De Nieuwe Taalgids. Jaargang 70
(1977)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 520]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De problematiek van de Nederlandse aanspreekvormenIDe problematiek van de Nederlandse aanspreekvormen - de pronomina van de tweede persoon - heeft veel neerlandici bezig gehouden. Die problematiek is van tweeërlei aard: strikt taalkundig is er veel aan onze tweede-persoonspronomina onduidelijk: het verdwijnen van sommige vormen en de herkomst en ontwikkeling van nieuwe voornaamwoorden is lang niet altijd te verklaren, maar ook van sociolinguïstisch gezichtspunt blijven er raadsels bestaan: het gebruik van u en jij in de negentiende eeuw is tamelijk ondoorzichtig voor de latere beschouwer en dat de juiste keuze van deze voornaamwoorden ook in onze dagen soms grote moeilijkheden met zich meebrengt, weet iedere Nederlander. Wie de moeite neemt de omvangrijke literatuur die over dit onderwerp is ontstaan, nauwkeurig door te nemen,merkt al gauw dat de aandacht van vroegere generaties neerlandici vooral historisch-taalkundig gericht was. Men heeft zich bijvoorbeeld langdurig bezig gehouden met herkomst en etymologie van jij en jullie, zonder dat men resultaten boekte die iedere vakgenoot konden bevredigen. Toch was men ook niet blind voor de sociale problemen die het gebruik van de aanspreekvormen schept. Zij wijst Vor der Hake aan het begin van deze eeuw op de kloof in de geschreven taal, waar de oudere generatie gij schreef en jongere mensen al jij en je durfden gebruiken. Maar in plechtige of verheven gesproken taal waren de gemeenzame pronomina nog niet aan te treffen: ‘Inderdaad is er wel reden dezen toestand onzer tweede-persoonspromina wanhopig te noemen, en met Prof. Verdam te vragen: “Wat moet een taal beginnen, waarin men in verlegenheid zit, hoe iemand aan te spreken”.’ (Vor der Hake 1908, 2). Een dergelijke situatie is echter niet specifiek Nederlands. Ook in andere talen komen vergelijkbare moeilijkheden en conflictsituaties voor. Het is de verdienste van Brown en Gilman deze problematiek verduidelijkt te hebben door het sociolinguïstisch probleem dat zich hier aandient, vanuit een historisch kader te verklaren. Zich baserend op materiaal uit het Engels, Frans, Duits, Italiaans en Spaans onderscheiden ze een pronomen voor het enkelvoud T (van latijn tu) en een voor het meervoud V (van latijn vos). Het gebruik van V als singularis ontwikkelde zich uit de aanspreekvorm van een lagergeplaatste tot een hogergeplaatste. Daarmee is het gebruik van de tweedepersoonspronomina binnen de sfeer van de macht als sociale categorie gekomen. Macht moet daarbij gezien worden als de mogelijkheid controle uit te oefenen over het gedrag van een ander; dat kan betrekking hebben op de verhouding tussen vorst en vasal, heer en dienaar, werkgever en werknemer, leraar en leerling, ouders en kinderen. Deze machtssituatie bezit een eenzijdigheid: de hogergeplaatste zegt T tot de lagergeplaatste, maar op zijn beurt wordt hij met V aangesproken. Naast deze verticale relatie ontwikkelden zich echter ook horizontale relaties: in de hogere klassen sprak men elkaar onderling aan met V, terwijl de lagere klassen onderling T bezigden. Mettertijd ontstonden echter nieuwe verticale differentiaties, nl. toen binnen de machts-semantiek een solidariteits-semantiek begon te ontstaan, waardoor een nieuw contrast zich voordeed. De T-pronomina werden zoals steeds voor solidariteitssituaties gebruikt, de V-pronomina in situaties waarin niet van solidariteit sprake was. Maar wanneer de solidariteit geheel losraakt van de factor macht, ontstaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
conflicten in het pronomina-gebruik. Brown en Gilman geven dit weer in een tweetal schema's (figuur 1 en 2).
figuur 1
In figuur 1 is de toestand geschetst waarbij een evenwicht in het systeem aanwezig is. Dat verandert echter wanneer de solidariteitsdimensie confligeert met de machtsdimensie; dat kan heel licht het geval worden wanneer hogergeplaatsten in een solidariteitsrelatie staan tot lagergeplaatsten (ouders en kinderen; collega's van ongelijke leeftijd) of omgekeerd in een niet-solidaire relatie (restaurantbezoeker en kelner; passagier en conducteur). De gestippelde lijnen in figuur 2 geven de conflictsituaties weer.
