| |
| |
| |
voorpublicatie
■ Rik van Daele
De Bolsjewistisch fascistische Reynaert van Camille Huysmans
In april 1938 nam de Amsterdamsche Tooneelvereniging na zes jaar werking afscheid van het publiek in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Als afscheidsstuk had een van de artistieke leiders, Albert van Dalsum, een bewerking van Reinaert de Vos gekozen. Als we de geschreven bronnen mogen geloven waren de Nederlandse kritieken even lovend als de commentaren van de bezoekers onmiddellijk na de voorstelling. Lang voordat de première plaatsvond en zeker de laatste dagen voor, tijdens en na de première lag één vraag op ieders lippen. Wie in godsnaam was de anoniem gebleven auteur? Een correspondent van De Standaard berichtte op 7 mei 1938:
Hier heeft de identiteit van den herbewerker bijna evenveel nieuwsgierigheid verwekt als het probleem: wie eigenlijk de schrijver van het middeleeuwse epos is geweest. Gaat in Antwerpen niet het hardnekkige gerucht, dat het niemand anders is, dan Camiel Huysmans.
De Haagse correspondent F. stelt dat Huysmans heeft tegengesproken dat hij de tekst geschreven zou hebben. Ook Max Wolters van Het Volk bevestigde de ontkenning. Toch blijft F. niet overtuigd want Wolters' krant bleef dubbelzinnig en had geschreven: ‘De hand, die deze tooneelbewerking opstelde, heeft merkwaardig veel van Camiel's puntigen en satyrieken geest en getuigt opmerkelijk van dezelfde grondige kennis der oud-Nederlandsche letteren, die dezen eigen is.’ F. besluit dat Huysmans minstens mede-auteur moest zijn. De mythevorming rond de figuur van Camille Huysmans was erg groot. Immers, bij de première van hetzelfde stuk in de KNS te Antwerpen op 11 februari 1938 had zich een gelijkaardig scenario afgespeeld. Huysmans had in alle toonaarden ontkend. De Volksgazet had daarop over de bewerker geschreven: ‘die meneer Iemand - en die meneer Iemand is om den droes Huysmans niet, laten wij dien vliegenden kwakkel dadelijk de vleugels afsnijden’ (14 februari 1938).
De Vlaamse kranten waren beslist niet even enthousiast als de Nederlandse. De uitstekende versificatie van Willem wordt afgewisseld met ‘verzuurde rijmelarij uit eigen koker die volkomen de mildheid van het Vlaamsche woord negeert, en op menig moment stram en stroef is’ (Handelsblad van 12 februari 1938). Volgens de critici werd er te veel tekst weggelaten en te veel toegevoegd. Een voorbeeld daarvan was de inlassing van een ezelkoor dat het stuk voorziet van Vondeliaanse commentaren. Uitgedost in keurige grijze pakken (avondtoilet voor de ‘ezelinnen’) bleven zij het hele stuk becommentariëren vanuit zetels aan weerszijden van het decor. Een Muppetshow avant la lettre. Dankzij de publiciteit rond het auteurschap en ondanks de gemengde kritieken bleef de voorstelling publiek naar de schouwburg lokken, zelfs nadat bekend geraakte dat de Nederlander Eduard Veterman, de auteur was. Deze exuberante auteur, regisseur en decorbouwer had vanuit Menton in Zuid-Frankrijk laten weten dat hij de anonieme auteur was. In 1934 was Veterman, een Couperus-achtige dandy en vriend van de ingetogen Felix
| |
| |
Timmermans (samen schreven ze En als de ster beleef stille staan), na een debacle met zijn gezelschap De Tooverbal, literair cabaret voor intellectuelen, met stille trom en met de zonden Israëls beladen uit Nederland vertrokken. Via een anonieme terugkeer, een gemaskerde comeback zoals alleen Willem en Reinaert dat konden, kwam Veterman (via Antwerpen) vier jaar later weer op de Nederlandse scène met een stuk dat furore maakte. Uit schrik voor negatieve kritieken en vooringenomenheid jegens zijn persoon had deze ironicus het spel slim gespeeld. De tekst van Veterman werd nadien nog gebruikt door Peter Welfens in de opera Stroppe la corde, Opera in drie bedrijven uit 1966.
