Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 104
(1988)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| ||||||||||||||||
Jan Stroop
| ||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||
lettergreep zonder klemtoon (Zwaardemaker-Eijkman 1928: 269; De Groot 1964: 217). Ook de eerste schwa in het bisyllabische diminutiefsuffix -eke, dat we kennen in het Middelnederlands en nu vooral in een groot aantal zuidelijke dialecten, is het resultaat van datzelfde reductieproces. De oorspronkelijke vorm van het suffix was, naar men aanneemt, *ikîn (Schönfeld 1964: 225). Aangezien de tweede lettergreep van dit (samengestelde) suffix (bij-)klemtoon had, leidde dat tot reductie van de klinker in de eerste syllabe. Iets dergelijks heeft zich voorgedaan bij het suffix van de zwakke verleden tijd. De Gotische vorm daarvan luidde, net als in het Oudwestgermaans, -ida, dat in het Middelnederlands de vorm -ede heeft aangenomen, tengevolge van hetzelfde proces van klinker-reductie (Schönfeld 1964: 112). Het is in de synchrone taalkunde gebruikelijk een grammatica te ontwikkelen waarin de diachrone feiten geen rol spelen. Bij de beschrijving (beregeling) van het diminutiefsysteem leidt dat tot de opmerkelijke praktijk als onderliggende vorm een monosyllabisch suffix -ke aan te nemen, waarvan o.a. de vorm -eke door middel van een epentheseregel is afgeleid (Hoppenbrouwers 1977). In het Nederlands bestaat een vergelijkbare situatie, waar we immers naast elkaar de vormen -tje en -etje kennen. Ook in synchrone studies van het Nederlands wordt het monosyllabische suffix als basisvorm gezien en de bisyllabische vorm als een afleiding daarvan (Booij 1981; Van der Hulst 1984; Kooij 1981; Trommelen 1983). Dat betekent dan dat er voor het Nederlands twee schwa-epentheseregels moeten worden aangenomen, de een voor werrek, de andere voor kannetje. In een grammaticamodel waar de mate van eenvoud zwaar moet wegen, is dat niet gewenst. Vandaar dan ook dat er geprobeerd is, beide soorten epentheseverschijnselen in één regel onder te brengen (Kooij 1981). Die poging is vooralsnog mislukt, o.a. omdat de twee groepen feiten min of meer complementair zijn: waar de fonologische context een diminutiefsuffix met schwa selecteert, kar → karretje (dus tussen r en t), is een svarabhaktivocaal juist onmogelijk: hart → *harret. | ||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||
In dit artikel komt, naast de twee genoemde mogelijkheden, te weten a) twee afzonderlijke epentheseregels, b) één epentheseregel, een derde mogelijkheid aan de orde, die uitgaat van de gedachte dat de schwa van het diminutiefsuffix oorspronkelijk aanwezig was en dat het dus het overwegen en proberen waard is die schwa in een onderliggende vorm te handhaven. Dat leidt dan tot de formulering van twee verschillende regels, een epentheseregel voor de svarabhaktivocaal en een deletieregel voor de allomorfie bij de diminutiefvorming. Het artikel is als volgt opgezet: in par. 1 wordt het optreden van de svarabhaktivocaal nader bekeken, eerst in het Nederlands van nu en dat uit oudere fasen, vervolgens de svarabhaktivocaal in de zuidelijke dialecten. In par. 2 gaat het om de diminuering in het Nederlands en in de zuidelijke dialecten. Par. 3 behelst een vergelijking van de beide schwa's op basis van de in de voorafgaande paragrafen bereikte conclusies. | ||||||||||||||||
1. De svarabhaktivocaal1.1. De svarabhaktivocaal in het NederlandsDe svarabhaktivocaal, die het gevolg is van een epentheseregel, treedt in het Nederlands op in consonantclusters waarvan de eerste consonant een liquida is, de volgende een sonorant of een niet-coronale consonant (Booij 1981:156).Ga naar eind1 Voorbeelden: arrem, wallem, hellep, enz. Deze schwa-epentheseregel kent in bepaalde varianten van het Nederlands een belangrijke beperking wat zijn domein betreft. In zijn sterkste vorm luidt die beperking: schwa-epenthese komt niet voor, of is niet geoorloofd bij hetero-syllabische clusters: (1) *karrəpet (‘karpet’)Dat geldt niet alleen voor clusters in ongelede woorden zoals in (1), maar ook voor de woorden die als afleidingen beschouwd kunnen | ||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||
