloriant neve treffen we aan in 92, 128, 184, 386, 433, 470, 504, 538, 564, 1094, 1118. Wanneer de hier verdedigde hypothese juist is, moet dat in een vroeger stadium Floerant neve resp. neve Floerant zijn geweest. Op twee plaatsen nu spreekt Roedelioen zijn neef aan, in 731 en in het dubieuze vers 764.Ga naar eind26 Cruciaal is vers 731. Naar alle waarschijnlijkheid heeft Roedelioens neef hier zijn naam gekregen. Doordat met de aanspreking neve steeds Floerant was verbonden, kon de eigennaam hier ongewild insluipen:Ga naar eind27
Hoewel de toevoeging van de eigennaam in 731 niet voor onmiddellijke tegenspraken zorgde, lijkt er toch wel degelijk verwarring te zijn ontstaan. Zoals hierboven (overeenkomst 29) reeds is opgemerkt, past de vervloeking en bedreiging in 776-779 in de mond van de sultan en niet in die van Gloriant. Deze slaat in 814 een heel wat voorzichtiger en beleefder toon aan. De verzen 777 en 814 vormen een schril contrast: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blijft de vraag, hoe het misverstand is ontstaan. Daar de tekst in deze passage herhaalde malen is aangepast, moeten we met een globale reconstructie volstaan.Ga naar eind28 Wanneer we de passage 732-780 vergelijken met de corresponderende passage in FB (3288-3365), wordt duidelijk wat er gebeurd moet zijn. De emir in FB heeft zijn camerlinc naar de kamer van Blancefloer gestuurd. Deze treft haar in bed aan met Claris, naar hij meent. In 3288 bericht hij dit aan zijn heer, en prijst hij de grote liefde van de vriendinnen. In G (732-735) spreekt de neef ook met veel lof over Florentijn, wat echter in de nieuwe context verwonderlijk is. Hij weet immers dat het meisje met een christen slaapt. Dit detail bevestigt de ontwikkeling FB > G. De emir, die weet dat Claris al op is, reageert geschrokken: ‘Reect mijn swaert, ic sal gaen scouwen’ (3304). In G 740 stelt de neef voor Ic salse u wisen, comt met mi, om dan uit te weiden over het zwaard van Gloriant dat hij zou hebben gestolen. Scouwen, bedoeld als ‘kijken’, is opgevat als ‘laten zien’. In FB gaat de emir direct naar de kamer van Blancefloer, ziet daar zelf, dat het meisje met een man in bed ligt, en dreigt hen ter plaatse te vermoorden. Ook in G stelt de sultan vast dat Florentijn leghet met enen kerstenen man (754), maar het is onduidelijk of hij dat met eigen ogen waarneemt. Zijn de sultan en zijn neef nu al in de boomgaard aangekomen of niet? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 764 blijkt, dat ze nog steeds niet zijn vertrokken. Gawi, Floerant neve mijn (764), zegt de sultan tot zijn neef. Maar het rijmpaar wekt geen vertrouwen. Gawi is het enige element dat informatie bevat. Zonder deze tot Floerant gerichte aansporing zouden de sultan en zijn neef al lang bij de slapenden zijn gearriveerd, net als in FB, waar de emir op ditzelfde moment niet zijn camerlinc aanspreekt, maar...Floris:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. BesluitVele nog bestaande overeenkomsten wijzen erop, dat G aanvankelijk een gedramatiseerde versie vormde van een episode uit FB. Een aantal reconstructies leveren eveneens parallellen op. Verschillen kunnen voor een deel worden verklaard als gevolgen van het feit dat het oorspronkelijke verband verdwenen is. Voor een goed begrip van het spel moesten nieuwe samenhangen worden gecreëerd. Zo moest de liefdesrelatie worden verklaard tussen personen die ver uiteen woonden en elkaar niet kenden. Het verhaal is verridderlijkt en benadrukt werd de tegenstelling tussen islam en christendom. Het een en ander heeft weer tot de invoeging van ‘kruistochtpassages’ geleid. Zolang de hoofdpersonen Floris en Blancefloer heetten, zal het verband met het epische voorbeeld wel duidelijk zijn geweest. Deze verbindingsdraad was echter dun, daar de namen slechts tot introductie der personages dienden, die verder met een soortnaam wer- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den aangeduid. Voor wie aan de combinatie Floris ende Blancefloer gewend was, kon het gebruik van de variant Floerant de afhankelijkheid reeds doen verdwijnen. In elk geval hebben tekstveranderingen G van FB los gemaakt, en dat heeft tot nieuwe veranderingen geleid. De precieze volgorde der wijzigingen is niet vast te stellen, en een woordelijke reconstructie van de oorspronkelijke versie is een illusie. De Gloriant zoals wij die kennen, is een sterk gewijzigde en deerlijk gehavende versie van een in de middeleeuwen populair liefdesverhaal. De toestand waarin het spel verkeert, verraadt een lange evolutie; ook de toneeltekst moet een grote verspreiding hebben gekend. Natuurlijk is het spijtig, dat het werk ons zo verminkt is overgeleverd. Maar juist daardoor bevat de Gloriant een schat aan informatie over het ontstaan, de ontwikkeling en de receptie van tekst en spel.
Adres van de auteur: Wladimirlaan 11 1404 BA Bussum |
|