Waarom dacht men aan Camille Huysmans als toneelauteur? Aan een Belgisch toppoliticus? De suggestie lag voor de hand. Huysmans had enkele dagen vóór de Antwerpse première de voorstelling ingeleid in dezelfde termen en met dezelfde visie die uit het stuk zouden blijken. Bovendien had Huysmans in 1937 een Reynaertlezing gepubliceerd. De kans is ook reëel dat Veterman zich door het essay van de socialistische politicus had laten inspireren.
| |
Reynaert, Uilenspiegel, de duivel en de demon
Dat Camille Huysmans (1871-1968) zich zo sterk met de Reynaert heeft beziggehouden is nauwelijks bekend. In de Huysmansstudie vindt men wel artikels over zijn interesse voor (klassieke) muziek en beeldende kunsten (berucht was zijn afkeer voor abstract en modernistisch werk) maar naar zijn literaire interesse is relatief weinig onderzoek verricht. Wel was geweten dat hij zichzelf graag met Tijl Uilenspiegel, en in mindere mate met Reynaert, maar ook met de duivel vergeleek. Ook anderen vergeleken hem wel eens met de vos. Huysmans was een geboren verteller, een meester van het woord en daarin Reynaerts gelijke. Zijn tong was een mes, zijn spotlust legendarisch. Bovendien gaf zijn graatmagere gestalte hem het voorkomen van een of ander literair personage, sommigen zagen in hem zelfs een duivelachtige figuur. Marc Sleen gaf Huysmans deze rol letterlijk als Kham-el-Amil, een soort Mephistofeles in het Nero-album De hoed van Geeraard de Duivel. Huysmans' biograaf Jan Hunin meldt dat Huysmans zichzelf als een soort Uilenspiegel of Reynaert zag, iemand die ervan hield zijn omgeving voor schut te zetten. Huysmans sprak over een onverbeterlijke ziekte die hij ‘spotgeest’ noemde.
Huysmans had een sterke literaire en taalkundige interesse. Samen met zijn vriend Jef Cuvelier beschreef hij de toponymie van zijn geboorteplaats Bilzen. Op zijn twintigste schreef Huysmans een soort kluchtspel, Een vastenavond in 1483, waarvoor hij zich bij de middeleeuwse didacticus Jan van Boendale inspireerde. Net als Boendale deinsde hij er niet voor terug de geestelijkheid een veeg uit de pan te geven. Huysmans toonde een bijzondere voorliefde voor de oude literatuur en schreef nog enkele andere bewerkingen van middeleeuwse stofcomplexen. Hij stichtte de Limburgse Maatschappij voor Letterkunde en Wetenschap, engageerde zich in het plaatselijke amateurtoneel en werd medewerker van het antiklerikale weekblad Le Journal du Limbourg. Toen hij in 1893 te leper na heel wat klerikale tegenwerking aan het Collège de l'Union (de ‘geuzenschool’ genoemd) kon lesgeven, engageerde hij zich in het lokale Willemsfonds. Hij maakte er kennis met Jozef Vercouillie, de plaatselijke secretaris van het Willemsfonds, die later als Gents hoogleraar De diersage en Reinaert de Vos (1925) zou uitgeven. Huysmans gaf er
| |
| |
in dit liberale milieu lezingen over de duivel, organiseerde cultuuravonden en taalcursussen. Hij volgt echter de lokroep van de politiek. Inmiddels had zich van het liberalisme afgekeerd en tot het marxisme bekeerd, evenwel zonder de taal en de letterkunde te vergeten. In 1902 was hij als journalist op het Nederlands Taal- en Letterkundig Congres te Kortrijk, waar hij 's avonds als zanger optrad, begeleid aan de piano door priester-dichter Hugo Verriest, leerling van Gezelle, vriend van Streuvels (en lector van de Reynaerttekstuitgave van De Geyter ...). Hij had contacten met diverse auteurs. In 1909 werd hij gefotografeerd in het gezelschap van Streuvels, Hegenscheidt en Vermeylen.
Ondertussen was hij secretaris van de Tweede Internationale geworden, parlementslid, schepen van Onderwijs in Antwerpen en minister van Kunsten en Wetenschappen. Tijd om te publiceren was er niet. In 1925 benoemde hij, ondanks Franstalig en liberaal protest, Stijn Streuvels tot officier in de Leopoldsorde. Hij correspondeerde ook met de auteur van diverse bewerkingen van Reinaert de Vos, die de vos had gezien als de spiegel van de Vlaamse volksziel.
Politieke carrières zijn de speelbal van vele factoren. Afwisselend zal Huysmans politieke hoogten en laagten meemaken. De laagten stellen hem in de gelegenheid zich aan zijn literaire passies te wijden. Na zijn ontslag als minister eind 1927 speurde hij naar achttiende-eeuwse tragedies en esbattementen uit zijn geboortestreek. Niet voor lang. In 1933 werd hij burgemeester van Antwerpen en vanaf juni 1936 kamervoorzitter, 's lands eerste burger.