worden van andere met een tautosyllabisch cluster dat de schwa-epenthese wel kan ondergaan (Booij 1981:156):
| ||||||||||||||||
1.2. De epenthese in oudere fasen van het NederlandsDe voorbeelden van een schwa-epenthese in heterosyllabische clusters liggen in het door Gysseling bijeengebrachte Corpus Middelnederlands tot 1301 voor het opscheppen. Ik geef hier wat resultaten van mijn geschep, voornamelijk uit de letter A van het alfabetisch register: (3) erefde, ereflec (‘erfde, erfelijk’) | ||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||
aleven (‘halve’): meermalenMerkwaardig genoeg blijken er in het Middelnederlands tot 1300 veel minder gevallen van schwa-epenthese bij tautosyllabische clusters voor te komen dan bij heterosyllabische. In het door mij (vluchtig) doorgenomen eerste derde gedeelte van het Register bij Gysseling 1977 zijn het er zeer weinig: (4) borech (‘borg’): enkele malen Over het Middelnederlands van na 1300 zijn we minder goed ingelicht, terwijl het materiaal ook niet zo gemakkelijk toegankelijk is als in Gysseling 1977. Mijn indruk is dat in het latere Middelnederlands de geschreven schwa steeds minder voorkomt. Maar in de loop van de 16e en 17e eeuw neemt het aantal gevallen weer sterk toe, in geschriften van in sociaal opzicht de meest uiteenlopende aard, van schrijvers van totaal verschillende signatuur. Weijnen (z.j.: 32) geeft: arig, ellick, errenst, Errifvorst, sterrif-lodt, hellipt, gallich en arremoet. Een ware stortvloed van voorbeelden uit de geschriften van de als schrijver weinig geschoolde De Ruyter in Koelmans (1959: 73-74): barrebary, tollyck, geberrycht, compelement, wallegeren (‘Walcheren’), allebert (‘Albert’), enz.. Koelmans (1959: 74) constateert dat het grootste deel van de woorden die zo'n schwa vertonen van vreemde herkomst is. De schwa wordt door De Ruyter niet geschreven in gewone regelmatig voorkomende woorden als self, volck, volchde, helpen, enz.. Iets dergelijks hebben we hiervoor al met betrekking tot het Middelnederlands geconstateerd. De verklaring ligt voor de hand: van de tweede groep woorden kende De Ruyter het woordbeeld, bij de eerste groep woorden ging hij op de of zijn uitspraak af. Hiermee is het beeld van de schwa-verschijning in het (Vroeg)nieuwnederlands niet compleet. Het valt op, als nog een aspect daarvan, dat juist de geoefende schrijvers en taalkundigen de meeste schwa-noteringen van deze soort op hun naam hebben staan en merkwaardig genoeg zijn bij hen juist de inheemse en gewone | ||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||
woorden niet schwa het talrijkst. Schrijvers als Vondel, Huygens en Hooft schrijven de schwa, vaak maar niet altijd, gedwongen door het verkozen alexandrijnse keurslijf, dat door de optionaliteit van de schwa (mét de daarmee gepaard gaande extra-lettergreep) een prettige elasticiteit verkreeg. In Bredero's werken vallen een groot aantal vormen op die lang niet alle uit metrische nood verklaard hoeven te worden. Van den Berg (1958: 175) citeert vormen als: ballik, ellick, hallif, helift, kerrick, swerrick, vennitje (!), vollik, arrebeyers, arrem, hullep, pellegrim, ooreloch, scharrep, twalef, versulleverd, Gerrebrant, enz., met vrijwel geen enkel ‘vreemd’ woord daarbij. Spiegel schrijft, uit volle overtuiging ongetwijfeld, starrik, zullix, mellik, kerrik, berrigh, ellik, vollik, schallick, zellefs, errefzond, herrefst, enz. (Van den Berg 1958: 176). Of Spiegel de schwa ook schrijft in heterosyllabische clusters