Thirsis Minnewit. Deel 2, editie Weduwe Gysbert de Groot
(2012)–Anoniem Thirsis Minnewit– Auteursrechtelijk beschermdVoys: Van Jantje1.
Een aardig Meysje,
Soo poesel blank van vleysje,
Zeer nettjes van persoon
En gelyk een beeld soo schoon,
Een Linnenaeyster na de zwier, Ga naar voetnoot+
Haar oogjes lonkten als een vier,
Hier ter stee
Is zy woonagtig:
Wilt aanhooren wat zy dee.
2.
Zeer fraay van leden,
Van neusje net besneden
En daar toe blond van haar
En niet boven twintig jaar.
Zij was verlooft aan een Minnaar
Om haast te Trouwen met malkaar.
Dit schoon kind
Ging uyt naayen,
Daar zy daags haar kost mee wint.
3.
Een Heer - wilt letten -
Die ging zyn sinnen zetten:
Als hij dees maget sag
't Scheen voor hem een flonkerbag. Ga naar voetnoot+
| |
[pagina 62]
| |
Hy dagt: hoe sal ik dit bestaan
Om haar eens te spreken aan?
Door de poen
Sal ik soeken
Om myn lusten te voldoen.
4.
Dien geylen Jager,
Zyn lusten wierden grager.
Wanneer dees maget klaar
In zyn huys uyt naayen waar,
Hy sprakse op een avond aan,
Soo als zy na haar huys sou gaan:
‘Dogter, hoord,
Staat een weynig,
'k Moet u spreken maar een woord.
5.
Komt in myn Kamer,
Daar is het veel bequamer
Te spreeken als op straat.’
't Meysje haar gezeggen laat.
Hy sprak tot haar: ‘Wel schoon Godin,
Ik ben ontsteken door de min.
Ey, laat ik
U eens strelen
Voor een Goude Ketting dik,
6.
Voor eene keeren,
Soo sal ik u vereeren
Een Ketting van waardy,
Honderd dertig gulden vry.’
Zy sprak: ‘Verexcuseert , myn Heer,
Houd vry u geld en ik myn Eer.
Wel bedogt
Stilt u zinnen,
Want het vleys is al verkogt.’ Ga naar voetnoot+
7.
Hy dan ondertussen Ga naar voetnoot+
Sprak: ‘Laat ik u eens kussen.
| |
[pagina 63]
| |
Daar is de ketting groot,
Agter in de hals een boot. Ga naar voetnoot+
Komt morgen op myn Hofstee.’ Ga naar voetnoot+
Het meysje nam de ketting mee,
Sprak: ‘Myn Heer,
Ik sal komen
En voldoen dan u begeer.’
8.
Maar al haar reden Ga naar voetnoot+
Waren gehoord beneden:
Onder het huis seer ras Ga naar voetnoot+
Een Wijnverkopers Kelder was;
De Wijnverkopers knegt, verstaat,
Die had verstaan al haare Ga naar voetnoot+ praat
Op die tyd
In de Kelder:
't Was de Vryer van die Meyd.
9.
Hy dagt die keeren: Ga naar voetnoot+
Dat onheil zal ik weeren.
Hij pasten op quanzuys
Tot zyn Lief quam uyt den huis.
Hy vroeg: ‘Hebt gy de Ketting nou,
Die gy nog verdienen sou?’
Toen de Meyd
Hem hoord spreken,
Heeft zy 't al tot hem gezeyd.
10.
Toen schold de Vryer
De Heer voor een verleyer
En sprak: ‘Jou ouden guyt,
'k Ga naar voetnoot+ Zal u bruyen op jou huyd! Ga naar voetnoot+
Zoekt gy myn Bruyd haar Maagdeblom
Te steelen door u Goud en som, Ga naar voetnoot+
Oud en krom, Ga naar voetnoot+
Gy sult krijgen
Uwen ketting nooyt weerom.’
| |
[pagina 64]
| |
11.
Hy Ga naar voetnoot+ zag voor oogen
Als dat hy was bedroogen,
Zijn Ketting was hy quyt
Zonder zoenen van de Meyd.
Gy dogters, dese klugt onthoud:
Bewaart u eer en neemt het Goud,
Dan hebt gy
Eer van spreken Ga naar voetnoot+
En gy blijft van schanden vry.
|
|