Als burgervader had hij grote bouwkundige ambities, die wegens geldgebrek gelukkig niet allemaal zijn uitgevoerd (zo wilde hij in de binnenstad de sloophamer flink hanteren). Op de Linkeroever droomde hij van een Nieuwe Stad. Zijn literaire en politieke geest interfereerden ook hier. Huysmans stelde voor om aan weerszijden van de Schelde zijn twee literaire iconen te plaatsen: Tijl op de rechteroever, Reinaert, kijkend naar het Waasland, op de linkeroever. Waarschijnlijk had hij zelfs een kunstenaar in gedachten: de Antwerpenaar Albert Poels. Huysmans kreeg in 1937 in zijn functie als burgemeester een beeld Reinaert en Tijl van Poels cadeau. Na de oorlog werd door het stadsbestuur een prijsvraag voor een vredesmonument uitgeschreven. Poels' ontwierp, een Uilenspiegel van twintig meter hoog (de Huysmansiaanse vrijheidsheld) met ernaast een zes meter hoge Reinaert, won de wedstrijd. Het plan is in het post-Huysmanstijdperk nooit uitgevoerd omdat men Poels' artistieke vrijheid wilde beknotten (afb. 1).
In de tweede helft van de jaren 30 waren de opgang van Hitler en het nationaalsocialisme, maar ook de verrechtsing van het Vlaams-nationalisme niet te stoppen. Huysmans zag dit met lede ogen aan. Hij was als de dood voor het autoritaire discours van de Nieuwe Orde. Hij zag met zijn ervaring en scherpzinnig politiek talent ook elders in Europa vele brandhaarden ontstaan. In januari 1937 reisde hij naar Spanje om ‘humanitaire’ hulp te bieden. Hij viel er in harde bewoordingen de staatsgreep van Franco aan. De Belgische rechterzijde was furieus. Huysmans was een ‘agent van de rode Internationale, die verbroedert met kerkverbranders en kindermoordenaars’ (De Standaard) en men vroeg zijn ontslag als kamervoorzitter. Zelf zat hij als burgemeester van de havenstad Antwerpen moeilijk in zijn relatie tot nazi-Duitsland. Te radicaal handelen schaadde de naam en de faam van de metropool.
In die moeilijke tijden aan de vooravond van de tweede grote wereldbrand publiceerde Huysmans zijn Reynaertlezing en vond te Antwerpen de première plaats
| |
| |
Afb. 1. Ontwerp van een vrijheidsbeeld voor Antwerpen door Albert Poels
van de Reynaertbewerking door E. Veterman. Huysmans hield de Reynaertlezing net vóór de Antwerpse première, bij de Vrienden van de KNS op 7 februari 1938. We lezen een uitvoerig verslag enkele dagen later in Het Toneel, het blad van de Vlaamsgezinde liberale toneelcriticus Lode Monteyne.
Over Streuvels' Reinaert deelde Huysmans mee dat een prozabewerking een dwaling was die hij Streuvels nooit zou vergeven. Een proza-Reynaert heeft geen ritme en klinkt niet. Hij gaf de voorkeur aan de vierheffingsverzen van J. de Geyter boven de verzen van J.F. Willems, P. van Duyse en H. Melis. De versie van Goethe schatte hij lager in dan die van Willem, die de grootste dichter is die we ooit gehad hebben en die ‘een eerste plaats’ inneemt in de Europese letterkunde. Willem zelf was een rechtsgeleerde en ‘een flamingant’. Huysmans zag in de Reynaert de strijd van de burgerij tegen de adel en de geestelijkheid. ‘Reinaert is een product
| |
| |
van den toenmaligen klassenstrijd.’ Reinaert is een democraat die opstaat tegen de heersende klassen. Het volk, dat niet durfde morren, kon zich alleen met het woord van de vos verdedigen. Burgers verscholen zich achter dierenverhalen en moppen omdat zij niet durfden morren of in opstand komen tegen de heersende dwingelandij. Huysmans vergeleek de situatie met Rusland, Duitsland en Italië. Elk volk kiest zijn eigen verzetssymbolen. Wij hebben de vos met zijn fijne kleuren, esthetisch uiterlijk en een verstandige kop. Wij hebben sympathie voor zijn handigheid, ondanks het feit dat hij een rover is. De vos is de grootste deugniet, maar hij kent geen vooroordelen. Hij wil deugd boven ondeugd doen heersen. ‘Hij vernietigt al de banden van de conventie omdat hij denkt, dat de wereld rot is.’ De vos is een antifascist die tegen het geweld is. ‘De wereld - denkt hij - behoort niet aan het geweld, maar aan den geest ...’ In dit citaat is Reynaert ook een stukje Camille Huysmans, die zichzelf en zijn eigen idealen in het verhaal projecteert. Huysmans is zoals Uilenspiegel de verpersoonlijking van de vrije gedachte en zoals Reynaert een held van de klassenstrijd. Huysmans gebruikt de beide literaire figuren als afsplitsingen van zijn eigen ideeëngoed. Dit gedachtegoed wordt ook geëxpliciteerd in zijn publicatie over Quatres types. Le Renard et Ulenspiegel, Le Démon et le Diable (1937).
