| |
| |
| |
Reynaert op pad: beknopt verslag
‘Dear Fox’. Een eigenzinnig beest, eigenzinnig bekeken
Wellicht is het niet onbelangrijk dat ik u de coördinaten bezorg van mijn tocht in de prenten van de felle ‘rosse’, voor de gelegenheid omgedoopt tot ‘Dear Fox’. Donderdag 20 september 1990, de vijfde maal (eigenlijk de zesde) dat Reinaart, want zo schrijft men zijn naam, zich publiekelijk op het slechte pad begeeft, zit ik op het eerste zijbalkon in de Vlaamse Opera te Antwerpen. Geen stampvol huis. Ik zie een aantal bekende gezichten uit het toneel- en T.V.-circuit en ik heb het gevoel dat het publiek kritisch is vanavond Ze hebben, zoals ik, de Vlaamse recensies over de première gelezen en willen die toetsen aan het vertoon. Ik ben een Reynaertfan die naar hier werd gelokt door het onderwerp van de musical en -het moet mij van het hart - door de zeer goed opgezette propaganda. Professioneel werk dat mijn Vlaamse ego streelt.
Ik ken de ‘story’. Op dat vlak voor mij geen verrassingen meer. Ik ben in het bezit van een schitterende programmabrochure, die tevens tekstbrochure en foto-album is. Ik sla ze lukraak open en voel me onwennig omdat ik de scène niet onmiddellijk kan plaatsen in het oude Reynaertverhaal. Ik ben theaterfanaat, noch balletexpert en evenmin musicaldeskundige, al pik ik van alles wel een graantje mee.
Laat het spel maar beginnen. Vanop mijn stoel kijk ik diep in de orkestbak waar de muzikanten zich opwarmen voor de confrontatie. Naast de klassieke instrumenten ook elektronische toestanden ik zie het wel zitten.
Met wijduitstaande manen betreedt Leeuw Stuer zijn kuil en attendant Daniël. Hij serveert zijn eigen muziek; hij wil ze doen klinken zoals hij ze heeft gedacht, dus achteraf geen excuus. Geen gebrul, een zacht aanzwellende, zeer klasslek aandoende ouverture, waarin op de achtergrond de bazuinen het hof van Nobel ‘crayeren’. Een lichte koerscorrectie naar de westzijde met reminiscentie aan een echte filmscore, een versnelde hartslag en ademhaling, meer vaart en jacht, en op het ogenblik dat het doek openwaait, een warreling die cycloneert rond de chaotische wriemeling op de scène. Daar gaan we
Al snel wordt duidelijk dat ik beeld nodig heb om de vaak abstracte woordspielereien van het duo Dirk Stuer en Daniél Ditmar te vatten, maar ik zit er middenin en dwarrel mee. Ik word het gewaar, ontsnappen kan niet meer. De eiementen zweren samen: kleur, beweging, ritme, licht en klank die echoënd de zaal verrast. Hé, hoe doet men dat? Alea jacta est, of zoals Courtois zingt ‘Rien ne va plus’... Het is me daar een corrupt wereldje in het ErmenRijk van koning Nobel. Het spat uit elkaar als Reinaart Van Dijk binnenvalt om de corruptie rond de leeuw te verwoorden en zijn voluptie voor het lekker stuk Hersinde uit te zingen. Zijn-vossige stem omzwachtelt de foxy Hersinde, des koelen isegrims hitsige gade. Zij houdt zich echter afzijdig omdat Tyrcelijn, de ongenode gluurder haar charmerend gedoe zou kunnen
| |
| |
overbrieven aan haar onderkoelde ijzervreter. Geen nood. Reinaart engageert de ‘kraslelijk’ voor het concert van de eeuw: Pavarotti, Gigil en ‘the Voice’ Tyrcelijn. In een groteske scène zwaalt de raaf met zijn ‘goud-a’ als een Pavarotti met zijn zakdoek. ‘De kaas valt zomaar uit de mond, valt zomaar uit de toon op de grond!’ ‘Verdomd’, reageert Tyrcelijn, en je zou voor minder. Het is Reinaart duidelijk niet te doen om de kaas, want die verdwijnt met zwierige zwaal tussen de coulissen, maar om de verwijdering van de ‘peeping Tom’. En dra ervaar ik waarom. Hersinde is niet zomaar de lupa uit de Roman de renart, noch de verleide tante uit Van den vos reynaerde. Zij is de geliefde, de wilde vossedroom, de minnares die Reinaart opvrijt dat de pluimen rondstuiven; geen vossepluimen, maar wolvinneveren. Nu weet ik ook waar men in Sint-Niklaas zijn voorraadje veren haalt (zie p. 99).
