Tabu. Jaargang 23
(1993)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Produktiviteit en populariteit
|
(1) | befietsbaar |
De belangrijkste en best befietsbare verbindingen zijn op de plattegrond groen gekleurd. (Volkskrant 23/5/92) | |
recyclebaar | |
Massiefkarton. Dat is sterk, vlak, recyclebaar en perfect te bedrukken en te beplakken. (Volkskrant 6/11/92) | |
studeerbaar | |
Volgens hen moet het hoger onderwijs zelf bijhouden hoe ‘studeerbaar’ programma's zijn. (Volkskrant 10/12/92) |
Deze adjectieven zijn alle afgeleid van een transitief werkwoord en hebben een passieve betekenis, die te parafraseren is als ‘kunnende ge-X-d worden’. Het zelfstandig naamwoord dat door zo'n adjectief gemodificeerd wordt, heeft in de corresponderende zin de syntactische functie ‘object’ (Jan herkent de stijl - de stijl is herkenbaar) en we noemen deze adjectieven daarom objectmodificerend. Er komen ook objectmodificerende adjectieven voor op -lijk: aannemelijk, bewerkelijk, onbeschrijflijk, maar nieuwe afleidingen op -lijk worden niet meer gevormd.
Anders dan Van Marle (1988) menen wij dat de objectmodificerende adjectieven op -lijk en -baar niet verschillen in hun categoriale waarde. Dit standpunt zullen we eerst toelichten. Omdat een verschil in categoriale waarde ten grondslag ligt aan Van Marle's verklaring voor het verlies van produktiviteit van de categorie op -lijk, willen wij vervolgens een alternatieve verklaring voorstellen. Daarbij sluiten we aan bij eerdere observaties van o.a. Taeldeman (1985).
1 De semantiek van objectmodificerende adjectieven op -lijk en -baar
De oorzaak van het verlies van produktiviteit van de categorie op -lijk zoekt Van Marle in het betekenismoment dat leden van deze catgorie gemeenschappelijk hebben en waarin zij verschillen van de categorie op -baar, namelijk de aanduiding van een inherente eigenschap. Zijn omschrijving van deze notie luidt:
(2) | ‘eigenschappen (...) die rechtstreeks voortvloeien uit de geaardheid (“het wezen”) van het object waarop het adjectief betrekking heeft en die hiermee bijgevolg onvervreemdbaar verbonden zijn’ (Van Marle 1988:350). |
Dit categoriale semantische verschil tussen de adjectieven op -lijk en op -baar illustreert Van Marle met behulp van de voorbeelden onder (3):
(3) | ? een onder de gegeven omstandigheden aanbiddellijk kind |
? een op dit moment beminnelijke man | |
een op dit moment onuitblusbaar vuur |
Als gevolg van hun ‘inherente eigenschap’-aanduiding, zijn adjectieven op -lijk niet of moeilijk te combineren met zinsneden als ‘op dit moment’, ‘onder de gegeven omstandigheden’, terwijl dat met adjectieven op -baar wel mogelijk is. Wij hebben echter de indruk, dat er ook nogal wat adjectieven op -baar zijn, waarbij deze combinatie op z'n minst vreemd is, terwijl anderzijds sommige adjectieven op -lijk ons heel gewoon voorkomen in combinatie met een van deze zinsneden. Zie (4):
(4) | ? een onder de gegeven omstandigheden prikkelbaar mens |
? een op dit moment draagbare radio | |
een onder de gegeven omstandigheden aanzienlijk voordeel | |
een voor mij op dat moment onverdragelijke gedachte |
Volgens Van Marle is er bij de adjectieven op -lijk sprake van semantische diversiteit op lexicaal niveau, die ‘de semantische systematiek op morfologisch niveau (doet) vervagen’, hetgeen uiteindelijk tot het verlies van de produktiviteit van deze categorie leidt. Hij concludeert tot deze diversiteit op grond van een aantal betekenisontwikkelingen die zich voordoen bij de adjectieven op -lijk, en die hij terugvoert op de categoriale waarde van de adjectieven op -lijk. Bij de adjectieven op -baar zouden ze zich niet of in veel geringere mate voordoen. Volgens ons is het verschil niet principieel, en treden bij de adjectieven op -baar wel degelijk dezelfde vormen van semantische specialisatie op. Het betreft hier drie semantische ontwikkelingen, namelijk:
● | incorporatie van de afgeleide implicatie in de betekenis van het adjectief: | ||
(5) | verleidelijk voorstel | haalbaar plan | |
onberispelijke vertolking | onhandelbare jongen |
In een verleidelijk voorstel is de betekenis primair ‘attractief’, en is de betekenis van het basiswerkwoord enigszins op de achtergrond geraakt. Maar in een haalbaar plan is volgens ons ook sprake van een dergelijke ontwikkeling; het betekent vooral ‘een van realiteitszin getuigend plan’, en een onhandelbare jongen is ‘een lastige, koppige jongen’, waarbij de betekenis van het werkwoord handelen nauwelijks een rol meer speelt.