figuur 2
Zoals uit figuur 2 op te maken is, zijn de regels voor de aanspreekvormen in conflict in het linker bovenvak en het rechter benedenvak. Op grond van de verticale relatie behoren de lagergeplaatsten V tot de hogergeplaatsten te zeggen, maar de solidariteitsrelatie schrijft T voor, zoals uit de linkerhelft blijkt. Uit de rechterhelft is te zien dat de verticale relatie tot een eenzijdige V-T-gebruik zou moeten leiden, terwijl het ontbreken van de solidariteitsrelatie een wederzijds V voorschrijft. (Brown and Gilman 1960). De conflictsituaties die hier geschetst zijn, kennen we allen uit de praktijk van de dagelijkse omgang met onze medemensen en de moeilijkheden die eruit voortvloeien, zijn ondanks de steeds verdergaande democratisering niet altijd even gemakkelijk oplosbaar. Een feit moge dan zijn dat de machtsrelatie steeds meer verdwijnt, helemaal verdwenen is ze geenszins. Het recht om met T te beginnen is volgens ongeschreven regels voorbehouden aan de hogergeplaatste, de oudere, de vrouw (een erfenis van hoofse cultuur), de chef, de docent, de werkgever, e.t.q. En hoezeer het T-pronomen het ook gaat winnen van de V-vorm, helemaal verloren gaan de sociale verschillen nooit: ze vinden dan hun uitdrukking in andere gedragscodes (wie biedt als eerste een sigaret aan; wie nodigt als eerste iemand tot een bezoek of een maaltijd uit) (zie Hall | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1959, 125 e.v.). Dit zijn echter zaken die verderop in dit opstel nog ter sprake komen. Voorlopig is het voldoende vast te stellen dat de conflicten die Brown en Gilman signaleren ook voor Nederlandse situaties niet ongewoon zijn, ook al vindt men steeds uitwegen uit dergelijke impasses. De hele geschiedenis van de aanspreekvormen is trouwens een geschiedenis van dergelijke impasses met steeds nieuwe oplossingen en steeds nieuwe verschuivingen in het systeem. Per taal wijken de gevonden oplossingen ook af; men denke slechts aan het Engels dat voor de ene vorm you heeft gekozen (waardoor de moeilijkheid is verschoven naar het voor het eerst gebruiken van iemands voornaam!) of aan het Duits waar de solidariteitsrelatie gezegevierd heeft over de machtsrelatie binnen gezin en familie (familieleden, ook ouders en kinderen, zeggen tegen elkaar du). Het is de moeite waard in het licht van deze sociale relaties het Nederlandse systeem van aanspreekvormen nader te beschouwen. Het is aan te nemen dat eens in het Nederlands, evenals in het Oudgermaans, eenvoudigweg twee pronomina voor de tweede persoon in gebruik zijn geweest, één voor het enkelvoud en één voor het meervoud. De vormen daarvan leven nog voort in de Middelnederlandse pronomina du en ghi, maar wanneer de historische bronnen eenmaal vloeien, blijkt die tegenstelling singularis-pluralis voor een groot deel vervangen te zijn door de tegenstelling laaggeplaatst-hooggeplaatst. Anders gezegd: ghi heeft zich ontwikkeld tot een beleefdheidspronomen of een standspronomen. De oorsprong van deze ontwikkeling van een grammatisch getal tot een semantisch-sociale categorie zoekt men in het pronomina-gebruik van de Romeinen. In de Romeinse keizertijd is namelijk voor het eerst een pluralis-pronomen voor de eerste persoon enkelvoud gebruikt. Auteurs die hun lezers mede-inbegrepen in hun betoogtrant bedienden zich van deze pluralis modestiae of pluralis societatis. Keizer Gordianus III (238-244) gebruikte als eerste keizer nos voor zichzelf; latere keizers deden dit ook maar die regeerden ook vaak samen met één of twee anderen, zodat een meervoudig pronomen op z'n plaats was. Ook de Romeinse bisschoppen gebruikten in hun omzendbrieven de pluralis societatis. Op een dergelijke pluralis van de eerste persoon volgde dan een antwoord in de pluralis van de tweede persoon. Het enkelvoud werd niettemin gebruikt voor mededelingen die voor de aangeschrevene persoonlijk bestemd waren; daardoor werden vos en tu door elkaar gebruikt (zie hiervoor Vor der Hake 1908, 33 