En het duet is het meest mooie Hed dat ik ooit gehoord heb, Hersinde...Lulu, Poe Poe, en van amour toujours. Ik amuseer me kostelijk, te meer daar de muziek hetzelfde persiflerende spelletje meespeelt. Nadat de laatste veer gevallen is, ben ik volledig bijgebeend en ingewerkt in materie en stijl om Koppes begrafenis bij te wonen, die wordt aangekondigd door een gemoduleerde Chopin. Met de kaarsen van de dodenwake walmt een Dies Irae me tegemoet met evenveel knipoogjes in de muziek als er nonsensikale flarden kippebouillon de cortège macabre blancheren. Een gepaste entrée voor het aanklachtenbanket dat Zonnekoning Nobel wordt geserveerd. In gezelschap van Tyrcelijn en Tybert(e), die uithalen in Lutherse koralen en een krompratende Courtois, zal isegrim het eens met kunsthiste/orische onderlegdheid uitleggen hoe Reinaart zijn trouwe en teergeliefde Hersinde...en van het ‘bezeiken’ van zijn kroost... Nobel, zonder haar op de tanden, maar met des te meer op het hoofd, troont krachteloos maar imposant naast Gente, die hier Leona heet, voor de gelegenheid verpakt in een gouden foedraal.
Daar springt Grimbert de das in de ring, een gehaaid advokaat, niet vervaard van louche trucs en zo baliegell als zijn das groot en geel is. Een ware clangenoot van Reinaart, maar dan vertaald in wetteksten en - paragrafen. Het mombakkes van de sullige das wordt hier voorgoed afgerukt.
Na een goddelijk lament van Kanteklaar pover zijn ingekorte nestgenote Koppe (in Dear Fox niet eentje van het broed, maar de broedster zelf. Tot mijn grote spijt mis ik dit nummer op de C.D.) probeert Nobel hem met een knipoog naar Boudewijn te sussen met een staatsbegrafenis. Dit wordt door isegrim afgedaan als een gebaar van onmacht. Reinaart moet veroordeeld worden, dus gedaagd worden. Bruun zal zich van die zending kwijten. Maar eerst moet de plat(eau) ontruimd worden. Het corpus delicti moet verdwijnen. Kippekoppe gaat de weg van Jim Hensons Zweedse Muppetkok, de ‘goud-a’ achterna. En Bruun vertrekt, een en al bravoure, als toreador!, matador, als el picador en ga maar door. A la My Fair Lady Higgins, zal hij de vos de doodsteek geven.
Terwijl een hermelijnwitte vossin haar echtelijke liefde uitzingt in een onorthodoxe paradox - ‘hij de onbetrouwbare maar toch dearest fox’ - maak ik mij de bedenking
| |
| |
dat Eco's Salvatore zich in dit polyglotte wereldje perfect zou thuisvoelen. De rode rekel rotzooit ondertussen in Ruckenau's erogene regio. Ruckenau is niet meer de vieze apin uit Reynaerts historie, maar de listige en uiteraard sensuele slang uit de dierenhades. Hoe doet men het nu met een slang? Bufana, Buba en Botsima (let op het clanelement) drie panterachtige, sensueel bewegende aantrekkelijkheden zingen het uit ‘in haar erogene kronkelzone’. (Blijkbaar heeft mijn vrouwe de big smile gezien op mijn facie en een coup de coude haalt me weer op de vlakte.) Toch sluip ik heimelijk mee en probeer de spettering te volgen van de woordkatarakten, maar het overspoelt mij, te meer daar het totaalspektakel wordt, met dans, klank en licht, rook- en damptoestanden, dat me meesleept langs Ruckenau's hete ‘vacht’ door de bedwelmende neveinacht van ‘cannabis, herowin en honingdauw’; de apocalyps en het zevende zegel. Maar errare humanum est, Ruckenau turns out to be een zieneres, een wijze raadgeefster. Keizer, koning, admiraal, raad geeft ze hun allemaal. Aan de ene gratis, aan de andere mits betaling. Voor Reinaart heeft ze een boon. (Dus toch de ‘oude’ Ruckenau.) Zijn leven is in gevaar. Ook Leona vraagt raad, maar dan ziet de slang slechts helder als ze geld ziet. Nobel is in gevaar!
Ik word gewaar dat bij de opbouw van de musical het duo S&D en regisseur Eddy Habbema geleend hebben bij de filmische decoupage. Want hier is Bruun weer. Hij nadert zijn doel. Met elke pas zakt zijn moed en stijgt zijn bloeddruk. Dat verhindert hem niet om met de mooiste stem van de dierenbent zijn emoties kond te doen. Hij zal Reinaart dit en hij zal hem dat, maar op het moment dat hij hem bij niet nader geïdentificeerde onderdelen zal vatten, slaat het taboe voortijdig toe. Wat ik hoor, beantwoordt niet meer aan wat geschreven staat in de programmabrochure. De musical werd ingekort.