Als tweede ontwikkeling noemt Van Marle:
● | het ontstaan van modale lezingen: | ||
(6) | verachtelijke houding | strafbaar feit | |
wenselijke stap | onbespreekbaar voorstel |
Anders dan Van Marle, menen wij dat ook adjectieven op -baar soms niet louter een mogelijkheid uitdrukken, maar ook een wenselijkheid, noodzakelijkheid of verplichting.
Tenslotte een ontwikkeling die uitsluitend voorkomt bij met on- geprefigeerde adjectieven, namelijk:
● | een metaforische interpretatie als gevolg van een ‘bij wijze van spreken’-interpretatie: | ||
(7) | onuitsprekelijk verdriet | onhoudbare positie | |
onvergetelijke gebeurtenis | onvoorstelbare rotzooi |
Van Marle merkt zelf al op, dat deze interpretatie eveneens bij adjectieven op -baar optreedt, zij het op minder grote schaal. Volgens ons treffen we hier, net als bij de adjectieven op -lijk, ook de verdere ontwikkeling naar graadaanduiding aan, bijvoorbeeld in onvoorstelbare rotzooi.
Aangezien bij de adjectieven op -lijk en -baar dezelfde semantische ontwikkelingen optreden, is het niet juist die in het geval van de adjectieven op -lijk wèl te relateren aan de uitdrukking van een inherente eigenschap, maar bij de adjectieven op -baar niet. Dat is ook niet nodig: het gaat volgens ons om semantische mogelijkheden die enerzijds voortvloeien uit het semantisch aspect dat leden van de woordklasse ‘adjectieven’ kenmerkt, en die anderzijds eigen zijn aan alle noemende woorden.
De objectmodificerende adjectieven op -lijk en -baar betekenen op categoriaal niveau dat het mogelijk is dat iets of iemand de handeling, uitgedrukt door het verbale correlaat, ondergaat. Omdat het adjectieven zijn, en adjectieven prototypisch een kwalificerende functie vervullen, wordt in hun betekenis vaak opgenomen een oordeel over de mate van geschiktheid om object van een bepaalde handeling te zijn: iets of iemand leent zich daartoe volgens de speker. Een leesbaar boek is een boek waaraan de spreker een bepaalde kwalificatie toekent, een boek dat zich naar zijn oordeel positief onderscheidt van andere boeken wat betreft z'n geschiktheid om gelezen te worden. Dat ‘geschiktheidsoordeel’ is soms gebaseerd op een algemene, collectieve norm, zoals bijvoorbeeld in (8a), maar veelal individueel, zoals in (8b):
(8a) | eetbare paddestoelen |
(8b) | groenten vindt zijn dochtertje oneetbaar |
Er zijn m.a.w. objectieve en subjectieve kwalificerende adjectieven op -baar.
Zowel de ontwikkeling waarbij de afgeleide implicatie in de betekenis van het adjectief wordt opgenomen, als de metaforische betekenisuitbreiding
liggen in het verlengde van de kwalificerende functie van deze adjectieven. Ondrinkbaar kan misschien wel gebruikt worden in een categoriale uitspraak als stenen zijn ondrinkbaar, maar meestal treedt het op in de betekenis ‘volgens objectieve maatstaven niet geschikt om gedronken te worden’, zoals in:
(9) | de zee is het onreinste en het reinste water tegelijk. Heilzaam voor de vissen, ondrinkbaar en dodelijk voor de mensen (INL tekst 182, p. 12) |
Daarnaast kan ermee uitgedrukt worden dat iets subjectief niet geschikt geacht wordt om gedronken te worden, niet lekker is, zoals in:
(10) | Een te snelle stijging van de temperatuur maakt wijn wat troebel en uiteindelijk zurig en dus ondrinkbaar (INL tekst 10066, p. 86) |
Als we van wijn zeggen, dat die ondrinkbaar is, treedt er een conflict op tussen de betekenis van het adjectief en het gemodificeerde nomen: wijn kun je juist wel drinken. Deze contradictie dwingt tot een metaforische lezing, ‘bij wijze van spreken niet te drinken’. Omdat ondrinkbaar kwalificerend wordt gebruikt, interpreteren we tegelijkertijd dat de wijn kwalitatief niet geschikt is om gedronken te worden, met de afgeleide implicatie dat die wijn niet lekker, vies is.
