Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 86
(1970)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Over de plantnamen konfilje en konfilie de greinDe plantnamen konfilje en konfilie de grein worden in het W.N.T. niet vermeld. Nochtans staat het eerste woord in algemeen bekende wdbb. uit de 1ste helft v.d. 20ste eeuw en het tweede in een citaat in het W.N.T. zelf. Koenen22 (1948) b.v. zegt: ‘Konfilje, v. (citroenkruid; Lat. artemisia abrotanum). (fil = fiel)’. Dus: klemtoon op de tweede lettergreep, uitgesproken met de ie van Piet, niet die van pit. Zelfde verklaring in Van Dale5 (1914) en Verschueren (1941). Bij Vercoullie is enige aarzeling te bespeuren: in de 2de uitgave van zijn Beknopt Etym. Wdb. (1898) stelt hij konfilje gelijk met citroenkruid; in de 3de uitgave met wilde tijm. Verder zegt hij: ‘gelijk Ndd. konvalljen, conveilchen, uit Lat. convallium = lelie der dalen, wellicht verwarring met keunele: keule.’ Ten slotte vertaalt hij in zijn Alg. Ndl.-Frans Wdb. (z.j.) Ndl. konfilje met Fr. mélisse, citronnelle. Volgens het W.N.T., III 2049, wordt de naam citroenkruid aan verschillende min of meer naar citroen riekende plantensoorten gegeven, t.w.: 1o de averuit (Artemisia abrotanum), 2o de melisse (Melissa officinalis), 3o (op Walcheren) de wilde tijm (Thymus serpyllum) en 4o (in Z.-Holl.) de lamsoor (Statice limonium). Voor welke plantensoort is konfilje nu eigenlijk de benaming? Het is ongetwijfeld het Mnl. confilie, confelie, confilio, of ook nog coffelie, dat we bij Verdam (Mnl. Wdb., III, 1675) aantreffen zonder nadere verklaring en met slechts één bewijsplaats uit de Livre d. Mest. 10: ‘Onder dese boume wassen vele goeder cruden: rode rosen ende witte, mente, coffelie ende greinen.’ Verdam merkt hierbij op, dat er in de Franse tekst ‘mente confire de graine’ staat en zegt: ‘De betekenis is in geen van beide talen duidelijk. De naam van een bloem kan er moeilijk in worden gezocht, en toch schijnt deze bedoeld te zijn.’ Hoewel de aarzeling van Verdam enigszins vreemd voorkomt, blijkt deze plaats ook romanisten wat hoofdbrekens te hebben gekost. Zo stelde Paul Meyer in Romania XVIII (1880), p. 578, n. 1, reeds de vraag, of | |
[pagina 33]
| |
we niet moeten lezen confire et graine. Confire is immers een volksnaam voor consoude d.i. smeerwortel, en deze tekstwijziging wordt ook vragenderwijs overgenomen door Tobler-Lommatzsch in het Altfranz. Wtb. II, p. 679a, waar nog een paar andere voorbeelden van het gebruik van confi(e)re aangehaald worden. Is die tekstwijziging juist - en Gessler, de jongste uitgever van de Livre des Mestiers en zijn navolgingen stelt ze ‘in overeenstemming met 't Vlaamsch’ eveneens voor - dan is ook coffelie (en varianten) = smeerwortel (Symphytum offic.), een betekenis die door meerdere voorbeelden kan worden gestaafd. Vooreerst lezen we in één van de navolgingen van de Livre des Mestiers zelf, nl. in het Vocabulaer om te leerne Walsch ende Vlaemsch, vóór 1501 door Roland Vanden Dorpe te Antwerpen gedrukt, fo 11 roGa naar voetnoot1): [Fr.] mente, confite [l.: confire?], graine - [Ndl.] mente, confelie, greyne. Verder: Anagalitum, Consolida maior, Simplicum [l.: Simphitum?] confiliaGa naar voetnoot4) confelie (Lat. - Mnl. PlantenglossariumGa naar voetnoot2) ± 1350) - Consolida maior dats grote confilie (HerbarijsGa naar voetnoot3) 14e eeuw, ed. L.J. Vandewiele, kap. 33) - Consolida maior confilie (Hortus sanitatis W. Vorsterman 1530) - greyne/graine, confelie/confille (Berthout, Vocab. ao 1619, blz. 4, kol. 3). In de Liber Magistri AvicenneGa naar voetnoot3), kap. 33, 35, 46, wordt de grote confilie vermeld en in kap. 47 is er sprake van de ‘confilie grote &de middele &de de cleine om te vergaderne die wonde’. Een Latijns equivalent staat er weliswaar niet bij, maar die benamingen komen ongetwijfeld overeen met Lat. consolida maior, media, minor en met Fr. grande consoude, consoude moyenne, moindre of petite consoudeGa naar voetnoot5). | |
