Tiecelijn. Jaargang 12
(1999)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
introDit laatste nummer vult de laatste dagen van de jaren 90. Hoewel de eeuw en het millennium eigenlijk nog een jaartje op zich laten wachten, is dit het moment van de overgang, het moment van feest, achteruitkijken, vooruitkijken, van evaluaties en overzichten. In dit nummer worden geen overzichten en tabellen gepresenteerd. Alleen deze intro is de plek voor twee minuten stilstand en enkele beschouwingen. We confronteren de stand van onderzoek en naleving in het begin en op het einde van de eeuw en kijken even naar de toekomst. Waar stond de Reynaertstudie 100 jaar geleden? In 1903 verscheen in de Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas de oproep om een eigen rubriek rond Reynaert te maken. In 1903 publiceerden Buitenrust Hettema en J.W. Muller hun editie van het Comburgse handschrift. Enkele jaren later verscheen Stijn Streuvels' eerste Reynaertpennenvrucht in de kolommen van de NRC. Dé gebeurtenis van het eerste decennium van de nieuwe eeuw was de ontdekking van het Dyckse handschrift door Herman Degering in 1908. Een eeuw later zijn de parallellen voelbaar. Er zijn tientallen studies en bewerkingen meer én op zijn minst een half dozijn dissertaties (Arendt, Spillemaeckers, Wackers, Bouwman, Jonkers, Van Daele ...) die de Reynaertverhalen als hoofdonderwerp hebben (en vele andere die de werken terzijde bespreken). Beweren dat er niets nieuws onder de zon is, zou de waarheid onrecht aandoen. Er zijn ondertussen ook belangrijke ontdekkingen gebeurd, zoals het Brusselse handschrift H of J. Er zijn betere onderzoeksinstrumenten gekomen zoals Hellinga's synoptisch-diplomatische uitgave van de in 1952 bekende Reynaerthandschriften, de integrale editie van het Comburgse handschrift van Brinkman en Schenckel en de facsimile-editie van de Reynaerttekst bij het Davidsfonds. Er zijn nieuwe onderzoeksmethoden en middelen. Het Reynaertpubliek werd geanalyseerd, de structuralistische en semiotische benaderingen vonden hun ingang, de naleving van het verhaal kwam dominant op de voorgrond. (Een staalkaart van deze benaderingen is te vinden in Pade crom ende menichfoude, een bloemlezing van Reynaertartikelen die onlangs verscheen naar aanleiding van de tachtigste verjaardag van de éminence grise van het Reynaertonderzoek Frank Lulofs). Belangrijk voor het eind van deze eeuw is de publicatie van de specifieke tijdschriften Reinardus en Tiecelijn, elk met zijn eigen publiek, bereik en doelstellingen, maar uiting van de wens om de Reynaertverhalen bekendheid te geven en te onderzoeken. Het perspectief van waaruit ze verwijzen is wel anders. Waar in het begin van deze eeuw en vorige eeuw de studie van oudere teksten in functie van de eigen maatschappij werd gezien (bevestiging van de burgercultuur, strijd tegen de verfransing) is het uitgangspunt nu meer de teksten in hun middeleeuwse context te zien, over de bijna onoverbrugbare kloof tussen toen en nu. Of is ook deze breuk niet zo diep en worden teksten nu, net zoals toen, ook gebruikt als verzet tegen maatschappelijke mistoestanden en komt de satire van de eeuwige Reynaert ook nu van pas? Toch zijn er verschillen. Reynaert heeft zich verplaatst van de wat burgerlijke professorenkamer en de schrijfkamer van de geïsoleerde auteur naar sectoren als het cultuurtoerisme en de bibliotheek van de geïnteresseerde. De vulgarisering van de Reynaertmaterie vanaf de jaren 50, de Middeleeuwencultus van de jaren 80 in Frankrijk, de oprichting van het NLCM (Nederlandse literatuur en cultuur van de Middeleeuwen) in de jaren 90 en andere zaken hebben ervoor gezorgd dat het maatschappelijk draagvlak van de Middeleeuwenstudie in het algemeen en de Reynaertstudie in het bijzonder vergroot is. De wetenschappelijke ‘boom’ van de | |
[pagina 162]
| |
jaren 80 en 90 heeft zich ook vertaald in een uitwerking van de resultaten of een gebruik ervan in de kunstenwereld met diverse nieuwe creaties (op het vlak van de muziek alleen al in de laatste jaren de musicals, opera's en concerten van Dirk Stuer en Daniël Dittmar, Boudewijn Buckinx, Jan de Smet, Jan van Landeghem en Mark van den Broeck, maar ook op toneelvlak met opvoeringen van massaspektakels als De Republiek der Negatie in Hulst en Van alle tijden / Van alle streken in Groningen). Op toeristisch vlak is er mede dankzij Europa (Euregio Scheldemond) en het Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert veel gebeurd en is het Land van Reynaert toeristisch zo goed als ontsloten. Op het gebied van Middeleeuwennaleving is dit een uniek gebeuren. Wat de toekomst brengt dient afgewacht te worden. Beloftevol is in elk geval de uitbouw van het Reynaertcentrum Thuysbaert en het rondreizend tentoonstellings-project dat in Lokeren wordt voorbereid (in samenwerking met de KU Brussel). Het Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert dient na de realisatie van de eerste projecten nieuwe uitdagingen te realiseren. Op wetenschappelijk vlak lijkt het wenselijk dat de Reynaertstudie terug een prominentere academische plaats verwerft, dat de Medioneerlandistiek ook op het internationale vlak weer een meer prominente plaats inneemt. Wachten is het in elk geval op de door Paul Wackers aangekondigde nieuwe editie van de tweede Reynaert, die het Reynaertonderzoek nieuwe stimulansen zal geven. Tot slot zal het nieuwe millennium ongetwijfeld dat worden van de nieuwe informatiemiddelen. Zonder twijfel zal de nieuwe Cd-rom Middelnederlands. Woordenboek en teksten de Reynaertstudie van nu af aan gaan beïnvloeden. De bijdragen die in dit nummer staan zijn nog zonder deze cd-rom ontstaan. Ze roepen echter vragen tot verder onderzoek op die met nieuwe middelen misschien nog een diepgaander antwoord krijgen. Hans Rijns schrijft over de scabreuze passages in Willems Reynaertverhaal. Willy Feliers neemt een Luxemburgse Reynaert (Renert) uit de vorige eeuw onder de loep. Eveneens Europees getint zijn de verslagen van twee internationale congressen. Pieter Wackers analyseert drie recente Reynaertstrips. Ook Jan de Putter maakte een leesverslag van een van deze drie recente strips, het Suske en Wiske-verhaal De rebelse Reynaert. Marcel Ryssen interviewde Jo van Eetvelde, voordrachtskunstenaar, uitgever en initiatiefnemer tot de facsimile-editie van het Comburgse Reynaerthandschrift, uitgegeven bij het Davidsfonds in 1991, voor mij nog steeds het mooiste Reynaertboek van de eeuw. Rik van Daele |
|