De vergelijking met Uilenspiegel heeft Huysmans steeds gefascineerd omdat ze hem ook ideologisch van pas kwam. Huysmans, die zelf perfect tweetalig was en meer Frans dan Nederlands sprak, was een flamingant binnen de Belgische context. Zowel het Nederlands als het Frans hebben meesterwerken. Voor het Frans is dat De Costers Uilenspiegel (waarvan veel Franstaligen denken dat het een Nederlandstalig literair werk is), voor het Nederlands Willems' Reynaert. Beide helden hebben een folkloristische oorsprong en zijn ontstaan uit de samenwerking van een groot kunstenaar en een gemeenschap. Beide zijn geen Vlaamse eigendom, ze zijn pas via ‘epische concentratie’ en door het genie van de auteur tot een meesterwerk gevormd. Beide teksten zijn satires en telkens gaat het over mensen in een bepaalde periode van hun geschiedenis (voor de Reynaert de feodale maatschappij). De redenering wordt verder in Huysmans' filosofisch denken ingepast:
Aangezien Reinaert het symbool is van de superioriteit van het verstand boven de kracht, redeneert hij zo ongeveer als zekere bolsjewieken, wanneer zij het politieke geweld verdedigen: ‘De wereld bestaat uit schurken’, zegt hij. ‘Waarom zou ik dan niet de grootste onder hen zijn, om mijn tegenstanders te voeren op het pad der deugd?’
Reinaert is dus wat de middelen betreft amoreel. Maar anderzijds is hij een goede vader en een goed echtgenoot.
Reynaert kan niet gevraagd worden eerbied te hebben voor de conventionele moraal. Hij bedriegt de wolf ‘met de schoonste onder de wolvinnen’ en hij siert het voorhoofd van de koning met ‘een kervelkrans’ (een interpretatie van Kaulbach en tevens een verwijzing naar zijn eigen moeilijke verhouding met de monarchie?).
Er volgt een sneer naar Reynaerdist J.W. Muller (1858-1945) die in 1926 in een artikel over Reynaerts rollen na de Middeleeuwen zich laatdunkend had uitgelaten over moderne herinterpretaties van het middeleeuwse Reynaertverhaal: ‘De Nederlandse geleerden, die grote haarklovers, hebben vele ernstige discussies gehouden over Reinaerts immoraliteit. Vooral de bejaarde professoren nemen hem
| |
| |
dat bijzonder kwalijk.’ Jonge schrijvers daarentegen, constateert Huysmans met genoegen, nemen de verdediging van de vos op zich. Als immoraliteit het opneemt tegen de bestaande immoraliteit, verliest deze haar onzedelijk karakter vanwege het hoogstaand morele nagestreefde doel. Omdat het kapitalisme op geweld gegrond is en omdat het de democratie slechts aanvaardt als het de eigen voorrechten niet in gevaar brengt, en het autoritair regime herstelt wanneer men iedereen er deelachtig aan wil maken, is het niet immoreel zich ertegen te verzetten. In het Machiavelliaans denken: het doel heiligt de middelen. Huysmans' eindoordeel luidt:
dat Reinaert een iets bolsjewistisch-fascistische inslag heeft, op het zedelijke gebied in elk geval (...) Wanneer Reinaert de middelen aanwendt die vaak op het randje van de immoraliteit te vinden zijn, en een zedelijk doel nastreeft, kan ik het hem moeilijk kwalijk nemen. Reinaert als dier is geen politiek dier. Hij doodt niet uit dogmatische onverdraagzaamheid. Hij doodt uit instinct. Hij vergrijpt zich aan het ras der hoenderachtigen niet uit vijandigheid, maar omdat hij niet anders kan.