blijkt niet uit de door Van den Berg opgesomde vormen, maar dat gemis wordt royaal gecompenseerd door de hiervoor nog maar gedeeltelijk geciteerde lijst uit Bredero en o.a. een vorm vollegen. Recordhouder is Vondel bij wie Van den Berg ‘massa's woorden met svarabhakti’ heeft aangetroffen, ‘in zijn dichtwerken’ (Van den Berg 1958: 177). Het hoeft niet te verbazen dat de opkomst in geschrifte van iets dat altijd al gesproken werd en tegelijk ook een optioneel karakter droeg, maar anderzijds ook ‘onofficieel’ was (Van den Berg 1958: 175), het nodige verzet heeft opgeroepen. We zien dat bij Ampzing (1628) en Leupenius (1653), die soms fel van leer trekken tegen de als bandeloosheid beschouwde vrijheden, de laatstgenoemde aldus: ‘Maar sulk een rekkinge wordt somtyds seer onaardig gebruykt/ insonderheid van den Dichteren/ om haare voetmaaten te vinden/ die spellen somtyds ellyk, vollyk, arrem, arrebeid, voor elk, volk, arm, arbeid: sy verlammen de woorden/ en wanneer men se buigen sall/bevindt men dat heur geweld is aangedaan’ (Caron 1972: 141-142). Na de bloeiperiode van de geschreven schwa in de 17e eeuw (de tijd van de alexandrijn), waarin er naar het schijnt geen beperkingen tegen het gebruik van de schwa in welk domein dan ook bestonden, treedt een nieuwe fase in, die de overwinning van de bezwaren tegen de heterosyllabische schwa bracht. Na de oude tweedeling: | ||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||
wel of vooral schwa in uitheemse woorden versus weinig of geen schwa in oorspronkelijk Nederlandse woorden (inclusief monosyllabische), deed nu een nieuwe tweedeling opgeld, ditmaal van fonologische aard: de schwa in tautosyllabische clusters, die aanvaardbaar was tegenover de schwa in heterosyllabische clusters die, we spreken nog steeds over de Standaardtaal, voor sommigen in alle, voor anderen in enkele situaties onaanvaardbaar of onfonologisch zijn. Zo kan iemand met recht en reden de situatie in het hedendaagse Nederlands aldus omschrijven: ‘De consonanten van de cluster (waar een schwa wordt ingevoegd, J.S.) moeten wel tautosyllabisch zijn.’ (Booij 1981: 156). Als daar anders over wordt gedacht en schwa-epenthese in heterosyllabische clusters ook als taalfeit wordt gepresenteerd, dan is dat van synchroon standpunt uit gezien een fonologische kwestie. Hetzelfde geldt als er onderscheid gemaakt wordt tussen zulke clusters die gevolgd worden door een lettergreep met schwa, bijv. dorpel, en andere die gevolgd worden door een lettergreep met een andere vokaal, bijv. kalkoen, waarbij alleen bij de eerste groep een schwa-epenthese kan optreden (Zonneveld-Berendsen 1984: 168). Diachroon beschouwd zijn deze fonologische verschijnselen een gevolg van taalcultuur en dus in wezen sociolinguistisch van aard; dat blijkt ook wel uit het feit dat het gebruik van schwa in veel gevallen tot een maatschappelijk waarde-oordeel kan leiden, sterker nog dan bij een ongrammaticale zin het geval pleegt te zijn. Kloeke verklaart de sterk verminderde tolerantie tegenover de svarabhaktivocaal uit het schriftbeeld dat hij aldus ziet als de veroorzaker van een retrograde ontwikkeling (Kloeke 1951: 47). Dat daarbij het verzet tegen een schwa in een heterosyllabisch cluster groter is dan hetzelfde in een tautosyllabisch cluster hangt, volgens hem, samen met het meer ‘ohrenfällig’ zijn van de eerste. | ||||||||||||||||
1.3. De svarabhaktivocaal in de zuidelijke dialecten
| ||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||