e.v.; Finkenstaedt 1963, 17 e.v.). Deze gang van zaken biedt een verklaring voor het ontstaan van een pluralis reverentiae, een hoffelijkheidsmeervoud. Dit gebruik zou zich dan hebben uitgebreid buiten de kringen van het hof en tenslotte steeds algemener zijn geworden. Hoe dat ook zij, in veel taalgemeenschappen is de verschuiving waar te nemen van de tweede persoon meervoud naar het enkelvoud. In hoeverre dat voor het Nederlandse taalgebied toegeschreven moet worden aan invloed van het Oudfrans, zoals Vor der Hake aanneemt, is natuurlijk nooit helemaal met zekerheid uit te maken. Stellig heeft de situatie van de Middeleeuwen veel overeenkomst gehad met het schema van figuur 1, zoals Brown en Gilman dat voorstellen. Het gebruik van du is vooral aangetoond in bijbelse geschriften, waar invloed van Latijnse voorbeelden in het spel kan zijn; in moraliserende geschriften, waar een verhouding van leraar tot leerling aanwezig is; in situaties die emotioneel geladen zijn, bij toorn, ruzie, geroerdheid, liefde en vriendschap; en bij standsverschil, wanneer een hogergeplaatste een lagergeplaatste toe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spreekt (Vor der Hake 1908, 227-231). Het pronomen ghi heeft het tenslotte definitief gewonnen van du. Het doodvonnis over het laatstgenoemde voornaamwoord werd, gelijk bekend, geveld toen de Dortse Synode in 1618 besloot du niet te gebruiken in de Bijbelvertaling; de pogingen van Marnix du in de psalmvertalingen te handhaven hadden niet het beoogde resultaat en zo verdween een pronomen waaraan kennelijk geen behoefte meer bestond (Vor der Hake 1915). De vorm ghi was echter in sommige situaties toch niet geheel bruikbaar en dan greep men toch weer naar du. Dat was al merkbaar in de Middelnederlandse geschriften waar de ogenschijnlijke verwardheid die het pronominaal gebruik hier en daar kenmerkte, een afspiegeling moet zijn geweest van zeer genuanceerde aanspreekcodes. Vor der Hake wist in zijn dissertatie met die ogenschijnlijke verwardheid niet altijd goed raad en hield het erop dat voor hem ondoorzichtig gebruik te wijten was aan copiïstenfouten. In een aantal gevallen echter is het overstappen van ghi op du wel degelijk te interpreteren als zinvol. Zo heeft Lulofs aannemelijk gemaakt dat het du-gebruik in de Reynaert aan duidelijke regels beantwoordt, regels die subtieler moeten zijn geweest dan vroegere filologen meenden (Lulofs 1967). Datzelfde geldt voor die streken waar du en z'n varianten nog in dialecten hun leven rekken. De laatste sporen van du die men nog heeft kunnen aanwijzen (Kloeke 1920; Kloeke 1926; Verdenius 1942a) geven resten van een pronominaal systeem te zien dat gecompliceerder is dan het jij-u-systeem van het hedendaagse ABN. Zelfs binnen betrekkelijk kleine gebieden, zoals de provincie Drente, blijken er kleine regionale verschillen te bestaan, verschillen die zo subtiel zijn dat alleen de geboren dialectspreker uit de streek zelf er raad mee weet (Naarding) 1936). Dit alles wijst erop hoe moeilijk het is vat te krijgen op het systeem van de aanspreekvormen in vroeger tijd. In de hedendaagse dialecten is de situatie al hoogst ingewikkeld en daarvoor beschikken we desgewenst over informanten, maar het beeld dat de toevallig overgeleverde bronnen uit vroeger dagen ons verschaffen, is wel uitermate onvolledig. Zo blijft bijvoorbeeld een grote onduidelijkheid wat er gebeurde na het verdwijnen van du. Daarmee was niet alleen een solidariteitspronomen verdwenen - men denke aan Bruun die opeens op du overstapt als Reynaert laat doorschemeren dat hij honing gegeten heeft: Reynaert wat haetstu wat; de distantie is dan verdwenen en een moreel bondgenootschap gesloten, waarna teruggekeerd wordt tot het hoofse ghi (zie Lulofs 1967) -, maar bovendien was de verticale relatie van boven naar beneden niet meer adequaat pronominaal uitdrukbaar. Gelijk bekend is jij in de lacune van du getreden (waarbij we de mogelijkheid niet uit moeten sluiten