Het voorkomen van modale lezingen is eveneens te begrijpen vanuit de kwalificerende functie die adjectieven op -baar, net als die op -lijk, hebben: ze vertonen een attitudinele betekenis, een onaanvaardbaar plan kan naar het oordeel van de spreker niet aanvaard worden, en de stap dat een dergelijk plan niet aanvaard mag worden is makkelijk gezet.
Tenslotte: interferentie met kennis van de wereld heeft bij elke interpretatie plaats, en bij alle (noemende) woorden kan deze kennis deel gaan uitmaken van hun betekenis. Kenmerken van de zaak kunnen altijd, dus ook bij de adjectieven op -baar en op -lijk, ‘geïncorporeerd’ worden in de woordbetekenis.
Onze conclusie is dat de genoemde semantische ontwikkelingen zich voordoen bij beide soorten adjectieven, en dat we ter verantwoording daarvan geen beroep behoeven te doen op een specifieke categoriale waarde.
Doubletten, adjectieven op -lijk en -baar naast eenzelfde werkwoord, bevestigen deze conclusie. Ook zij leveren geen indicatie op voor een categoriaal betekenisverschil. Bij de dertien doubletten waarvan beide leden met een redelijk aantal tokens in de lexicale database celexGa naar eind2. zijn vertegenwoordigd, doen zich verschillende soorten van betekenisdifferentiatie voor:
● | het adjectief op -baar is objectmodificerend, dat op -lijk niet. Bijvoorbeeld beweegbaar - beweeglijk, waarbij het eerste correspondeert met een transww. en het tweede (waarschijnlijk) met een intransww. |
● | er is sprake van polysemie van het basiswerkwoord en het adjectief op -baar sluit aan bij een andere betekenisonderscheiding dan dat op -lijk. |
Bijvoorbeeld verkiesbaar - verkies(e)lijk; het eerste heeft een betekenis die correspondeert met verkiezen ‘door keuze aanwijzen’, zoals in zich verkiesbaar stellen; verkies(e)lijk correspondeert vrijwel steeds met ‘prefereren’, zoals in ik vind die optie weinig verkieselijk. | |
● | het adjectief op -lijk is semantisch gespecialiseerd, dat op -baar is doorzichtiger. Bijvoorbeeld onnoembaar - onnoemelijk; het laatste wordt vrijwel uitsluitend metaforisch, versterkend gebruikt: onnoemelijk leed, onnoemelijk veel. |
Met name op grond van paren als onnoembaar - onmoemelijk, onuitspreekbaar - onuitsprekelijk zou de indruk kunnen ontstaan, dat semantische specialisatie bij de adjectieven op -lijk regel, bij die op -baar uitzondering is. Ten onrechte: de adjectieven op -baar vormen enerzijds een lexicale eenheid, onderhevig aan semantische specialisatie, maar hebben anderzijds als lid van een open, produktieve morfologische categorie een doorzichtige, compositionele betekenis; de adjectieven op -lijk daarentegen behoren tot een gesloten categorie. Vanuit dit verschil laat zich verklaren, dat bij sommige adjectieven op -baar de mogelijkheid van een letterlijke interpretatie naast een metaforische lezing bestaat.
Er is dus volgens ons geen kwalitatief semantisch verschil op categoriaal niveau als gevolg waarvan de categorie op -lijk anders dan die op -baar semantisch divers is. Dat betekent, dat Van Marle's verklaring voor het verlies van produktiviteit van de categorie op -lijk een alternatief behoeft.
2 Ambiguïteit als oorzaak voor produktiviteitsverlies
We willen aannemelijk maken dat een belangrijke oorzaak van het produktiviteitsverlies van de categorie op -lijk gezocht moet worden in de heterogene (semantische) relatie van deze adjectieven met hun basiswoorden. Onze hypothese is dat deze semantische heterogeniteit in de oudere fasen van het Nederlands geleid heeft tot ambiguïteit en tot het produktiviteitsverlies van de deverbale categorie op -lijk.