‘Hier staat de bode van de koning.’ Hier verstaat Reinaart moedwillig honing. En in een heerlijk duet, een meezinger van de beste, wordt een honinglijke ode gebracht aan het ambrosijn van de berekoning. En daar rukt de honing aan. Weer mis ik de gesproken raccord. De honing druipt niet uit de gekliefde elk, maar komt rechtstreeks van het vat. Geen echte honing bovendien, maar een regeirechte drug, die Bruun een freudiaanse solo doet ophoesten aan het adres van Leona... aartsgevaarlijk! Door het onderwereldwereldje doodgetergd sukkelt el picador als el teddybeer terug voor Nobels troon, waar hem een verwijtendouche wacht.
Daar gaat de kat op pad. Reinaarts muizen wachten reeds. Nu eens niet in 's papen schuur, maar op de toren van de kerk, slaat, el zo na, Tyberts laatst'uur, verricht de vos zijn duivelswerk. Met pyrotechnische middelen en schuinse allusies op brandende muizen - vandaar dat Tybert van geslacht veranderen moest - wordt het poesje de hemel ingejaagd. En niet 's papen beiaard, maar des toren klokke kondigt Nobel de mislukking aan van zijn tweede gezant
Hoe zo een verhaal, herkneed uit essentieel hetzelfde deeg, andere koek wordt! Een filmische ellips brengt Grimbert Van den Durpel in Malpertuus voor de derde daging. Lepe Bert lijmt Rein met argumenten die zo uit Van den vos reynaerde
| |
| |
komen. Ze verlaten samen de vosseburg nadat Reinaart en Hermelijn hun trouw hebben uitgezongen voor elkaar. Even geloofwaardig als het licht dat schijnt aan het einde van een politieke tunnel, zoals de tekst verklapt. Het valt mij op dat deze intieme tafereeltjes zeer mool op de planken worden gezet, maar dat ze tenderen om geïsoleerd te raken in de spanningslijn van de musical. Wellicht is het weke punt van het spektakel dat de inhoud van het verhaal teveel in schuifjes wordt gestopt die open en dicht gaan en telkens applaus uitlokken, dat wel heel gemeend klinkt. Wie ben ik dat ik juist voor het vallen van het pauzedoek durf betreuren dat de gesproken dialoog volledig wegvalt? Bij een vreemd produkt zou ik mij de bedenking niet maken, maar nu doe ik dat wel. Een aantal scènes zouden ongetwijfeld aan duidelijkheid winnen na een korte binddialoog. Zo bij het bezoek van Leona aan Ruckenau, de honingdrug-scène,... Bij deze overweging zingt Reinaart zijn credo, waarin zijn ware aard opborrelt als vleesballetjes en lentegroenten in heldere soep. Stilaan stijgt Vos Van Dijk naar het niveau van Ruckenau Mann, Isegrim Van Swaay en Hersinde Van den Heuvel. Bruun Meersman blijft mijn favoriet.
Van de pauze profiteer ik om mijn vrouw te interviewen, die weg is van wat ze ziet en hoort. Dat stelt mij gerust, want op dat vlak is zij een koele liefhebster. Ik noteer dat ik veel pluimen heb gezien bij het pluimvee en het andere gedierte; dat die pluimen al kunnen verdeeld worden onder de acteurs en kwistig rondgestrooid boven de orkestbak. De krantenrecensies indachtig, ben ik ook door toevallige en opzettelijke verwijzingen naar andere muzikale exploten getroffen, maar de meeste ervan zijn door de filter van mijn memorie gegaan. Naast wat ik hierboven reeds noteerde hoorde ik ‘Jungle Books’ en onze lokale liederschat (‘Het vendel moet marcheren’), zelfs vleugjes ‘Vlaamse Leeuw’, een trage Phil Collins en ik vermoed ook Drs. P. En waarom denk ik soms aan Jasperina? Als we alles samenleggen, kunnen we wellicht akkoorden identificeren! Et in aeternitatem absurdissimam. Amen. Ach! Waarom zijn tachtig procent van alle film- en musicalwalsen uiteindelijk toch geschreven door Strauss; waarom zijn de meeste liefdesduetten melig maar meeslepend; waarom wordt de ‘Sound of Music’ wereldberoemd met een peuterige heimatscore; waarom krijgen sociale aspecten steeds een Weilltrekje en tapt men swingende dramatiek af à la Gershwin? Omdat er emotionele, dus muzikale conventies zijn, ritmische noodzakelijkheden en theatrale gebruiksmatigheden. De kunst bestaat in het mengen van de juiste doses en het vinden van een originele architecturale snede. Ik keek tot nu toe met bewonderend oog en luisterde met gewillig oor, maar met kritische geest. En deze vos heeft mij nog steeds beet.
