Letterkunde, Koningstraat 18, 9000 Gent (tel. 09/225.27.74 en fax 09/223.27.18) en in de boekhandel (ISSN 0770-1497; ISBN 90-72474-14-7). Verdere informatie is verkrijgbaar bij de uitgever of bij de auteur.
De studie begint met een vakgeschiedenis waarin de studie van de toponymie van Van den vos Reynaerde centraal staat. Door het verzamelen en kritisch selecteren van gegevens wordt inzicht gegeven in de methoden en de methodologische beperkingen van vroeger onderzoek. De conclusie van deel I is dat de historisch-geografische benadering van VdvR interessante gegevens, maar geen definitieve resultaten biedt.
Omdat Willems verhaal in detail wordt vergeleken met de Franse bron, Le plaid, wordt stelling genomen tegenover A.Th. Bouwman (1991), die VdvR beschouwt als het resultaat van een compilerende auteur. Willem gebruikte slechts één Oudfrans handschrift (van het type ms. a). Vervolgens worden de formele aspecten van de centrale verhaalruimten hof-hol bestudeerd. Ook de belangrijkste tussenruimte, het dorp, krijgt aandacht: de naamgeving van de dorpelingen, hun activiteiten, de parodie, de rite, de lach, het scabreuze en het carnavaleske. Na de bespreking van de ‘werelden’ als statische ruimten, wordt door een lineaire lectuur en de analyse van VdvR aan de hand van het dynamische model van Greimas nagegaan hoe de diverse werelden op elkaar inwerken. Centraal staat de strijd tussen de Nobelwereld en de Reynaertwereld. De Nobelwereld is formeel harmonieus gestructureerd volgens de feodale principes. De Reynaertwereld is een onhoofse chaos, ‘crom ende menechfoude’.
Uiteindelijk zal de Reynaerdie, de listige en boosaardige taal van de vos, de hofwereld ‘verdoren’, ‘ontweghen’. De wereld van de koning blijkt een schijnwereld, die in niets verschilt van de dorpswereld. Dit uit zich in het villen van beer en wolf. Het definitieve inzicht volgt pas door de kop van de vermoorde Cuwaert.
Het vossebeeld in deze studie is uiterst negatief, wat volgens de auteur niet uitsluit dat de dichter op het talige niveau sympathiseert met zijn hoofdpersonage. De toehoorder wordt op de duur slachtoffer van de Reynaerdie van de auteur en wordt verleid om te sympathiseren met de negatieve vos. De lezer/toehoorder wordt misleid op de kromme paden van de taal. Willem heeft vooral oog voor de ruimtelijke elementen en het gesproken woord, die nauw met elkaar verbonden zijn. Terwijl de antroponiemen de ruimte structureren, brengen de toponiemen, net als de taal, verwarring. Toponiemen worden hyperbolisch gebruikt en functioneren in Reynaerts leugenachtig discours. In een aantal scènes is het Reynaertlandschap gebaseerd op een reëel landschap, dat getransformeerd wordt tot een literair-topisch en soms zelfs een bijbels landschap.
Naast een grondige structureel-semiotische analyse van het Reynaertverhaal is de studie ook een dialoog met de studies van H.R. Jauß, G.-H. Arendt, P. Wackers, F. Lulofs, J.D. Janssens en A.Th. Bouwman. In deze synthese wordt een aantal nieu-