zoek van de eerste kan daarom ook licht werpen op het Nederlands, zeker nu er ook synchrone overeenkomsten blijken te bestaan. Zoals kaart 1 bij dit artikel (zie p. 62), die van de geografische distributie van de aan- of afwezigheid van de svarabhaktivocaal in het woord melk laat zien, is de situatie in het onderzoeksgebied genuanceerder dan in het Standaard-Nederlands. Ten eerste is in het westelijke deel het verschijnsel schwa-epenthese bij dit woord, en - naar uit steekproeven valt af te leiden - ongetwijfeld bij alle woorden met het cluster -lk vrijwel geheel onbekend. Ten tweede vertonen de overige gebieden, Brabant, Limburg, Zeeland, enz., die de schwa-epenthese wel kennen, een zo grote homogeniteit, zelfs al zijn de data, die ik ontleen aan de Reeks Nederlandse Dialectatlassen, door verschillende enquêteurs verzameld, genoteerd en dus geïntepreteerd, dat de schwa-epenthese in de verste verte niet het optionele karakter schijnt te hebben, dat het verschijnsel in het Nederlands kenmerkt (Booij 1981:155). Terwijl er verder in het Nederlands geen of nauwelijks verschil bestaat tussen de behandeling van clusters met l en die met r, maakt dat voor de zuidelijke dialecten wel wat uit, zoals kaart 2 (zie p. 62), die van werk, illustreert. Niet wat het grote gebied met epenthese op kaart 1 betreft overigens, want waar melk epenthese heeft, is dat ook het geval bij werk. Verschil doet zich voor in het westelijk deel, waar nu, verspreid weliswaar, veel meer gevallen van epenthese blijken voor te komen. Een echt structureel verschil vertoont Frans-Vlaanderen dat nu op grote schaal de schwa blijkt in te voegen, terwijl dat bij melk niet het geval is. Dat betekent overigens niet dat het cluster lk zonder meer blijft bestaan. In een deel van dat gebied, trouwens ook in veel plaatsen in West-Vlaanderen wordt de l in een cluster als dit gevocaliseerd tot j, dan wel geheel gedeleerd met verlenging van de oorspronkelijke korte vocaal [m∈.k] (Willemyns 1983: 141-146). Een soortgelijk onderscheiden behandeling bestaat in het Engels, waar echter de l juist bewaard blijft [mIlk], de r daarentegen gereduceerd of gedeleerd is: [woerk] → [woe.k]. Het zou echter voorbarig zijn uit de tegenstelling tussen kaart 1 en 2 een Fransvlaamse tegenstelling tussen clusters met l en r te | ||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||
besluiten. Werk kan namelijk niet zonder meer als een normaal geval beschouwd worden. Vergelijking van de notaties van sterk uit RND-zin 43 met die van werk, die hier op kaart 2 zijn aangegeven, leidt tot de slotsom dat de epenthese bij werk in Frans-Vlaanderen veel algemener is dan bij sterk. Nog minder epenthese blijkt voor te komen in de door Hoebeke in kaart gebrachte woorden, warm, zerk, darm, e.d. In feite is die bij deze woorden in Frans-Vlaanderen volledig afwezig (Hoebeke 1951: 121-127; Hoebeke 1952: 63-83). Afgezien van dit uitzonderlijke Frans-Vlaanderen blijkt er in het grensgebied tussen Vlaanderen en Brabant een coïncidentie te bestaan tussen de scheidslijn ‘wel of geen epenthese’, die men zich getrokken kan denken tussen het gebied met stippen, op beide kaarten, en dat met streepjes enerzijds en de lijn die het voorkomen van de apocope van de slot-schwa afbakent anderzijds (Taeldeman 1978: 52). Ik heb die laatste lijn op kaart 2 ingetekend en constateer dat hij loopt in de buurt van en parallel aan de grenslijn tussen wel en geen schwa-epenthese. In de dialect-geografie is het gebruikelijk om bij een zodanige constellatie te zoeken naar een causale relatie. Taeldeman (1978: 52) legt die ook en daar is ook wel aanleiding toe. Immers door de schwa-apocope ontstonden er bij een aantal woorden tautosyllabische clusters van medeklinkers die daarvoor tot verschillende lettergrepen behoorden: [k∈r$kə] → [k∈rk$]. Vaak waren dat dan ook clusters met een sonorant als eerste lid, clusters die tegenwoordig algemeen die schwa-epenthese vertonen. Uit het verloop van beide isoglossen kan in elk geval geconcludeerd worden dat waar in het Brabantse gebied schwa-epenthese voorkomt, ook de apocope is opgetreden. Het omgekeerde gaat echter niet op, want er zijn veel plaatsen die wel apocope kennen, maar die schwa-epenthese achterwege laten, plaatsen die liggen in een brede strook tussen beide isoglossen in, dezelfde strook als te zien is op kaart 19 van Taeldeman (1978). Aan de andere kant kent bijv. Frans-Vlaanderen epenthese bij enkele woorden die altijd al op een cluster eindigden; werk (kaart 2) is daar een voorbeeld van. Zulke woorden hebben uiteraard nooit apocope van een slot-schwa ondergaan, dus hebben ze nooit een resyllabificatie gekend. Toch doen ze mee met de epenthese | ||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||