Terug echter naar het hof, waar het doek is opgegaan. Het is Pinksteren. Het feest van de verlichte geest staat fel in contrast tot het scenisch gebeuren. Men spreekt er niet uit één mond terwijl men op Reinaart wacht. Een Babelse verwarring veroorzaakt versprekingen (wat zijn S&D daar toch sterk in) en beschuldigingen. Isegrim voert het hoge woord. Hij neemt zijn wraakdromen reeds voor werkelijkheid. Uit hun vroegere leven -sorry, verhaal- eisen Tybert een oog om een oog en Bruun
| |
| |
een oor om een oor. De grens tussen goed en kwaad verdwijnt als Ruckenau haar masker afwerpt. In een sabbattikaal heksenfeest worden de waarden omgekeerd.
Leugen wordt waarheid wanneer de extensie van Reinaart, Grimbert binnenvalt. Reinaart ontbreekt. Onder impuls van Isegrim wordt de jacht op de vos ingezet. Een muzikale match tussen de Isegrimclan (Isegrim en tutti) en de Reinaartclan (Reinaart in monnikspij. Grimbert en Ruckenau met haar drie lenige lijven) hitst de gemoederen op. Als de wolveclan zijn gelijk haalt, beleven we de totale ondergang. Maar daar is Reinaart! En in een sterk parlando -hier zitten we vlak in de rooswaaruit één en al valsheid en arrogantie dampt, schitterend verklankt op gemene, gluiperige toon, uit een van de zeem klevende vossemuil gebracht, zaait Reinaart het zaad van de twijfel in het brein (bedreigde macht) van Nobel en in het hart (gevulde portemonnee) van Leona. Daar Nobel echter geen machtsverlies kan lijden bij de grootste clan, zal hij gezichtsverlies lijden bij het musicalpubliek wanneer hij, als een tweede Pilatus, gehoor zal geven aan het geschreeuw van de Isegrimmen ‘Kruisig... -opnieuw sorry- Aan de galg met hem!’.
Dankbaar gebruiken S&D hier het verloop uit Van den vos reynaerde, waar Isegrim Reinaart doet bewaken door Hersinde. Zij moet hem bij de baard houden in Willems versie; in die van S&D nemen de geliefden afscheid van elkaar in een niet van emotie en tranerige zelfspot gespeende scène. Dit speelt zich af in het eenheidsdecor dat met de sier der eenvoud wordt omgebreid in een gevangeniscel. Knap.
Fade out, fade in. In schimmenspel wordt de galg bereid. Reinaarts drie belagers hebben hun bezigheid. Met zijn kop voor het henneppen venster zal Reinaart, in zuivere assisenstijl, heen en weer geworpen tussen rock en Bach, tussen melk en drank, liefde en haat, vertellen hoe het allemaal begon... bij zijn geboorte. Nu is hij Grimbert in vossevacht. ‘Straffer dan de strafste advokaat.’
Van de ene woordspeling naar de ander pun, praat hij zijn belagers -‘de drie dwazen uit het Westen’- regelrecht de verdoemenis in. De eerste die naar hem overhelt is Leona. Komt dan het verhaal van de goudschat, dat in zuivere cancanstijl -al danst men anders- het koninklijke paar van zijn sokkel doet tuimelen en zich wentelen in het slijk der aarde ‘La comédie humaine de Balzac.’ Er ontspint. zich een woordenspel tussen Reinaart en de intussen gealarmeerde Easy Grimmi over het al dan niet bestaan van een schat en van een samenzwering. Aan dit welles-nietes spelletje maakt Nobel een eind. Een echt duel zal uitkomst bieden.
Terwijl in een vernuftige lichttechnische scène Isegrim wordt klaargepompt door zijn trawanten ‘for the final catch as catch can’, ontvangt Reinaart van Ruckenau een geheime formule en een tactisch plan om de wolf te vloeren. Hier heeft Relnaarts geliefde serpent haar inspiratie gevonden in Reynaerts historie. David vulpes contra Goliath lupus. Lupa Hersinde klest eieren voor haar geld en amputeert zowel de warme minnaar als de koele.
In het daaropvolgende duel verslaat Reinaart met zijn geheime wapens -wat is geoorloofd in een oorlog en wat niet?- de sterke maar domme wolf. Ik bespaar u niet
| |
| |
alle detalls van dit gruwelijke gebeuren. Als de six million dollar man zwaait Isegrim den zwaarde terwijl Reinaart met zijnen bepisten staart den wolf naar de ogen wuift om hem tenslotte daar te bijten, waar het hem eeuwig zal spijten. Al zal de wolf dra een toontje hoger zingen, toch zou deze beet onder de gordel best wat onbezongen tekst kunnen gebruiken. Wie de story niet kent, loopt verloren in dit duistere kolderiek gebeuren. En wie de story wel kent, moet op zijn tanden bijten. Wellicht zou het duo met een klad zelfspot hieraan best toevoegen:
En ik kan hun geen ongelijk geven. Laat voor de goede gang van zaken het taboe hier maar toeslaan. Soit. The winner is always right. Reinaart wordt van alle smet ontvet, in gloria formidabills.