Dat het zedelijke gehalte van de mens niet hoger staat dan dat van de vos, komt in oorlogssituaties maar al te duidelijk tot uiting. De rol van de vos ziet hij nog het best verpersoonlijkt door de joden. Tegen al het geweld waaraan zij worden blootgesteld, beschikken ze alleen over hun intellect. Nog meer dan een Reynaert is Huysmans een Uilenspiegel. ‘Hij is bezeten van de idee van culturele zelfstandigheid van de Vlaamse provincies. Hij zal zich er evenwel beslist voor hoeden, ze politiek aan Holland te binden. Hij is een belgicist. Hij is geen aanhanger van een Frontpartij.’ Ook het liederlijke leven van Uilenspiegel, die het schone land van Luik bezoekt ‘waar de vrouwen wel voor een pretje te vinden zijn’ (want ‘het vlees is vaak zwak’), lijkt Huysmans goed gezind te stemmen. Uilenspiegel én Reynaert zijn ‘apostels van de vrijheid’. Hun strijd is nog steeds actueel:
Op een moment waarin de geest van de vrijheid tot een schim schijnt te worden en waarin de brutale schimmen van het verleden in een verwarde wereld de brute kracht op de troon verheffen, bekruipt mij altijd de lust de tirannie, in welke vorm die zich ook openbaart, in het gelaat te schreeuwen: ‘De geest zal de stof overwinnen. De vrijheid zal het winnen van de onderdrukking!’
| |
Muller, Ter Braak en Walschap
De sneer naar de oude Hollandse professoren was nog niet te lezen in de Franse versie van 1937, net zomin als de commentaar van de jongere generatie (die werd pas in 1947 toegevoegd). J.W. Muller ontmoetten wij reeds eerder. De jongeren nog niet. Blijkbaar deed Huysmans' publicatie veel stof opwaaien. In Nederland reageerde de jonge (helaas ook veel te vroeg gestorven) Menno Ter Braak (1902-1940) met een bijdrage De eeuwige Reinaert naar aanleiding van een berijmde navertelling van J. van Dam. Ook Ter Braak verzet zich tegen Mullers visie die stelde dat moderne opvattingen de juiste strekking van het oude gedicht niet mogen
| |
| |
belemmeren of bederven. Hoe graag de professoren het ook anders willen, een literair werk heeft volgens Ter Braak in elke tijd zijn eigen bestaansrecht en de moderne lezer heeft het recht de personages ‘telkens weer onder het perspectief van zijn eigen “belangen” te zien’:
Unamuno heeft gezegd, dat men aan de geleerden, critici en geschiedschrijvers de verdienstelijke en nuttige taak mag overlaten om vast te stellen, wat Don Quichote in zijn tijd betekend heeft, maar ‘dat het ons daarentegen vrij moet staan, zijn onsterfelijk werk als iets eeuwigs ... te beschouwen en duidelijk te maken, welke gedachten, gevoelens en gewaarwordingen de lectuur van dit boek bij ons wekt.
Wat voor de Don Quichote geldt, geldt ook voor de Reynaert. Omdat Ter Braak zich niet als wetenschapper opstelt, is hij meer in de subjectieve reacties op het verhaal geïnteresseerd. De Reynaert is zo meesterlijk geconcipieerd dat hij voor verschillende interpretaties vatbaar was, is en zal blijven. In Reinaert is (volgens Ter Braak) ‘de geest werkelijk vlees geworden’. Wegens zijn lichamelijke inferioriteit is de vos de enige die op de geest getraind is.
Alleen Reinaert weet daarom oprecht geestelijk te leven, zonder zich belachelijk te maken, terwijl de anderen bij het geringste geestelijke raffinement door de mand vallen; plompe lichamen blijken slechts door de geest geïnfecteerd, omdat in hun plompe hersens een beeld van de geest bestaat als iets gescheidens, iets afzonderlijks, een complex eer-; stands-, deugd- en andere begrippen. Met al hun autoriteit en al hun geestelijke blague zijn zij daarom machteloze marionetten van de vos, zodra zij in situaties verzeild raken, waarin noch physiek overwicht, noch voze autoriteit baten; door woorden worden zij telkens slachtoffer ...
Bij Huysmans en Ter Braak staat de vraag centraal of Reynaert na te volgen is, te begrijpen of te verwerpen. De discussie spitst zich toe tussen moreel, amoreel (abstractie van normen) of immoreel.
Ook Gerard Walschap neemt aan de discussie deel in het Vlaamse tijdschrift Dietsche Warande en Belfort in het oorlogsjaar 1941:
Reinaert is niets anders dan een goed vader, een goed echtgenoot, een eerlijk dier, dat wil wat het is, een trotsche, dappere, intelligente vos, die vecht voor zijn bestaan zelf en dit vroolijk, met geest en vernuft, taai, ongenadig, zelfzeker al gaat het tegen een overmacht. Wat leutert men van amoreel. In plaats van amoreel is Reynaert juist het tegenovergestelde: het eenige dier met moraal, in den vollen zin een karakter, een harde kerel, een sterke geest.