van de schwa. Verder kan nog gewezen worden op het noordoostelijke deel van het Nederlandse taalgebied, Drente en Groningen in het bijzonder, waar beide verschijnselen, epenthese en apocope, voorkomen, zonder dat enig geografisch verband tot uiting komt. En tenslotte is er het Zeeuwse gebied (o.a.), waar men geen apocope kent en de slot-schwa bewaart, maar waar schwa-epenthese toch een normaal verschijnsel is, niet alleen bij de genoemde woorden die altijd (d.w.z. historisch bedoeld) al op een cluster eindigden, maar ook bij heterosyllabische clusters van gelede zowel als ongelede woorden. Op grond van deze feiten lijkt een causaal verband tussen apocope en epenthese niet waarschijnlijk. | ||||||||||||||||
1.3.2. heterosyllabische clustersBezien we nu, wat de heterosyllabische clusters betreft, eerst de geografische situatie in een geleed woord als werken, in het Nederlands gesyllabificeerd als /w∈r$kə/. Vergelijking van kaart 3 met kaart 2 doet enkele intrigerende verschillen in het oog springen (zie p. 62). In de eerste plaats is bij de infinitief werken in het hele West- en Oostvlaamse gebied de epenthese vrijwel geheel afwezig. Vervolgens zijn er vooral in het zuidelijke deel van (Belgisch) Brabant en Limburg veel plaatsen die verschil maken tussen het cluster in werk (kaart 2) en dat in werken (kaart 3). En tenslotte valt er een homogeen gebied in Noord-Limburg en Oost-Brabant op door totale afwezigheid van epenthese bij werken, waar die bij werk daar wel aanwezig is. Dit laatste gebied is overigens anders te beoordelen dan het zuidelijke gebied, zoals aan het eind van deze paragraaf nog zal blijken. Alle plaatsen op kaart 3 die met een stip zijn aangegeven, maken in feite geen verschil tussen hetero- en tautosyllabische clusters. Fonologisch bezien ontstaat dan de vraag of er in zo'n geval nog wel van epenthese gesproken moet worden. Het antwoord moet zijn dat in zulke gevallen de onderliggende vorm van het woord in kwestie de schwa al heeft, als gevolg van een herstructurering: /w∈rk +/ is /w∈rək +/ geworden.Ga naar eind2 In plaatsen waar de schwa | ||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||
alleen in tautosyllabische clusters optreedt, blijft /w∈rk + /uiteraard de onderliggende vorm en is een fonologische regel nodig die de schwa toevoegt als het cluster op het eind van de lettergreep komt te staan. Er zijn verschillende wegen denkbaar waarlangs herstructurering van /w∈rk + / tot /w∈rək + / of, ruimer geformuleerd, waardoor epenthese bij heterosyllabische clusters kan zijn gaan optreden. De eerste is die van de analogie, die bijv. bij een werkwoordelijk paradigma goed voorstelbaar is: (5) ik werrek Een andere mogelijkheid is dat de regel van de schwa-epenthese zich - in een bepaald gebied eventueel - alleen gehouden heeft aan fonetische condities en geen syllabegrens in acht genomen heeft, zodat bij elke onmiddellijke opeenvolging van de betrokken consonanten een schwa geïnserteerd werd. Een derde mogelijkheid is dat vormen als werreken het resultaat zijn van een vergroting van het domein waarbinnen de fonologische regel werkzaam was: eerst alleen binnen de syllabe, later over de syllabegrens heen. Dat domeinvergroting (of -uitbreiding) misschien een betere verklaring is dan een verklaring die zich baseert op