Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 10
(1891)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandsche drukken van den Sidrac.Dr. Penon, de betreurde geleerde, is de laatste geweest die over den Sidrac gesproken heeft. Naar aanleiding van hetgeen hij in eene voorgaande aflevering van het Tijdschrift erover schreef, wensch ik op dezelfde plaats een en ander mede te deelen, dat een toekomstigen uitgever van dit belangrijk Middelnederlandsch prozawerk wellicht van dienst kan zijn. Men heeft tot nu toe op Mone's gezag algemeen geloofd, dat er te Brussel een hs. van onzen Sidrac bestondGa naar voetnoot1). Ik vervul een droevigen plicht met hier bekend te maken, dat dit niet het geval is. Toen, in den aanvang van dit jaar, door het Bestuur der Universiteits-bibliotheek te Gent het bewuste handschrift gevraagd werd, kwam, na verscheidene dagen wachtens, het bericht dat het verlangde er niet was. De heer Reulens had een zorgvuldig onderzoek ingesteld, zonder het te vinden. Hij meende dus dat de aanwijzing van Mone wel verkeerd zal zijn, (‘ce n'est pas la première erreur que nous ayons eu à constater’, voegde hij erbij), te meer daar een Sidrac hs. in geen enkelen Catalogus der Koninklijke Bibliotheek vermeld wordt, noch door niemand dergenen, die de Mnl. handschriften dezer Bibliotheek onderzochten (vanden Berghe, Snellaert, Serrure, Willems), aangetroffen werd. Van waar nu de aanwijzing van Mone? Aan het toeval zullen wij het moeten overlaten, ons de noodige ophelderingen te verschaffen. Dat de door hem gedrukte berijmde epiloog uit een hs. moet komen, lijdt geen twijfel, want de tekst, dien hij geeft, wijkt op belangrijke plaatsen te veel af van dien in den druk van 1496 (waarover nader), en komt juist daar overeen met dien in het Hamburgsche hs. Bevindt het hs., door Mone opgegeven als te Brussel bestaande, zich dus elders? | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het zij mij nu vergund, aan het bestaan te herinneren van een fragment van een Sidrac-hs., berustende op het Rijksarchief te Gent. Het werd daar, in 1852, in den band van registers over 1530 tot 1565 met allerlei andere fragmenten door V. Gaillard ontdektGa naar voetnoot1). Daar het fragment onbekend schijnt gebleven te zijn, en de ontdekker het ook alleen terloops vermeld heeft, geef ik er hier eene nadere beschrijving van. Het bestaat uit twee bladen perkament, 30 centimeters hoog op 23 breed, met drie kolommen van 45 regels elk. Het schrift wijst op de tweede helft der 14e eeuw. Elke vraag begint met eene roode hoofdletter van ongeveer 1 centim., elk antwoord met eene andere van ongeveer 2 centimeters hoogte. De formule: Sydrac antwoert is steeds rood doorstreept. Evenzoo de hoofdletters in den tekst. De vragen zijn met romeinsche cijfers genummerd, ook met rooden inkt. Jammer, dat het fragment niet volkomen gaaf is. Van het eerste blad is aan den rechter kant een reep van ongeveer vijf en een halven centimeter breedte, over de geheele hoogte, afgesneden, zoodat de helft van de 3e kol. recto en de 1e kolom verso ontbreekt. Daarenboven zijn de beide bladen langs boven beschadigd, het eerste derwijze, dat de drie eerste regels van kol. 2 recto bijna geheel onleesbaar zijn. Dit fragment begint, naar ik bereken door vergelijking met den gedrukten Sidrac van 1496, ongeveer met het 2e derde van het antwoord op de honderd twee-en-tachtigste vraag; het loopt tot en met vraag en antwoord tweehonderd en een. Zie hier nu de concordantie der hoofdstukken van het fragment met die van den gedrukten Sidrac:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het blijkt dus dat de volgorde, van een hoofdstuk uitgezonderd, dezelfde is. Uit de vergelijking van den tekst van het fragment met dien van den gedrukten Sidrac, laat het zich aanzien dat uit dezen, bij eene mogelijke uitgave, niet veel nut zal kunnen getrokken worden. De gedrukte Sidrac is werkelijk eene omwerking van het oorspronkelijke; wel vindt men in de incunabels het hoofddenkbeeld altijd terug, maar er is zoo veel weggelaten, in de plaats gesteld en bijgevoegd, dat de twee teksten heel dikwijls slechts nog een verre overeenkomst met elkaar vertoonen.