We geven eerst een kort overzicht van de semantische relaties tussen afleiding en basiswoord van de deverbale -lijk-adjectieven. In het hedendaags Nederlands hebben deze adjectieven in principe drie mogelijkheden (vgl. bijv. Taeldeman 1985 en Van der Putten 1986):Ga naar eind3.
● | Het adjectief is afgeleid van een intransitief werkwoord; het modificeert het subject van de corresponderende zin: | |
(11) | A X-t → A is X-lijk | |
veranderlijk weer, onophoudelijk gezeur | ||
● | Het adjectief is afgeleid van een transitief werkwoord en modificeert het subject: | |
(12) | A X-t B → A is X-lijk | |
een aanstekelijk lachje, een vermakelijk verhaal |
Subjectmodificatie impliceert een ‘actieve’ betekenisomschrijving: onophoudelijk gezeur is ‘gezeur dat niet ophoudt’, een vermakelijk verhaal is ‘een verhaal dat vermaakt’. De adjectieven onder (13) daarentegen hebben een ‘passieve’ parafrase: een verkieslijk voorstel is ‘een voorstel dat verkozen kan/moet worden’.
● | Het adjectief is afgeleid van een transitief werkwoord en modificeert het object van de corresponderende zin: | |
(13) | A X-t B → B is X-lijk | |
een verkieslijk voorstel, een onoverkomelijk probleem |
Als we nu kijken naar het Middelnederlands en het 16de- en 17de-eeuwse Nederlands, dan zien we dat veel adjectieven toen meer dan één van de genoemde mogelijkheden hadden. Sommige adjectieven zijn subject- en objectmodificerend; subjectmodificatie correspondeert met de intransitieve lezing van het werkwoord en objectmodificatie met de transitieve.Ga naar eind4.
(14) | clagelijc | |
‘klagend’ (van intransitief klagen; subjectmodificerend) | ||
Wanneer haer jammerlike roep te minen oren comet toe met haren clagheliken screyen (Tien Pl. 1383) | ||
‘beklagenswaardig’ (van transitief klagen; objectmodificerend) | ||
Een edel wijf.. hordic claghen een claeghelijc leit (klagen over een beklagenswaardige, treurige zaak) (Vad. Mus. 1, 78, 1) |
Dezelfde situatie vinden we bij Middelnederlandse afleidingen als brekelijc, beweeglijc of geneeslijc (iets breekt/iem. breekt iets → iets is brekelijc enz.).
Anders ligt de zaak bij een adjectief als bederfelijk. Het is afgeleid van het intransitieve of transitieve werkwoord bederven, maar in tegenstelling tot de vorige groep leveren beide afleidingswegen een adjectief op dat het grammaticale subject modificeert:
het voedsel bederft → bederfelijk voedsel
het (hete) weer bederft het voedsel → bederfelijk weerGa naar eind5.
Ook van dit type vinden we in het Middelnederlands meer voorbeelden, zoals:
(15) | verderfelijc | |
‘vergankelijk’ (van intransitief verderven; subjectmodificerend) | ||
Dat verderfelike lichaem beswaert die siel (Hs. Moll 5, 18b) | ||
‘verderfelijk’ (van transitief verderven; subjectmodificerend) | ||
Ghenoechten van den lechame, die beestelijc sijn ende sere onbequame ende verdervelijc der eren (Heim. 261) |
We komen nu bij die adjectieven die alleen een transitief werkwoord naast zich hebben. Deze adjectieven lijken in de Middelnederlandse periode haast structureel twee betekenismogelijkheden te hebben. Een voorbeeld is lovelijc:
(16) | lovelijc | |
objectmodificerend | ||
Des hertogen dochter van Brusewijc, ene vrouwe lovelijc (Sp. IV1, 46, 259) | ||
subjectmodificerend | ||
Der gueder vrouwen, daermen nye anders off en hoirde dan eer ende lovelijke woirde (MLoep II, 3404) | ||
Dat hi (de mensch) onsen Here loofleec es van den goede, dat hi hem doet (Vad. Mus. 2, 216) |