[pagina 34]
| |
Ndl. confilie komt ook overeen met de Engelse benamingen voor Lat. anagallicum, consolida maior, simphitum, t.w. confirie, cornsilie, comfilie, die we in de zgn. AlphitaGa naar voetnoot6) uitgegeven naar een hs. van ± 1465 aantreffen, en gelijk gesteld worden met Eng. comfrey, dus Ndl. smeerwortel. Hoe de hierboven genoemde woordenboekschrijvers, met name Koenen22, Van Dale5 en Verschueren (1941) aan hun verklaring gekomen zijn, is mij nog niet gebleken. Is er wellicht verwarring ontstaan tussen konfilje en konfilie de grein doordat het eerste woord als een afkorting van het tweede beschouwd werd? Onmogelijk lijkt dit niet, want bij Halma, Wdb. d. Nederd. en Fransche Taalen, 4e dr. (1778) b.v. lezen we ‘Konfilij of Konfilje de grain. Citroenkruid. Melisse...’, waarbij het niet duidelijk is of er konfilij zonder meer dan wel konfilij de grain bedoeld wordt. Hiermee te vergelijken is de gissing van W.F. Daems (Boec van Medicinen in Dietsche, blz. 280). In het door hem uitgegeven derde deel van hs. 1328 van de UB te Utrecht - door De Vreese gedateerd 1440, door Lieftinck: niet lang vóór 1400 - komt de naam confilie blijkbaar niet voor; hij staat althans niet in het ‘Synonymarium’. Wel vermeld wordt confely die greyne met verwijzing naar fo 103 r van het hs. De naam staat ook nog fo 102 v. Daems stelt de vraag of die greyne niet een verkeerde lezing van slecht geschreven die grote zou kunnen zijn. Hij citeert nl. ook een vorm confilie die grote uit de Chirurgie van Yperman (ed. Van Leersum, blz. 15 b). Al komt mij dit niet waarschijnlijk voor, het antwoord verblijve aan een paleograaf van professie. Is die gissing misschien de aanleiding geweest tot het identificeren van confely die greyne met Symphytum officinale L. = Smeerwortel? Daems verwijst naar Gerth van Wijk, die voor Symphytum officinale confielje de grein, consilie de grein noteert. De Index (p. 319) vermeldt echter eveneens: confielje de grein, confielle de grein v. Melissa 1 en even verder: confilie de greyn, confily de greyn v. Melissa 1. | |
[pagina 35]
| |
In de tekst van het hs. zelf staat geen equivalent, noch in het Ndl. noch in een andere taal; een paralleltekst ontbreekt voor dit gedeelte, althans in deze uitgave. Identificatie lijkt dus alleen mogelijk op grond van de samenstelling en de aanwending van het geneesmiddel, iets waarover de uitgever ons op blz. 244 de verklaring onthoudt. Zoals gezegd komt konfilie de grein in het WNT niet als hoofdwoord, doch alleen in een citaat voor, nl. onder melisse: ‘De Melisse wort veel inde hoven gesaeyt, Dodon. 134a. In de Apoteken heetse Melissa:...in Neerduytsch Melisse...oft Confilie de grein, Ald.’ (dl. IX, 485), Dit citaat is ontleend aan het Cruydt-Boeck van R. Dodoens uit het jaar 1608. Er kunnen echter behalve het hierboven aangehaalde uit het Boec van Medicinen in Dietsche nog andere oudere voorbeelden aangehaald worden. ‘Confelie de greine’ is één van de vier kruiden die samen aangewend worden ‘om ghescuerde te ghenesene sonder snijden’ volgens een geneeskundig recept in een handschrift uit de 15e eeuw (zie W.L. De Vreese, Mnl. geneesk. recepten enz. no 156). Een equivalent in een andere taal ontbreekt ook hier, maar die vinden we bij Petrus Curius (Pappa rerum, ao 1541): Melissa...confelie de greene; L. Fuchs (Den Nieuwen Herbarius, Basel [1543] kap. 190: Melisse heetmen oock Confilie de greyn / oft Moedercruyt / oft Huenickbloeme...; Albertus Magnus (Boec der Secreten 2 b [1551]): Melissophylas, Confilie de greyn; Dodoens (Histoire des plantes, 1557, p. 183): La Melisse se nomme...en bas Aleman Confilie de greyn & Melisse; Lobelius (Plantarium seu stirpium historia, 1576, p. 220):...Gallis. Melisse. Belgis. Confile de greyn. Ang. Bawme. Bij Meurier schijnt Confile de greyn als vertaling van de la Melisse voor het eerst in zijn Dict. fr. fl. ao 1584 voor te komen. In de Thesaurus Theutonicae Linguae, 1573, is het woord niet opgenomen. Opmerkelijk echter is, dat ‘Vrouwen kruydt / melissen kruydt’ aldaar vertaald wordt met ‘De la melisse, confille de graine. Melissophyllum, piperitis, siliquastrum’. De Franse benaming confille de graine heb ik tot nu toe alleen nog bij Mellema, Dict. flam-franc. 1519, aangetroffenGa naar voetnoot7), en de laatste twee Latijnse equivalenten lijken heel ongewoon. | |