In een spetterende scrabble-finale verheft vos populi de vos tot fox dei, waarop de fox medley de rex impotens bedankt met lijmend woordwerk uit een even vals als onbetrouwbaar gebleven smoelwerk. Na deze prefinale wordt het van gouddorst ladderzatte gezelschap de Kriekeputte ingestuurd op zoek naar de verzonnen schat. Reinaart keert terug naar ‘zijn’ schat Hermelijn. Al zingen beide torteltjes dat niets hen nog kan scheiden, ik geloof er niet veel van. Hersinde blijft van achter het hoekje lonken. In Reinaart zou zich een katarsis hebben voltrokken (althans volgens de pers) waardoor hij zich, vanaf nu zou beperken tot zijn ene en wettelijke en dat voor eeuwig en altijd zijn vossevuur zou geblust zijn. My foot!
Het zal wel mijn geperverteerde geest zijn die Reinaart daarnet nog Leona zag bepotelen, die daar in zijn buurt stond mooi te wezen. Correctie? Zeker geen gloria Plato of gloria glasnost van Reinaartswege. Hij zal nooit veranderen!
Dat deze ‘Dear Fox’ een perestroika wordt, dat wens ik uit de grond van mijn hart en dat wensten met mij alle aanwezigen met een eerlijk applaus. Wat ik hier heb beleefd, kan wedijveren met de beste buitenlandse produkties die ik al heb gezien. Het overstijgt de meeste met kop en schouders. Als dit een eerste realisatie is van eigen bodem, dan zullen de volgende zwaar geschut moeten doen aanrukken om deze vos te vellen. Het is een kloek volwassen beest dat zeker buiten zijn revier successen zal oogsten als Reineke Fuchs, Reynard the Fox, Renard le Goupil en wie weet, in het licht van de glasnost als Reineke Lis.
Volwassenheid wil echter niet zeggen: perfectie. Adonissen zijn mooi, maar niet interessant. Ook deze vos heeft mottige plekken in zijn pels. De lezer van mijn verslag zal ze zeker vinden waar ik ze meende te zien, al heb ik dan mijn competentie sterk gerelativeerd. Ik wil ervoor pleiten om voor eigen produkties geen criteria aan te leggen die strenger zouden zijn dan die voor vreemde produkten. Bij mijn weten heeft geen enkele recensent dit gedaan, een azijnlozer niet te na gesproken. ‘Dear Fox’ is een uitstekend produkt, al meen ik dat wat de regie
| |
| |
betreft, er met de vos zelf, nog wel wat anders te bereiken is; dat ook de costumering iets minder ‘fluffy’ had gemogen; dat men niet omwille van het principe moet zweren bij de opera-l; dat enkele clichés eruit moeten; dat choreografisch er een beter evenwicht kan gevonden worden; dat de tekst vaak te vernuftig is, al kan ik mij voorstellen dat S&D vaak dubbel hebben gelegen; dat karikaturale figuurtjes als Butseel en Belijn erbij lopen ‘voor spek en bonen’ en beter verdienen; dat de specificiteit van theater meerwaarde zou geven l.p.v. het filmische procédé; tenslotte dat er een onevenwicht is tussen de visualisering van Reinaarts relationele strapatsen en zijn misdaden tegen het ‘gemeen’ recht.
We moeten ten allen prijze vermijden aan zelfoverschatting te doen, maar onderschatting is nog veel nefaster. Ik ben als Vlaming fier op dit produkt: het is van ons EN het is goed. Mijn bewondering gaat hier niet enkel uit naar wat ik hoorde en zag, maar evenzeer naar de inzet, het geloof en de kunde die aan ‘Dear Fox’ ten grondslag liggen, naar de scheppers, naar de hele ‘cast’, zingend en dansend, de technische ‘crew’, naar de muzikanten, naar het hele hebben en houden van de Musicalafdeling van het Koninklijk Ballet van Vlaanderen; en last but not least naar een grote dame die ik op scène liever had gezien in een echte verroeste vossevacht dan in hermelijns wit. Als echte vossin heeft zij haar tanden in deze realisatie gezet. Als er een met recht en reden zong ‘my dear, dear fox’, dan was zij dat, artistiek directeur mevrouw Linda Lepomme.