In wat voorafgaat, beslaat de gedrukte Sidrac eene aanzienlijke plaats. Dat zijne waarde overschat werd, is reeds gebleken; doch dat hij volstrekt van geen nut kan zijn, is evenmin waar, want in dezen omgewerkten tekst is nog genoeg van het oorspronkelijke bewaard gebleven, om met behulp ervan bedorven plaatsen der hss. te verbeteren. Daarom hier een en ander over de incunabels. Mone kende de uitgave van 1496; evenzoo Prof. de Vries, die tevens die van 1564 vermelddeGa naar voetnoot1), terwijl Dr. Penon zei ‘minstens vier oude drukken’Ga naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Welke drukken bedoelde hij, buiten die van 1496 en 1564? Zeer waarschijnlijk die van 1522 en 1540, om twee redenen: 1o. deze twee uitgaven konden zeer gemakkelijk tot zijne kennis komen (zooals weldra zal blijken); 2o. hij was te goed bibliograaf om onvoorwaardelijk het bestaan eener uitgaaf Leiden 1495 door Brunet, en op diens gezag, door Campbell en Petit vermeld, aan te nemen, daar de Fransche bibliograaf geene enkele bibliotheek noemt, waar de bewuste uitgaaf te vinden is. Het door Dr. Penon aangegeven getal kan nog met twee vermeerderd worden. Doch vooreerst een en ander over de vier reeds genoemde uitgaven. Wat den druk van 1496 betreft, eene eigenaardigheid ervan blijkt onbekend gebleven te zijn; althans niemand heeft er tot nu toe gewag van gemaakt: hij bevat namelijk de berijmde epiloog, doch als proza gedrukt, eene omstandigheid die ongetwijfeld mede kon werken om er de aandacht van af te leiden. De tekst verschilt merkelijk van dien der hss., zoodat het niet overbodig is hem hier mede te deelen: Fol. lxvij ro. b
Ghelovet sy god van hemel
rijc. In sijn glorye ewelyck
Dat hi my soe langhe spare. Ende
mijn wijsheyt ende verstant alsoe
wyl bewaren Dat ick dyt werck
met mynen arbeiden uten walsche
in goeden duytsche mach leyden
vo. a Want ic dat nerghent om en dede dan
om gemeine salichede alle der geen
re diese lesen Ic hoep dat god myn lo
ne sal wesen Ende ic bidde hen allen op
goeder trouwen die desen boec sullen le
sen of anscouwen Dat si gode bidden
voer mi dat hi myns genadich si alst
comt tot mynre lester stonde. dat hi dan
al mine sonden verre van mi wil werpen
Al in die stat van Antwerpen wast
dat dit boec transferierde ter bede van
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
veel edelre heren Doemen screyf xiij
hondert ende xxvi. Nu laet ons bidden
der maghet marien die den gods soen
droech Ende die vriendelic op har loech
doe si hem met haren borsten sogede. Dat
hi ons geve sinen vrede ende sinen heyligen
mynne mede Ende na dit leven the
melrijc Amen segget gemeenlijc.
Deze tekst staat veel dichter bij dien van Mone, dan bij dien uit het Hamburgsche handschrift. In de tweede helft is er erg geknoeid, wat wellicht op rekening van den drukker komt. Zoover ik weet, is tot nu toe het bestaan van slechts twee exemplaren bekend: een te Parijs en een te Brussel. Ik ben in staat mede te deelen dat er nog een derde op de Universiteitsbibliotheek te Leuven berust. Daarin ontbreken echter twee bladen: xlii en xliii. Van de uitgave van 1522 is een exemplaar op de Bibliotheek der Hoogeschool te Gent. Het is afkomstig van den Senator Vergauwen, die het in 1844 te Parijs kocht voor 12 fr! Een ander exemplaar werd verkocht op de bekende veiling der Bibliotheek van J. Schouten (Januari 1853)Ga naar voetnoot1). Het is waarschijnlijk hetzelfde dat vier jaar later door Fr. Muller te koop werd geboden voor 20 gl.Ga naar voetnoot2) Muller heeft immers op Schouten's veiling zeer veel gekocht, terwijl hij het boek in dezelfde rubriek zet waarin het in den Catalogus Schouten voorkomt: nl. godgeleerdheid, waar een Sidrac toch niet zoo precies op zijne plaats is. Uitstekend bibliograaf als hij was, zal Dr. Penon met dit laatste exemplaar zonder twijfel bekend geweest zijn. Wat den druk van 1540 betreft, daarvan is tot nu toe geen ander exemplaar bekend dan hetgeen op de Bibliotheek der Koninklijke Academie van Wetenschappen te Amsterdam berustGa naar voetnoot3). Belangstellenden zullen met genoegen vernemen dat er | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
een tweede bestaat in de Bibliothèque Nationale te Parijs. Van den druk van 1564 is, zoover ik weet, slechts het Exemplaar der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden bekendGa naar voetnoot1), tenzij dit niet hetzelfde mocht zijn als dat in der tijd door Prof. Kist bezetenGa naar voetnoot2). Buiten de vier reeds behandelde drukken, bestaan nog de twee volgende: I. Hier begint een scone // historie gehetē
Sydrac // met veel questien.
