Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 46
(1927)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[Kleine mededeelingen]140. Het is maar kool! Allemaal kool!Stoett (Spreekw. no. 1058) geeft, als gewoonlijk, heel wat toelichtingen bij bovenstaande zegswijze, met vindplaatsen o.a. uit de 18de eeuw enz. Hoe echter de beteekenis van kool namelijk nietigheid, gekheid, te verklaren is, weet Dr. Stoett niet mee te deelen. Toch meen ik, dat onze spreekwoordenkenner niet ver van die wetenschap af is, wanneer hij herinnert aan het Latijn Carbonem pro thesauro invenire. Den oorsprong uit deze uitdrukking acht prof. Stoett niet waarschijnlijk. Dat zal wel waar zijn, vooral wanneer ze geheel op zich zelf genomen wordt, los van 't verband waarin en zonder vermelding van den schrijver, bij wien ze gevonden wordt. Doch wanneer wij in de ten onzent in vroeger eeuwen herhaaldelijk vooral in gratiam studiosae juventutis uitgegevenGa naar voetnoot1) en vertaalde, dus veel gelezen en uit 't hoofd | |
[pagina 40]
| |
geleerde Phaedrische fabels (V, 6 De twee kaalkoppen) door teleurgestelden hooren zeggen: Carbonem, ut aiunt, pro thesauro invenimus, dan is wel aan te nemen, dat deze woorden, die bij de Romeinen spreekwoordelijk waren (ut aiunt), ook bij ons, toen wij in den tijd der Barlaeussen en Vossiussen latinomanen waren en het opvoeren van Latijnsche drama's aan de orde van den dag was, aan velen niet vreemd zullen geweest zijnGa naar voetnoot1). De bekendheid van de zegswijze, ontleend aan de schatgravers, die in de plaats van een waardevollen schat slechts steenkool vonden, blijkt ook uit de vermelding ervan door Erasmus in zijn Adagia (Chil. 1, cent IX, no. 30), waar ter verklaring wordt bijgevoegd: In eos competit qui spe sua frustrantur, quique magnificis rebus exspectatis, meras nugas reperiunt. Et eventu quopiam natum videtur quo quispiam thesauri spe fodiens carbones defossos invenit. Eaque res in risum vulgique sermonem abiit. Ook bij de Grieken vinden we de uitdrukking o.a. bij Lucianus, Philopseudes 32, Zeuxis 2 en Hermotimus 71: ἄνθραϰες ὁ ϑήσαυρος πέϕυϰεν (ἦσαν).
Groningen. g.a. nauta. |
|