Tiecelijn H.H.
| |
Een Reynaertdag in Glasgow
Glasgow is dit jaar de culturele hoofdstad van Europa. Anders dan Antwerpen (culturele hoofdstad 1993), dat worstelt met grote budgettaire problemen, is Glasgow jarenlang met de voorbereiding van dit evenement bezig geweest en heeft men er op geen pond gekeken. Ook Reynaert de vos stond op het programma. De reden hiervan was een retrospectieve van het werk van de in 1861 te Newcastle geboren Joseph Crawhall in de ‘Burrell Collection’. Deze postimpressionistische watercolorist, één van de ‘Glasgow Boys’, schilderde ook tien Reynaerttaferelen. Hij inspireerde zich hiervoor op de Reynaertuitgave van Caxton, die een vertaling is van Reynaerts historie (1375-1400).
De Reynaertillustraties werden in 1896 door Crawhall vervaardigd in opdracht van Thomas Glen Arthur. Het was de bedoeling ze te gebruiken in een Reynaerteditie. Zo ver kwam het echter niet. Ze werden verkocht aan W.A. Coats. Coats gaf de toestemming om ze in facsimile te publiceren in een beperkte oplage van 200 exemplaren in 1906. Na Coats' dood kocht Sir William Burrell in 1935 de tien originelen op een veiling bij Christie's. Pas in 1990. n.a.v. de Crawhalltentoonstelling kwamen ze
| |
| |
terug aan de oppervlakte. Crawhall schllderde (in de verhaalchronologie achtereenvolgens) de hofdagscène met de klagende Cortoys, Cantecleer en kroost op weg met de dode Coppe, Bruun in de boom, Tibeert in de strop, de haan nabij de priorij van zwarte nonnen, Reynaert-pelgrim met Cuwaert en Belijn (illustr.). Corbaut de
| |
| |
roek en zijn vrouw nabij de schijndode vos, isegrim nadat hij een merrie de prijs van haar veulen vroeg, de verkrachting van de wolvin en tot slot de apin Ruckenau. Karakteristiek voor een aantal scènes is Crawhalls eigenaardige klkkerperspectief. De meeste figuren worden meestal ook van achteren bekeken. De reeks straalt veel humor uit: Isegrim ziet sterretjes en men ziet geamuseerd toe hoe het hoefijzer de wolvekop heeft getekend, het hondje dat voor de koning klaagt, was Crawhalls eigen schoothond. Crawhalls reeks is vrij origineel want de meeste scènes komen niet voor in de traditionele iconografische Reynaertcycli.
Van deze tentoonstelling werd een luxueuze catalogus gemaakt en een aantal van Crawhalls waterverftekeningen verschenen op postkaart. De catalogus Joseph Crawhall 1861-1913; One of the Glasgow Boys werd samengesteld door Vivien Hamilton en is verkrijgbaar in ‘The Burrell Collection’ of bij J. Murray, 50 Albemarle Street, London W1X 4BD (ISBN 0-7195-4827-6).
Het bleef echter niet bij de tentoonstelling, want zaterdag 21 juli werd in Glasgow uitgeroepen tot ‘Reynard Day’ Eerst kwam professor K. Varty aan het woord, vervolgens vond de première plaats van I. Turbitts Reynard Puppet Show en tot slot werd Stravinsky's Renard vertolkt.
Kenneth Varty (University of Glasgow) volgde de evolutie van de miniaturen uit de Roman de renart en eerste Reynaerthoutsneden van de Haarlemmer Meester tot bij Crawhall en gaf een boeiend overzicht van de hele Reynaerticonografie. Hij maakte duidelijk dat vele illustrators zich doorheen de jaren op elkaar inspireerden.
Daarna gaf Ian Turbitt de eerste van zes Reynaertpoppenspelvoorstellingen, die hij speciaal voor de Crawhalltentoonstelling had gecreëerd. Het ‘Please note these performances are not suitable for children’ bleek van bij de eerste scène: de verkrachting van de wolvin door de vos. Turbitt inspireerde zich vooral op Caxtons Reynard the Foxe, maar hij wist ook op een verbluffende manier de schilderijen van Crawhaal te verwerken. Door het feit dat Turbitt solo speelde, werden alle passages herleid tot de confrontatie van twee (of drie) personages. Turbitt zelf verscheen geregeld voor zijn gordijntje om als verteller in dialoog te treden met zijn poppen. De knappe tekst, de uitstekende muziek, beide speciaal voor de gelegenheid geschreven, de functionele belichting (het schimmenspel werd een verhaal in het verhaal), een sober decor, de prachtige poppen (een combinatie van stof en hout) en Turbitts acteertalent maakten van deze voorstelling een parel.
En nog was Reynaert niet uitgespeeld, want 's avonds vertolkte het Schotse Paragon Ensemble de Renard van Igor Stravinsky (1882-1971) in de grote hall van de Burrell Collection voor een talrijk publiek. Stravinsky schreef zijn Renard. Histoire burlesque chantée et jouée tijdens de Eerste Wereldoorlog (1915-16) in Zwitserland op vraag van een adellijke dame om het in haar Parijse residentie uit te
| |
| |
voeren. Hij voltooide het stuk in 1917 en het werd voor het eerst opgevoerd op 3 juni 1922 in de Parijse opera. Het stuk werd te Glasgow in het Russisch vertolkt door twee tenoren (vos en haan) en twee bassen (gelt en kat). Het opvallendste en belangrijkste muziekinstrument tijdens de opvoering was een cimbalon, een instrument dat Stravinsky ontdekte in een Geneefse caféband.