en achteraan: Hier neemt eynde dat boec des wij // sen philosoophē en̅ astronomijns sy // drac die sijn wijsheit ende conste hier // opter aerden ghelaten heeft. Ende is // gheprent tot Leyden in hollant bi mi Jan Seversoen. Lof god van al.
In fol., met twee kolommen, geteekend a-m.
Van deze uitgave bestaat een exemplaar op de Bibliothèque Nationale te Parijs, naar mij door den heer L. Deslile zelf welwillend medegedeeld werd; en een ander op de Stadsbibliotheek te HamburgGa naar voetnoot3). Jan Seversoen, een der allereerste verspreiders der Luthersche leerstellingen, heeft gedrukt van omstreeks 1500 tot 1534, eerst te Leiden, later te Utrecht, daarna te AmsterdamGa naar voetnoot4). II. HIer beghint een // schone hijstorie // vādē wijsen philosooph Sydrac die op aertryc was duysent // iaer voer gods geboert en̅ heeft bescrevē .cccc. xxi. questiē die // seer vreēt en̅ genoechlic sijn te lesen die de coninc boctus die // philosooph sydrac vraechde.
Het overige der bladzijde wordt ingenomen door de houtgravure, ook in den druk van 1522 voorkomende: Boctus en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Sydrac spreken samen; boven beiden, in een cirkel, is de Drievuldigheid afgebeeld, rechts en links door eene aanbiddende menigte omgeven. Het eenige mij bekende exemplaar van deze uitgave behoort toe aan de Koninklijke Bibliotheek van Brussel. Ongelukkig is het geschonden. Waarschijnlijk ontbreekt slechts één blad (de laatste vraag is de 418e), maar het is dan ook het belangrijkste. Van de kennis van drukker en jaartal zijn wij verstoken. Volgens een aanteekening op het titelblad zou deze druk van 1512 zijn.
Zoodat we nu zes verschillende drukken kennen. Brunet spreekt nog van eene uitgave, die in 1516 te Antwerpen zou moeten verschenen zijn. Maar evenmin als voor 1495, wijst hij eene Bibliotheek aan waar een exemplaar te vinden is. Is het wellicht de laatste hierboven vermelde druk? Ik wil deze kleine bijdrage sluiten met een ‘genoechlijc’ bericht: in het eerstkomende deel van de Histoire littéraire de la France zal o.a. eene studie over den Franschen Sydrac verschijnen van de hand der heeren E. Renan en G. Paris. Prof. Gaston Paris heeft mij, met zijne gewone welwillendheid, een proefafdruk geschonken, daar het nogal eenigen tijd zal aanloopen, vooraleer het geheel verschijnt. Ik veroorloof me niet nu reeds iets uit deze verhandeling mede te deelen, maar vestig er bij voorbaat de aandacht op. De verzekering dat dit werk der beide Fransche geleerden ook voor de studie van onzen Sidrac van werkelijk belang is, moge hier volstaan. Gent 1890. willem de vreese.
Naschrift. Het bovenstaand opstel was reeds in handen der Redactie, toen Dr. Verdam mij mededeelde, dat een tot nog toe onbekende Sidrac gevonden was. Zekerheid daaromtrent bracht het 4e Supplement tot Campbell's Annales. Te Leeuwarden werd een exemplaar der uitgave van 1495 ontdekt, zoodat alle twijfel omtrent dezen druk opgeheven wordt. w.d.v. |
|