H. Brinkman en collega's veel duidelijker, maar ook complexer op geworden is, blijft Gysselings artikel nog steeds een van de meest betrouwbare en meest genuanceerde met betrekking tot de datering van het verhaal.
Hoe relatief en vergankelijk dateringsvoorstellen rond de Reynaert dan wel zijn illustreerde Gysseling door in 1972 op het Leuvense Animal Epic-congres en voor de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent lezingen te geven over de chronologie en de topografie van de Reynaert. Vooral de discussie met enkele Gentse hoogleraren leidde hem tot nieuwe inzichten die pas in 1975 in de Leuvense congresacten hun definitieve vorm zouden krijgen en die ook in de inleiding van de Reynaertbewerking van Karel Jonckheere hun weg zouden vinden. Gysseling zag de Reynaert als een sleutelroman, ontstaan vóór 1191. Het hof van koning Nobel is een vermomming voor het Vlaamse grafelijke hof. De taalkundige bewijsvoering wordt vervangen door een argumentatie op basis van historische gegevens. Gent is de stad waar het hof vergadert, Reynaert woont in de buurt van Hulst, het dorp uit de Reynaert. Hijfte en de Oude Veldstraat (de ‘rechte strate’) krijgen veel aandacht en passen net als de andere ruimtelijke tekstgegevens in eenzelfde grootse puzzel.
In latere artikels is Gysseling zijn stellingen blijven bijsturen als gevolg van nieuw onderzoek en kritieken van mede-vossenjagers. Zijn hypothesen kregen veel bijval en werden op diverse plaatsen aan het grote publiek verkondigd, onder meer in de Moderne Encyclopedie van de Wereldliteratuur (naast de hypothese van L. Peeters), in de programmabrochure van de Reynaertvoorstelling van Tine Ruysschaert en in de al genoemde inleiding tot de hertaling van Karel Jonckheere (Manteau, 1978). De gemeente Hulst adopteert Gysselings gedachtegoed, bijvoorbeeld in K.J.J. Brands teksten over Hulst en de Reynaert, maar ook nog steeds in de toespraken van de beleidsverantwoordelijken naar aanleiding van Reynaertmanifestaties.
Ten opzichte van Gysselings uitgangspunten heb ikzelf enige methodologische bezwaren geformuleerd. Ik meen dat hij te weinig rekening houdt met het literaire discours binnen de tekst en de Reynaert vergeet te lezen als een literaire tekst in een netwerk van literaire teksten. Gelukkig kunnen opinies verschillen; tegenstrijdige opinies stimuleren de wetenschappelijke studie.
Dat Gysseling er andere ideeën op nahield, weerhield er hem soms van contact met andere Reynaertspecialisten te zoeken. Bovendien was en bleef hij in de eerste plaats taalkundige. Daarom was hij ook steeds bijzonder alert en soms hard tegenover andere stellingen, die hij op zijn eigen terrein met een grote eruditie kon weerleggen. Gysseling was hard in zijn kritiek, genadeloos soms (onder meer tegen de studie van G.-H. Arendt), maar opbouwend waar hij vond dat het kon. Hij was een vakman op zeldzame hoogte.
Onze eerste ontmoeting was ook de laatste. Vergezeld van zijn vrouw was hij eind mei 1997 aanwezig bij de inwijding van de fraaie plaatstalen Reynaertbeeldengroep van de Marnixring Bloemenland langs ‘zijn’ Oude Veldstraat op de grens tussen Zaffelare en Hijfte. De ontmoeting was kortstondig, maar deugddoend. Ik voelde me gelukkig met de groet en de aanmoediging van de man van het Corpus, die voor altijd zijn stempel op het vak heeft gedrukt. Ik dacht toen bij mezelf dat de leerling Gysseling na de leermeester Goossenaerts (aan de kerk van Lochristi) zijn eigen Reynaertstandbeeld, te zijner ere, had gekregen, langs zijn ‘rechte strate’.
Rik van Daele