In de 16de eeuw bereikt het gebruik van subjectmodificerende -lijk-afleidingen van transitieve werkwoorden een hoogtepunt. Vooral in verbinding met het koppelwerkwoord zijn worden de subjectmodificerende adjectieven veelvuldig gebruikt om het corresponderende werkwoord te omschrijven.Ga naar eind6. Vergelijk:
(17) | Lucas vermaende ons in alle ziin zaken vroet, Zoo ons ooc zijn andere euangelisten radelick, Dat den meinsche tot allen tiden waken moet (De Castelein, Const v. Rhetor. 178) |
Alte qualijck slaet hy gade Mijn patrimonie goet, [...] Dwelck ick mynen man dicwils ben verwytelijc (V. Ghistele, Terent. Phorm. 69) |
Naast dit subjectmodificerende gebruik van de adjectieven op -lijk blijft de mogelijkheid van objectmodificatie bestaan. Twee bewijsplaatsen van vergetelijk uit de 16de eeuw laten dat zien:
(18) | vergetelijc | |
objectmodificerend | ||
Dien raet en mach niet zijn verghetelick (Christenk. 19) | ||
subjectmodificerend | ||
Papier, inckt, pennen, t'bort moeter al zijne, Al die hier in vergetelijck is in eenighe weghen, Met een handtplack sullense worden ghesleghen, (Valcoock, Reg. d. Schoolm. 12) |
In het late Middelnederlands en het 16de-eeuws bestaat dus een situatie waarin een afleiding op -lijk van een transitief werkwoord in principe altijd twee betekenismogelijkheden heeft. Daardoor kunnen de semantische verhoudingen onduidelijk worden. Zo is bijvoorbeeld een zinsnede als ‘... dat ic di hatelic ben...’ (vgl. (19)) ambigu (Wie haat hier wie?). Alleen de context maakt in zo'n geval een correcte interpretatie (hier: ‘jij haat mij’; objectmodificatie) mogelijk:
(19) | Ic verblide mi dat ic di hatelic bin, die boos biste (Hs. Cyrill. 65r.) |
Maar zelfs met context blijft de interpretatie soms moeilijk. Zo bij versmadelijc:
(20) | Dat ambocht is seer versmadelic, want ic altoos leelike swarte handen hebben moet (Dial. Creat. 69a) |
Wat staat hier? Staat er, vrij geparafraseerd, ‘Ik haat/veracht mijn beroep’ of ‘Mijn beroep brengt mij schande, beledigt mij’? Het is zeer de vraag of hier een keuze mogelijk is.
Zowel op het categoriale niveau als bij individuele afleidingen van transitieve werkwoorden was er dus sprake van ambiguïteit:
(21) | A begeert B | A is begeerlijk // B is begeerlijk |
A kwetst B | A is kwetselijk // B is kwetselijk | |
A looft B | A is lovelijk // B is lovelijk | |
A prijst B | A is prijselijk // B is prijselijk | |
A vergeet B | A is vergetelijk // B is vergetelijk |
Deze ambiguïteit kon tot misverstanden leiden. Het is aannemelijk dat deze afleidingen als semantisch te complex ervaren werden en daarom door taalgebruikers vermeden werden. Een belangrijk argument voor de juistheid van onze hypothese dat de beschreven ambiguïteit een belangrijke factor is voor het produktiviteitsverlies van de categorie op -lijk, vinden we in het feit dat dergelijke amgigue afleidingen in het hedendaags Nederlands niet meer voorkomen.Ga naar eind7. Ze zijn óf helemaal verdwenen (lovelijk, kwetselijk, vergetelijk), óf ze hebben één van hun mogelijkheden verloren (zoals begeerlijk of prijselijk die tegenwoordig alleen nog objectmodificerend gebruikt worden).
Dat taalgebruikers het zekere voor het onzekere nemen en een mogelijke bron van misverstanden vermijden is vooral goed voorstelbaar als er eenduidige alternatieven zijn. Voor de deverbale -lijk-afleidingen waren dat de volgende:Ga naar eind8.