In 1940 is de complete metamorfose van de vos een feit. In de ideologie is hij een interessant wapen geworden (gebleven). Walschap verzet zich tegen het ideologisch gebruik van de Reynaert. Willem schreef een dierenverhaal. Punt uit.
| |
| |
Reynaert, zo meent Walschap, is in de eerste plaats moedig. Dit leidt Walschap verkeerdelijk af door een foutieve vertaling van het Middelnederlandse woord ‘fel’, dat niet ‘moedig’, maar ‘kwaadaardig’ betekent. Reynaert is een goedlachse held. Indien het verhaal toch een satirische bedoeling zou hebben, dan moet het volgens Walschap een satire zijn op de machtigen die het volk (‘en den minderen man’) onderdrukken; het volk dat zich ‘op eigen kracht door alles heen slaat, zijn verdrukkers verneukt en nekt en weet te leven, driest, trotsch triomfant, vrij.’ Intussen brandt Europa.
| |
Een nieuw mysterie-Huysmans
Camille Huysmans laat de vos ook tijdens de oorlog en na de bevrijding niet los. In 1942 spreekt hij op de BBC Vlaanderen toe met een Ode aan Reinaert en Ulenspiegel. Het onafscheidelijke duo symboliseert de vrijheid:
Vrienden van raad en daad
Reinaert, gij, de filosoof,
Ulenspiegel, gij de soldaat.
O vrienden van ons lijdend volk,
De tijd is daar, de grote tijd,
Waar spreekt beleid met kogel en dolk
Tot vijfmaal toe hebt gij uw land
Verlost van druk en vreemde prang.
Uw geest beziele opnieuw den strijd
Voor vrijheid, tegen regiems van dwang.
In de naoorlogse jaren publiceert hij in de tweede jaargang van August Vermeylens Nieuw Vlaams Tijdschrift zijn bekende stellingen in het artikel Reinaert en Ulenspiegel. Het betreft een licht gewijzigde versie van zijn tekst uit 1937 met betekenisvolle varianten (Hitler verschijnt, de Frontpartij verdwijnt, de belgicist blijft, de vriendschapsband met het Noorden wordt sterker). Reynaert en de middeleeuwse literatuur bleven Huysmans boeien en hij hield lezingen als hij daarvoor de tijd had.
Veel tijd was er niet. Hij had zijn rechtmatige plaats, die bezet was door de katholieke oorlogsburgemeester Leo Delwaide en VNV-kopstuk Jan Timmermans, weer ingenomen. Bovendien had hij op 3 augustus 1946 de eed afgelegd als eerste minister. Zijn coalitie, die bestond uit socialisten, liberalen en communisten, had slechts een meerderheid van één stem in de Senaat. Om die reden was Huysmans zelf niet echt overtuigd van de lange overlevingskansen van de enige regering die hij zou leiden. Drie dagen na de eedaflegging had hij zich laten ontvallen dat hij zijn regering zag als een meeuw op één poot. Als gevolg van de verkiezingen van 25 november 1946 verloor hij begin 1947 zijn burgemeesterssjerp aan zijn partijgenoot Lode Craeybeckx. Op 11 maart 1947 viel zijn regering en moest hij plaatsmaken voor Paul-Henri Spaak.
| |
| |
Dat Huysmans' voorliefde voor Reynaert en Uilenspiegel groot was én dat hij zich graag met de beide figuren vereenzelvigde, wist ook de Antwerpse schilder Gustaaf Christiaan de Bruyne. Huysmans had de jonge schilder via de tussenkomst van zijn secretaris benoemd aan de Antwerpse Academie voor Schone Kunsten. De Bruyne bleef Huysmans hiervoor erg dankbaar en hij schilderde - in het voor Huysmans moeilijke jaar 1947 - zonder medeweten van de politicus diens portret in een houding van belering en menselijke wijsheid, tussen Uilenspiegel en Reynaert; met op de knie de symbolische meeuw op één poot.
Na een bezoek op 28 februari, waar Huysmans voortdurend over de Reynaert had verteld, besloot De Bruyne ter ere van Huysmans een Reynaertschilderij te maken (in de hoop dat die het zou aankopen). In een brief van 14 september 1947 beschrijft De Bruyne het doek dat hij na zware inspanningen voltooid had. Van den vos Reynaerde was een groot doek (100 × 150 cm) met op de voorgrond alleen dieren. De mensen leven aan de horizon. Reynaert staat bij een wereldbol met de tekst ‘Nil novi sub Sole’ (Niets nieuws onder de zon). Reynaert zal niet sterven zolang de mens leeft. Om de inspirator te memoreren plaatste hij de meeuw op één poot op een ‘getormenteerde’ wilg. De Reynaertdichter wordt voorgesteld als een wijze uil. De ram keert terug naar het hof met het hoofd van Cuwaert. Kraaien omcirkelen hem en voorspellen zijn droeve lot. Huysmans kocht het schilderij voor 85.000 frank.
