Vos Reynaert. Pringels bewerkte het stuk zelf en Joris Schoenmaeckers componeerde de muziek. Alle rollen werden vertolkt door slechts drie acteurs die verdienstelijk deze moeilijke karwei klaarden.
De voorstelling werd op gemengde gevoelens onthaald. Veelal was het pro of contra. Laten we hier toch enkele genuanceerde geluiden horen, maar er tegelijk rekening mee houden dat het hier om een wereldpremière ging met een beperkte voorbereidingstijd. Indien de kritieken her en der worden bestudeerd en er lichtjes aangepast wordt, dan is deze Reynaert er één om nog vele keren opgevoerd te worden. Keren we echter terug naar de voorstelling en beginnen we met enkele gehoorde kritieken.
Storend waren de ingelaste pauze, het soms iets te trage spel, het teveel aan liedjes op het einde van het stuk en de discrepantie tussen het natuurlijk stemgeluid van de acteurs en het lawaai van de door de microfoon gezongen liederen. Vanuit tekstueel standpunt werd de spanningsopbouw naar het slot toe verzwakt door het te weinig beklemtonen van de ‘brief’ van Reynaert aan de koning. Het hoofd van de vermoorde Cuwaert wordt reeds op Belijns tocht naar het hof door de ram zelf uit de tas gehaald. Doordat Nobel zo niet rechtstreeks en op de man af met zijn onvermogen als leider wordt geconfronteerd, valt het einde te zwak uit. Kritisch zou men ook moeten omgaan met de te lang uitgesponnen seksueel geladen passages. Zo is de zeer sensuele verleidingsscène van Hermeline bij de aankomst van de das in het vossenhol een vondst die echter aan sterkte verliest door het onnodig rekken ervan. In plaats van te suggereren of te verbloemen, zoals in de Middelnederlandse tekst, wordt de scène langdradig uitgesmeerd in een weinig versluierende wip.
Na een kritische tweede lectuur en een wat langere voorbereidingstijd kan zeker een erg goed stuk op de planken gebracht worden, zelfs (en vooral) door beroepsacteurs. Laat ons hopen dat het stuk nog een aantal kansen krijgt en dat het nog geprogrammeerd wordt. Redenen zijn er genoeg.
Pringels' bewerkingsarbeid is niet meteen te reduceren tot een of enkele bewerkingen die goedkoop samengesprokkeld werden, integendeel. Wie de genese van de tekst wil reconstrueren, komt op een goed spoor indien hij ermee rekening houdt dat Pringels een recente Leuvense Reynaertdissertatie doorworstelde. Als u het van de recensent wil horen: een knappe scènische vertaling van de inzichten van een moderne Reynaertstudie. Pringels heeft een goede pen en weet met respect voor het verhaal eigen accenten te leggen. Door het inlassen van de liederen krijgt hij voortgang in het stuk en bovendien de mogelijkheid om beschouwende passages in te lassen. De liederen waren zowel tekstueel als muzikaal op een prima niveau en deden modern aan.
De figuur van de vos was eveneens modern en toch zag ik nooit een vos die de sfeer van de middeleeuwse tekst zo wist op te roepen. Reynaert was net als 700 jaar geleden een verleidelijke misleider of misleidende verleider, die voor niets of niemand terugschrikt. De vos zet voortdurend maskers op. Hij verandert ook letterlijk van kledij. Het verhaal eindigt in verwarring. Het publiek weet niet meer wie wie is. Het slotlied wordt gezongen door drie personages in vossenkleren. In deze wereld zijn alleen nog vossen. Of die vossen mensen zijn, of dieren die kunnen praten, zullen we wel nooit weten. Door de bewust gedempte verlichting, hebben we nauwelijks een grimas gezien. Knap.
Rik van Daele