Stravinsky ontleende de stof aan de rijke Russische folklore. De hoofdrolspelers zijn haan en vos. Wanneer zij elkaar ontmoeten, vraagt de in religieuze gewaden gehulde vos aan de haan om te biechten en hij geeft als reden dat de haan zovele vrouwen heeft, die hij op de huid zit alsof het zijn minnaressen zijn. De haan ziet zijn zondigheid in, komt van zijn veilige tak af, en wordt -natuurlijk- vastgegrepen. De haan schreeuwt om hulp en wordt door de geit en de kat gered. De verjaagde vos keert echter terug, nu zonder religieus kleed. Een andere vermomming, een andere verleidingstechniek: hij bespeelt nu de registers van vleierij en omkoperij. De haan lijkt zijn lesje geleerd te hebben, maar uiteindelijk bezwijkt hij. En weer schreeuwt hij om hulp. De kat en de geit komen uiteindelijk opnieuw te voorschijn. Zij verschalken de vos door de ontrouw van diens vrouw te suggereren. De vos zijn aandacht verslapt, de haan wordt bevrijd en de vos wordt gewurgd.
Nog een detail: tijdens de voorstelling werd het publiek (en vooral orkest en zangers) opgeschrikt door een vals alarm. Die duivelse vos!
[R.v.D.]
| |
Reynaertkrantenrevue van juli tot september 90
Drie maanden knipsels ‘zanten’ uit kranten. Ik voel me een beetje als de held van L.P. Boons Menuet, maar troost me dan dat het hier niet gaat om gruwelijkheden en perversiteiten (alhoewel...), maar om een bonte naleving van de rosse. Zou er één Middelnederlands werk zijn dat vandaag zo dikwijls de krantekoppen haalt of bescheidener ergens in een hoekje van de cultuurpagina's of in het streeknieuws, dan Van den vos reynaerde? Vooruit dus met de geit (bijna schreef ik: met Belijn, als ik het pakje knipresultaten uit mijn ‘tas’ haalde).
Steeds meer wandelaars poten Reynaert achterna. Door veld, bos en hel, de zöektochtpapieren al dan niet in de hand. Te voet of met de fiets. Teveel om op te noemen. Of de koene stappers en pedaalridders ook echt wel eens aan Reynaert denken, laat ik in het midden, maar de paden van de vos vermenigvuidigen zich met kwistige zwierigheid. Wie echter terzelfdertijd toch de lagen en listen van Reynaert wil overwegen, moet richting Rupeimonde stevenen. Daar creëerde de V.V.V. een heuse luisterweide op het Mercatoreiland nabij de vijver van de kasteelwal. Vijftig personen (men mikt vooral op schoolgaande jeugd) kunnen met Reynaert himself in hun midden -het beeld van A. Damen- het verhaal beluisteren. En laat het maar
| |
| |
regenen, want dan trekt de hele mente naar de Reynaertzolder van de watermolen. Elke dag van 14-18 uur. Info Mercatorelland 03/774.19.15. Op die Reynaertzolder toevend, zak je dan hopelijk niet holderdebolder weer naar beneden (ik overdrijf natuurlijk), want de Spaanse getijdenmolen, uniek in Vlaanderen, moet dringend gerestaureerd worden; de langbaardige burgemeester uit Kruibeke beukte reeds manhaftig tegen de hogere beleidspoorten, maar de centen zijn er blijkbaar niet voor cultuur, wel voor Golfperikelen.