● | De objectmodificerende betekenis kon men met behulp van het reeds bestaande en produktieve suffix -baar van transitieve werkwoorden afleiden.Ga naar eind9. |
● | Voor de subjectmodificerende betekenis stond het onbeperkt produktieve tegenwoordige deelwoord ter beschikking (vgl. constructies als een opwindende ontdekking, een beledigende opmerking). |
● | de constructie ‘zijn + V-lijk’ (vgl. de voorbeelden onder (17)) kon men voorkomen door een finiete vorm van het werkwoord te gebruiken. |
Deze alternatieven konden worden gebruikt om de beide (semantische) mogelijkheden die -lijk-afleidingen van transitieve werkwoorden hadden, (vormelijk) eenduidig uit te drukken. Een voorbeeld:
→ | kwetsbaar (objectmodificerend: een kwetsbare plek) | ||
(22) | quetselijc | ||
→ | kwetsend (subjectmodificerend: een kwetsende opmerking) |
Tot slot: we hebben aannemelijk willen maken dat de ambiguïteit van adjectieven op -lijk ertoe geleid heeft dat zowel bestaande als ook nieuwe -lijk- adjectieven door de taalgebruikers vermeden werden. Op grond van de veelvuldige (semantische) mogelijkheden miste de categorie de voor een produktieve categorie noodzakelijke formeel-semantische doorzichtigheid. Onze verklaring voor het produktiviteitsverlies van de categorie op -lijk kan men, enigszins metaforisch, ook in een paradox formuleren: -lijk werd te populair, het is te gronde gegaan aan zijn eigen succes.
Bibliografie
Baayen, H. (1991), De CELEX lexicale databank. In: Forum der letteren 32, 221-231. |
Hüning, M. & A. van Santen (te versch.), Produktiviteitsveranderingen: de adjectieven op -lijk en -baar. Te verschijnen in: Leuvense Bijdragen (1993). |
Marle, J. van (1988), Betekenis als factor bij produktiviteitsverandering (Iets over de deverbale categorieën op -lijk en -baar). In: Spektator 17, 341-359. |
MNW = Middelnederlandsch woordenboek. Door J. Verdam en E. Verwijs. 's-Gravenhage, 1885-1952. |
Putten, F. van der (1986), Deverbal adjectives: grammatical or thematic relations? In: F. Beukema & A. Hulk (eds.), Linguistics in the Netherlands 1986. Dordrecht, Riverton: Foris, 179-188. |
Stutterheim, C.F.P. (1981), Dienstbare productiviteit. In: Forum der letteren 22, 64-73. |
Taeldeman, J. (1985), ‘De soep is wel eetbaar maar niet etelijk’. Over deverbatieven op -(e)lijk in de Vlaamse dialekten en het A.N. In: Spektator 15, 94-103. |
Van Dale (1984) = Van Dale - Groot woordenboek der Nederlandse taal. Elfde, herziene druk door G. Geerts en H. Heestermans. Utrecht, Antwerpen: Van Dale Lexicografie, 1984. |
WNT = Woordenboek der Nederlandsche taal. Door M. de Vries en L.A. te Winkel, (1e afl. 1864). |
Vakgroep Nederlands, RUL
Postbus 9515
2300 RA Leiden
- eind1.
- De deelnemers aan de Leidse Morfologiedagen 1992 danken wij voor hun reacties op onze voordracht over dit onderwerp.
- eind2.
- Voor informatie over CELEX zie Baayen (1991).
- eind3.
- In Hüning & Van Santen (te versch.) geven we een veel uitvoeriger beschrijving van de mogelijkheden van de -lijk-adjectieven. We gaan dan ook uitgebreid in op de semantische functies die deze adjectieven vervullen.
- eind4.
- De citaten uit de oudere fasen van het Nederlands zijn afkomstig uit het MNW en uit het WNT.
- eind5.
- Van Dale (1984) labelt deze gebruiksmogelijkheid als ‘gewestelijk’.
- eind6.
- Vooral de rederijkers buiten deze (reeds bestaande) mogelijkheid uit en vormen haast onbeperkt nieuwe afleidingen van dit type (vgl. in dit verband Stutterheim (1981)).
- eind7.
- In het hedendaags Nederlands vinden we maar een paar resten van de ‘oude’ situatie; vgl. bijv. een verachtelijke kerel vs. een verachtelijke blik.
- eind8.
- Incidenteel werd ook gebruik gemaakt van (reeds bestaande) afleidingen op bijv. -ig of -zaam. Een voorbeeld is leerlijk dat vervangen is door leerzaam.
- eind9.
- Voor de verhouding tussen -baar en -lijk betekent dit, dat we niet, zoals Van Marle (1988:344), uitgaan van een ‘drag chain’, maar dat we ons de veranderingen in de produktiviteit van deze twee categorieën voorstellen als met elkaar in wisselwerking: het bestaan van -baar heeft het produktiviteitsverlies van -lijk bevorderd; en andersom was de zwakker wordende positie van -lijk gunstig voor de produktiviteit van de categorie op -baar.