Camille Huysmans kreeg in maart 1947 in de nieuwe regering de vertrouwde post van Openbaar Onderwijs. Dit laatste ministerambt duurde tot 1949, toen bij de invoering van het vrouwenstemrecht, vervroegde verkiezingen werden uitgeschreven. De kansen op een nieuwe ambtstermijn waren voor de bijna 70-jarige Huysmans klein. Medio 1949 kon hij zich aan zijn oude liefde wijden.
Eind 1949 (begin 1950?) verscheen een eigenaardig Reynaertalbum ‘aangepast en voorgesteld door De Vissende kat’ te Brussel, met een tweetalige Reynaert. Het was een initiatief van Victoria, een bekende fabrikant van koekjes, chocolade- en snoepwaren. De uitgave werd op de persen van de firma Snoeck-Ducaju & Zoon te Gent gedrukt. Chocolade-eters vonden tussen de wikkel en een ingepakte reep chocolade telkens een Reynaertprentje. Wie erin slaagde de 196 prentjes van Oscar Bonnevalle te verzamelen en in te kleven, kreeg zo een fraaie en speciale Reynaertuitgave (afb. 2). De omzetting in modern Nederlands was - zoals we reeds zagen - een zeer gehavende versie van Julius de Geyter. In de verantwoording wordt vermeld dat de Franse prozavertaling een vrije aanpassing is. Over de vertaler wordt met geen woord gerept. Het (slecht vertaalde) colofon vermeldt dat er een uitzonderlijke uitgave werd gedrukt op Japans papier van slechts 50 genummerde en met H.C. gesigneerde exemplaren, voorbehouden voor ‘de vrienden van de uitgevers’. Er wordt aangenomen dat H.C. de vertaler is én dat dit Camille Huysmans zelf is. In elk geval is geen andere Reynaerdist met dezelfde initialen bekend.
Er zijn nogal wat indicaties die naar Huysmans verwijzen. De Gentse Reynaerttekstbezorger professor A. van Elslander deelde in een feestuitgave van het Willemsfonds - met sterk op Kaulbach geïnspireerd Reynaertwerk van Oscar Bonnevalle - mee dat Huysmans de mysterieuze auteur van de Victoria-Reynaert was. Illustrator Bonnevalle getuigde ooit dat hij de opdracht tot het vervaardigen van de prentjes van Huysmans zelf kreeg. Huysmans heeft ook nooit de toewijzingspogingen tegengesproken. Toen de Sint-Niklase stadsbibliothecaris André Stoop ter voorbereiding van een tentoonstelling in 1955 aan Huysmans de vraag
| |
| |
Afb. 2. Victoria-album Le Roman du Renard - Reinaert de Vos met tekeningen van Oscar Bonnevalle naar Wilhelm von Kaulbach
stelde om naast het Uilenspiegel-en-Reynaertbeeldje van Albert Poels ook het Victoriaboek te mogen ontlenen uit de collectie van Huysmans (hij hoopte vanzelfsprekend op een gesigneerd exemplaar op Japans papier), deelde de kamervoorzitter schriftelijk mee dat hij zijn exemplaar had uitgeleend en niet meer wist waar het zich bevond
De tekst van De Geyter, die in de inleiding ‘het best de geest van Willem heeft begrepen’, is de lievelingstekst van Huysmans. Tot slot komen enkele stellingen uit de korte inleiding en het verhaal overeen met zijn Huysmans' eigen stellingen (bijvoorbeeld de idee van epische concentratie) en eindigt de Franse tekst met de vlucht van Reynaert naar het diepste van het bos waar hij ‘la liberté’ zal vinden.
Het feit dat de tekst in de beide landstalen werd afgedrukt zal Huysmans zeker gewaardeerd hebben. Ondanks zijn kritiek op de proza-Reynaert van Streuvels heeft hij zelf zijn vrijheidsheld in Frans proza gekortwiekt.
| |
| |
| |
Voor wie wil verder lezen
Over toneelauteur E. Veterman, zie de intrigerende biografie van: J.W. Regenhardt, Het gemaskerde leven van Eduard Veterman, (Balans), Amsterdam, 1990.
De meeste gegevens over Huysmans zijn ontleend aan: J. Hunin, Het enfant terrible Camille Huysmans 1871-1968, (Meulenhoff/Kritak), Amsterdam, 1999.