analogiewerking, lijkt aannemelijk door wat de kaart van varken te zien geeft (Stroop 1985:358). Varken is, in elk geval voor de hedendaagse Nederlander en waarschijnlijk ook voor vele generaties vóór hem een ongeleed woord.Ga naar eind3 Toch vertoont varken in nagenoeg dezelfde gebieden als werken dezelfde schwa-epenthese, dus met ook dezelfde geografische uitzonderingen als op kaart 3 te zien zijn. Jammer genoeg bevat het enquêteformulier van de Reeks Nederlandse Dialectatlassen, waar ik mijn materiaal aan ontleen, niet een ‘beter’ ongeleed woord met intern cluster dan dit varken, waar etymologisch gezien wel een luchtje aan zit. Maar uit gegevens afkomstig uit een recente enquête van het P.J. Meertens-Instituut | ||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||
kan geconstateerd worden dat de geografische verdeling van gevallen met en zonder epenthese in ongelede woorden als dorpel, kalkoen, barbier, orgel. enz. niet verschilt van die bij varken. Vormen als dorrepel, kallekoen, barrebier, orregel of olleger worden opgegeven voor plaatsen verspreid over het gehele onderzoeksgebied, met uitzondering van West-Vlaanderen.Ga naar eind4 De vorm kerremis komt ook daar voor (RND 61). | ||||||||||||||||
1.3.3. epenthese en domeinOverzien we de gegevens hier, dan blijkt er een hiërarchie te bestaan door de mate waarin en de condities waaronder schwa kan optreden: het aantal plaatsen waar de schwa (ook) in tautosyllabische clusters optreedt, is groter dan het aantal plaatsen waar de schwa verschijnt in alle clusters. Bovendien is er geen enkele plaats waar de epenthese uitsluitend in heterosyllabische clusters optreedt. Deze situatie lijkt de gedachte te ondersteunen dat het begonnen is bij tautosyllabische clusters en dat de schwa-epentheseregel zijn domein heeft uitgebreid. Voor het Standaard-Nederlands geldt de navolgende hiërarchische geleding: schwa-epenthese in tautosyllabische clusters is normaal; een schwa-epenthese in heterosyllabische clusters gevolgd door een syllabe met schwa is min of meer geoorloofd (dorpel → dorrepel); schwa-epenthese in dergelijke clusters gevolgd door een syllabe met andere vocaal dan schwa kan niet: kallekoenGa naar eind5. Dus ook hier lijkt een begin van epenthese in tautosyllabische clusters voor de hand te liggen. Echter, er zijn ernstige bezwaren aan te voeren tegen de opvatting dat schwa-epenthese begonnen is binnen de syllabe en later zijn domein verruimd heeft tot het woord. Geen problemen schijnen de gebieden (en het Nederlands) op te leveren waar het aantal tautosyllabische clusters dat van de heterosyllabische overtreft, zij het slechts in kleine gebieden. Maar er zijn andere gebieden, waar het aantal tautosyllabische clusters nog steeds zeer klein is en ook niet is toegenomen door de bekende apocope van de slotschwa, aangezien die er nooit is opgetreden. Zeeland is zo'n gebied waar | ||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||
om die reden de schwa-epenthese altijd gedefinieerd schijnt te moeten worden als zich afspelend binnen het woord. Van enige verandering die hier tot een verruiming van het domein van de schwa-epenthese geleid heeft of zou moeten hebben, is geen spoor te vinden. Dat maakt het twijfelachtig of in andere gebieden waar de schwa-epenthese ook buiten het domein van de lettergreep opereert, zo'n verandering wél een beslissende rol gespeeld kan hebben. Bovendien was de situatie in het hele Nederlandse taalgebied voorheen vergelijkbaar met die in Zeeland nu. Er waren in de fase dat de schwa-epenthese zich voordeed, meer woorden die op een schwa eindigden dan op een consonantcluster. Dit maakt dat de hiervoor genoemde tweede verklaringsmogelijkheid, nl. schwa-epenthese is van 't begin af aanwezig, zowel in tauto- als in heterosyllabische clusters, de meest aannemelijke is. | ||||||||||||||||