[pagina 36]
| |
Kiliaan (Etym. 1599)Ga naar voetnoot8) vermeidt ook ‘vrouwen-kruyd .j. melisse’, maar verklaart het enkel met Lat. Melissophyllum. herba cuius folia teneriora puerperis post partum saluberrima. Het Ndl. confilie de greyn heeft hij in zijn ‘Appendix peregrinarum, absurdarum, adulterinarumque dictionum’ ondergebracht en het weergegeven door Lat. melissophyllon, meliphyllon, melitaena, apiastrum, citrago. Over het karakter van het woord spreekt hij zich niet uit, maar hij beschouwde het zeker als onnederlands. Desondanks is de benaming in gebruik gebleven, ten bewijze waarvan hier enkele voorbeelden volgen: ao 1616 Dodonaeus, Stirpium historiae pemptades sex, p. 91: Appellatur autem Melissa...à Belgis Confilie de grein / Melisse...; ao 1644 Dodoens, Cruydt-Boeck, blz. 124a: Het VI. Capitel. Van Melisse oft Confilie de Greyn; ao 1672 Van Beverwyck, Schat der Ongesontheit, 1e afd. blz. 118: Zedoar, ende Confilie de Greyn (daerom Citrago genoemt) ruycken na de Citroenen..., en meer plaatsen aldaar, zoals genoegzaam blijkt uit de ‘Blad-wijser’ onder Confilie de greyn; ao 1771 Pitiscus: Meliphyllum...Melisse, of Confilie de grein, zeker kruid; ao 1778 Halma, zie hierboven. Op te merken valt, dat naast confilie de grein ook nu en dan ‘filie de greyn’ voorkomt. Zo b.v. in de naamlijst van Dodoens' Cruydt-Boeck uit het jaar 1644, maar ook vroeger: Filie de grein oft moedercruit (Een Kruidboek uit 1514 uitg. door Is. Teirlinck in het Botanisch Jaarboek v.h. Kruidkundig Genootschap Dodonaea, 2de jrg. (1890); Filie de greyn - Melissa moeder cruyt (Den groten Herbarius 1547. Kap. 250). Ook confilie greyn treffen we aan, nl. bij Dasypodius: Moedercruyt, vrouwen cruyt, confelie greyn, Melissophyllium Lat. Apiastrum. Melissa (exempl. Gent UB no H 764, achteraan).Ga naar voetnoot9) Het is niet onwaarschijnlijk, dat er soms consilie i.pl.v. confilie werd gelezen, geschreven en gedrukt, want lange s is niet altijd duidelijk te onderscheiden van f. De herkomst van beide woorden confilie zowel | |
[pagina 37]
| |
als confilie de grein blijkt wel een ‘crux’ te zijn; de verklaring van Vercoullie ‘uit Lat. convallium’ lijkt me niet overtuigend. Verder mag men zich wellicht afvragen: 1o of we in de Livre d. Mest. 10 niet moeten lezen confelie (of coffelie) de greine i.pl.v. coffelie ende greinen; en 2o of de onder Vrouwen kruydt in de Thesaurus Theut. Linguae (1573) opgegeven Franse en Latijnse equivalenten geen aanwijzing kunnen zijn voor een bron van dit woordenboek. Als toemaatje nog de volgende vraag: Mnl. Wdb. IV, 1132, onder Manna lezen we: ‘...ook in de plantkunde. Benaming v.e....sap, enz. Misschien is dit bedoeld Lanfr. hs. 36a.: “Om vrouwen bloet te stoppen, neemt manne confelie (l. manne, confelie zie Herb. c. CXC en Dodon 124), dats walwort ende distileertse ende gheft drincken.” Zou het niet veeleer zijn: manneconfelie in één woord i.pl.v. manne, confelie? Zie De Man, Middeleeuwse syst. glossaria, blz. 101: consolida est triplex, maior et minor et media, maior mannokofelie,...’; dus mannokofelie = consolida maior = groot symphytum = smeerwortel = walwortel = confirma maior. Vgl. Verdam IX1. Een tweede voorbeeld wordt door Daems aangehaald in Boec van Medicinen, blz. 280: ‘mannen confilie: W 2818, 160 ra voor consolida maior’. Ik veronderstel dat met W 2818 bedoeld wordt: Ms. 2818 van de Oostenrijkse Nationale Bibliotheek te Wenen, dat op blz. 256 aangeduid wordt met AN 3. O. De Neve |
|