De inhoud van de lezing van Huysmans op 7 februari 1938 te Antwerpen staat geparafraseerd in het weekblad van Lode Monteyne: Het Tooneel, 23 (1938), nr. 22 van 12 februari 1938. In dit nummer staat het anonieme stuk Reinaert leeft! op de frontpagina en de beschouwing Camille Huysmans over den ‘Reinaert’ op p. 1-2. Wellicht werd ook het hoofdartikel door Huysmans geïnspireerd of geschreven.
Huysmans' lezingtekst werd in 1937 gepubliceerd bij de uitgeverij Ça ira te Antwerpen onder de titel: Quatres Types. Le Renard et Ulenspiegel, Le Démon et le Diable. Deze tekst werd in 1966 in twee aparte edities (Nederlands en Frans) uitgegeven als: C. Huysmans, Vier kerels. Reinaert en Ulenspiegel. De demon en de duivel, (Standaard-Boekhandel/Het Karveel), Antwerpen/Utrecht, 1966. Wij citeerden uit de Nederlandstalige uitgave, achtereenvolgens p. 23, 24, 25 en 34. De uitgegeven teksten steunen op voordrachten uit 1934 en 1935. De verschillen tussen Huysmans' teksten zijn aanzienlijk. Kort na Wereldoorlog II verscheen de tekst in een geactualiseerde versie als Reinaert en Ulenspiegel in de rubriek Kronieken van het Nieuw Vlaams Tijdschrift, 2 (1947-1948), p. 487-506. Dezelfde tekst verscheen in: de Vlaamse pocket nr. 36, Camille Huysmans, (Heideland), Hasselt, 1961, samengesteld door R. Roemans en H. van Assche. Dit boekje geeft de literaire werkzaamheden van Huysmans weer en enkele toespraken (de tekst uit NVT, p. 228-238). In dit boek staat ook het gedicht dat Huysmans op de BBC in 1942 voorlas (p. 182-183).
Het artikel van J.W. Muller waarover sprake is, is: Reinaerts avonturen en rollen in en na de middeleeuwen, in: VMKVA, 1926, p. 306-352. De eeuwige Reinaert van M. Ter Braak werd opgenomen in het Verzameld werk, uitgegeven bij Van Oirschot te Amsterdam in 1951, p. 509-511 (citaten achtereenvolgens p. 509 en 511). De stellingen van G. Walschap zijn te vinden in: De vos Reynaert is niet amoreel, in: Dietsche Warande en Belfort, (1941), nr. 10, oktober, p. 501-506; citaat p. 506.
De briefwisseling tussen hoofdbibliothecaris André Stoop van Sint-Niklaas en Camille Huysmans bevindt zich in de Bibliotheca Wasiana te Sint-Niklaas. De briefwisseling tussen G.C. de Bruyne en Camille Huysmans is uitgegeven in: D. de Weerdt & W. Geldolf, Camille Huysmans. Geschriften en documenten. VI.A. Camille Huysmans en de cultuur, (Standaard), Antwerpen/Amsterdam, 1979, p. 180-186. Een ooggetuigenverslag over de relatie tussen schilder en politicus is te vinden in het Liber Amicorum Gustaaf C. de Bruyne, (Werkkring Gustaaf Christiaan de Bruyne), z.p., 1985, in de bijdrage van Edg. Van de Casteele, Staf, mijn broederlijke vriend. Het besproken Reinaertschilderij bevond zich in 1955, toen het te Sint-Niklaas op foto werd getoond, in privé-bezit te Mortsel. Had Huysmans het doorverkocht of geschonken? Herman Teirlinck had Huysmans voorgesteld het aan de Koninklijke Vlaamse Academie te schenken. De huidige eigenaar is ons niet bekend.
De feesteditie Van den Vos Reynaerde, met de platen van Oscar Bonnevalle verscheen bij het Willemsfonds te Gent. Gegevens over Albert Poels en Oscar Bonnevalle zijn terug te vinden in: Ulieden Spieghel. Tijdschrift voor Uilenspiegelkunde; m.n.G. Seghers, Een kunstenaar in de kijker ... Albert Poels, in: 3 (1994), 2, p 11-15; en M. Maton, Een kunstenaar in de kijker ... Oscar Bonnevalle in het Museum der Posterijen, in: 4 (1995), 1, p 25-33.
Over de verbanden tussen de vos en Tijl, zie: R. van Daele, Reinaert en ... Ulenspiegel. Van schalk tot vrijheidsheld, in: 1 (1991), nulnummer, p. 16-20. Voor Uilenspiegel raadplege men zeker: M. Beyen, Held voor alle werk. De vele gedaanten van Tijl Uilenspiegel, (Houtekiet), Antwerpen/Baarn, 1998. |
|