1.4. De geografische tegenstellingen binnen de zuidelijke dialectenZoals de kaarten 2 en 3 laten zien, bestaat er binnen het onderzoeksgebied een tegenstelling tussen gebieden waar schwa-epenthese voorkomt in beide soorten clusters en andere waar die epenthese alleen verschijnt in tautosyllabische clusters. Het gaat globaal gesproken om twee kleine gebieden, één in het noorden van Nederlands-Limburg, het tweede in het uiterste zuidwesten, het gebied dat bekend staat als Frans-Vlaanderen. Wat dit laatste betreft, is het zeker niet waarschijnlijk dat zich hier een ontwikkeling als in het Standaard-Nederlands heeft voorgedaan. In de eerste plaats is er geen spoor van vroegere schwa-epenthese in heterosyllabische clusters, nog minder van de invloed van het Standaard-Nederlands die deze schwa zou hebben kunnen terugdringen. Het gaat hier immers om sprekers van dialecten die nooit geschreven zijn, terwijl de sprekers ook nooit geschreven Nederlands onder ogen krijgen. Veeleer bewaren Frans- en een stukje van West-Vlaanderen op dit punt, net als de rest van het onderzoeksgebied, hun oorspronkelijke fonologie. De essentie daarvan lijkt te zijn: wel schwa-epenthese binnen de syllabe, maar niet over de syllabegrens heen. | ||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||
Nadere informatie, ingewonnen bij Johan Taeldeman, doet mij deze beschrijving nog wat nuanceren. In principe kent Frans-Vlaanderen de schwa-epenthese niet, maar doordat de e vóór r + labiale of velaire consonant gerekt wordt, kan dit de invoeging van een heel lichte schwa tot gevolg hebben (cursivering van Taeldeman),Ga naar eind6 vooral wanneer de consonant in de auslaut staat (bijv. werk vs. werken). Ik concludeer daaruit dat ook in Frans-Vlaanderen er geen principieel verschil bestaat tussen hetero- en tautosyllabische clusters, wel een gradueel: meer t.o. minder. Het tweede gebied met een afwijkende fonologie is het al genoemde Noord-Limburg. Toch heeft de afwijking, alleen schwa-epenthese bij tautosyllabische clusters, hier een andere oorzaak dan die in Frans-Vlaanderen. Men komt daar achter als men ontdekt dat het gebied dat deze uitzondering vertoont, precies overeenkomt met het gebied dat door enquêteur X is onderzocht. Zonder me in een principiële discussie te willen begeven, is het wel van belang even kort te memoreren aan de publicaties van Goossens (1965) en Goeman (1976), waarin beide, zij het op verschillende gronden laten zien subs. betogen, dat zelfs de beste enquêteur in meer of mindere mate de misleider van zichzelf is en meent te horen wat hij verwacht te zullen horen. Wat de reden (of oorzaak) is waarom enquêteur X in het bewuste gebied alleen tautosyllabische schwa-epenthese genoteerd heeft, kon P. Goossens (medewerker van de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde, native-speaker uit het gebied) niet achterhalen, maar dat dat ten onrechte gebeurd is, heeft hij me duidelijk kunnen maken.Ga naar eind7 Trouwens ook uit de monografie over Tegels Dialek, eveneens gelegen in dit noordelijke deel van Limburg, bleek dat schwa-epenthese daar aan dezelfde regels gebonden is als in vrijwel het hele oostelijke deel van het onderzoeksgebied (Houx e.a. 1968:8). De eindconclusie van deze paragraaf moet luiden dat bij vergelijking van de Nederlandse situatie met die in de zuidelijke dialecten, gebleken is dat de zuidelijke dialecten met epenthese in alle posities de oorspronkelijke situatie bewaren, m.a.w. er is geen specifiek domein voor de regel aan te wijzen. Die dialecten hebben dus niet | ||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||
een stap voorwaarts gedaan, maar het Standaard-Nederlands heeft een stap terug gezet, door de invoering van de restrictie syllabe.
Adres van de auteur: Kadoelenweg 370 1035 NT Amsterdam | ||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||
|
|