Ook in Stekene wordt gebeukt. Met beelden van Bruun de beer en Cuwaert de haas als inzet, terwijl ook Tiecelijn in de vlasgemeente nog steeds vergeefs ‘zijn nest’ zoekt. Voor een goede 100.000 laat beeldhouwer Albert de Smedt de beelden gieten, anders geen kosten. Eerst die beelden eens zien, krast een gemeenteraadslid, dan beslissen. Moet je het beeld van de vos eens bekijken, smijt een andere in de ring. Een heuse hofdag met heen-en-weergeslinger van verwijten. ‘Voortzetting van de Stekense revue’ schrijft Het Nieuwsblad. Het Stekense Reynaertbeeld slaat geel uit en moet hersteld worden; de beschermende harslaag heeft duidelijk een verkeerd effect gehad. En Reynaert grinnikt in zijn vossegraf. In Wachtebeke had De Smedt meer succes, want het Oostvlaamse provinclebestuur bestelde de hele dierenhofdag. Alle lokale kranten hadden het over de knappe Tiecelijn, die in Belsele landde en er in de rozentuin van de firma Delforge Reynaert voortaan gezelschap houdt. Zwartglanzend, het lijf vol nieuws gespannen, staat de raaf vóór het vossebeeld. Op 7 augustus jl., de inhuldigingsdag, stond tussen het glunderende publiek ook vossenestor Jozef de Wilde. Meteen werd die dag ook een kaasgele Tiecelijnroos boven de doopvont gehouden. Straks kunnen de mannen een riante Reynaerttuil met fluweelzachtrode en goudgele rozen aan hun gellefde Hermeline schenken, inderdaad een vreedzamer geschenk dan een naieve haas. Terecht kijkt Tiecelijn de vos zo astrant aan, want de zwartblauwe krasser begint Reynaert serieus naar de kroon te grijpen, waar het persvermeldingen betreft. (Wij verkneukelen ons een beetje om die ongewilde reclame voor ons tijdschriftje.) In het park van het kasteel Wissekerke (Bazel) tippelpoot een raaf op een galg. weer in gezelschap van de onmisbare dief (beelden van De Smedt). En ook de levende raaf haalt weer de belangstelling, nu hij zeldzamer en zeldzamer wordt. De Volkskrant van 12
mel '90 maakt gewag van twaalf ravenesten op de Nederlandse Veluwe, een merkwaardige terugkeer na twintig jaar afwezigheld van maître corbeau.
Over een andere boeg nu. Reynaert verovert ook de podia. Voor de Lokerse Feesten fungeerde hij als logo in Het Volk, wellswaar met schuimend gerstenat in de poot en vergezeld van een savoureuse Tibeert-Courtolsworst. In Sint-Niklaas reikte de Reynaertorde ‘V-oscars’ uit aan verdienstelijke acteurs op de Wase amateursplanken. Een ‘V-oscar’ voor een gulden toneelcarrière en vossepluimen voor
| |
| |
knappe acteerprestaties. Niemand betwistte de waarde van de acteurs maar toch gispten enkele kranten de Reynaertnominaties. Een ‘magere’ oogst zo klonk het, wat ‘inteeltachtig’ werd gesuggereerd. Het zal de Hulstenaren een zorg geweest zijn. Een fikse Reynaert met een levensgrote contrabas in de poten verkondigde aan al wie het zien en horen wilde dat op 25 augustus een Reynaertjazzfestival het Zeeuwse stadje vol swung zou blazen en tokkelen. Wat dan ook geschiedde.
Nog luider schallen tonen en ritmes van de Reynaerdeske musical Dear Fox. Antwerpen genoot de première en de eerste opvoeringen (elders een doordringende indruk van H. Heyse). De dagbladen reageerden verschillend, maar op één uitzondering na vrij positief. ‘De vos op het goede pad’ titelde Gazet van Antwerpen en even verder: ‘een niet onaardige produktie die al te statische ogenblikken afwisselt met wervelend schouwspel’. Die mening wordt niet direct gevolgd door de recensent van De Morgen die het over ‘heel wat onzinnige interpretaties’ van het oorspronkelijke epos heeft. De man laat ondertussen wel zijn onkunde bewonderen door de middeleeuwse Reynaert als een simplistisch volks verhaaltje af te doen. Dear Fox is volgens hem ‘een puzzel van een te groot aantal nummers, te verscheiden van stijl’. ‘Dear Fox is musical met vaart’ bloklettert men elders. Al met al een knal van een wereldpremière, waarmee Reynaert zich waarachtige Broadwayallures aanmeet.
En intussen schrijf ik met drie anderen verder aan het script van het Sint-Niklase Reynaertspel van '92. De Tibeertscène wordt bewerkt. Het is niet gemakkelijk met die sakkerse kater. Moest die nu precies dàt lichaamsdeel afbijten... [Marcel RYSSEN]
| |
‘Das Stück ist für Erwachsene’ of Reynaert in Münster
Het is een opvallende constante. Terwijl de vos de laatste decennia gewoonlijk voor kinderen optrad, zijn het nu vooral de ouders die in de Reynaert de menselijke zwakte gaan bekijken als in een spiegel. Dat de Reynaertfiguur behoort tot het Europese erfgoed werd nog maar eens bewezen te Münster, waar op 30 mei 1990 in het ‘Landesmuseum für Kunst und Kulturgeschichte’ de Reineke Foss in Platt werd opgevoerd. Het betrof een vrije vertaling van de Reynaertbewerking van Goethe, die tot een dialoogtekst werd omgevormd. De toeschouwers konden er gedurende één uur een Reynaertvoorstelling in het ‘Münsterländer Platt’ aanhoren op tekst van Christa Kuhlmann.
[R.v.D.] |
|