dat jij ook een beleefde aanspraak was), maar wanneer, hoe en waar dat gebeurd is, kan men alleen maar gissen. Zelfs de herkomst van de j-vormen is onzeker. Verdenius heeft aannemelijk willen maken dat je en jij zich uit enclitische vormen van gij zouden hebben ontwikkeld: hebdi>hebje (Verdenius 1924), maar zes jaar later kwam hij van die mening terug en poneerde als herkomst ji, maar een zwakke stee in dit betoog blijft dat een dergelijke vorm nooit is aangetroffen (Verdenius 1930). Muller meende dat jij, je en jou rechtstreekse afstammelingen waren van Oudgermaanse vormen met een j-anlaut, maar de schrijftaal kende alleen maar ge en gij. In het Hollands van de zeventiende eeuw zou dan de g- een palatale uitspraak hebben gehad, zodat menig jij achter een plechtig geschreven gij schuilging (Muller 1926a). De vraag blijft dan toch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarom de j-spelling zo lang vermeden werd (Vor der Hake 1911b), want pas in de oop van de zeventiende eeuw komt jij naast je in geschreven vorm voor (Verdenius 1924; Muller 1926b), terwijl anderzijds hypercorrecte spellingen zoals jey onmiskenbaar op moderne diftongische uitspraak duiden (Verdenius 1930). Niet minder problematisch is het ontstaan van jullie, dat door Kloeke geacht werd te zijn ontstaan uit joului, dat via jollie zijn huidige gedaante verkreeg (Kloeke 1934). Verdenius bestreed dat en nam jijlui en jelui als uitgangspunt aan (Verdenius 1942b), terwijl jullie van later datum zou zijn: het oudste citaat dat Verdenius aan kan halen is van Klikspaan, uit het midden van de negentiende eeuw (Verdenius 1938). Heeroma echter laat jullie tot de zeventiende eeuw teruggaan, overigens zonder daarvoor afdoende bewijzen te verschaffen (Heeroma 1938). Kloeke was deze mening ook toegedaan, maar drukte zich dienaangaande minder apodictisch uit. De tegenwerping dat een ontwikkeling van een possessief- of objectsvorm (joului) tot een subjectsvorm (jullie) hoogst merkwaardig zou moeten heten, wijst Kloeke van de hand: parallelle ontwikkelingen komen voor bij de eerste persoon (hij ziet mijn; me vriend) en de derde persoon (hij ziet zijn; hun hebben het gedaan) en soortgelijke verschuivingen van possessief-, objects- en subjectsvormen zijn ook in veel dialecten aan te treffen (Kloeke 1941). Tenslotte geeft ook het ontstaan van u een bewijs voor het verlopen van casus- vormen. De beleefdheidsvorm u, veelal gespeld met hoofdletter: U, heeft namelijk altijd al bestaan als objectsvorm van gij en pas later is u als subjectsvorm in zwang gekomen. Hoe dat in z'n werk is gegaan, is ook alweer niet met zekerheid te zeggen, maar van de acht afleidingen die Kuijper uit de literatuur verzameld heeft en die hij zelf nog met een negende vermeerdert, zijn er toch maar enkele die aanspraak op geloofwaardigheid maken, en dan nog wanneer van die acht of negen meningen er een aantal in elkaar geschoven worden (Kuijper 1972). Zeker vier van deze verklaringshypothesen werken met UE als uitgangspunt, maar de nuances die daarin dan verder zijn aangebracht kunnen bij gebrek aan gegevens moeilijk de status van bewijs krijgen. Minder bijval gevonden hebben de meningen dat U als subject zonder meer uit de objectsvorm U zou zijn ontstaan (Vor der Hake 1911a) of dat U als persoonlijk voornaamwoord rechtstreeks uit het possessief pronomen zou zijn afgeleid (Mak 1967). Veel meer aanhang heeft de ontstaanshypothese via UE gekregen. Weliswaar meent de een dat U als verkorte versie van het als lang ervaren UE gebruikt zou kunnen zijn (Kuijper 1972), terwijl anderen de verkorting UE of UEd (< Uwe - greater than and less than should not be converted as entity Edelheit) via de uitspraak uwee bij u laten belanden (Kern 1911; Muller 1926b; Kloeke 1934; Michels 1952), dan wel via uwe (Kloeke 1947) of via een genitief Uwees, die later door klemtoonverzwakking en verschuiving tot Uwes werd (Kloeke 1941; Paardekooper 1948; Paardekooper 1950). Hoe men het ook beschouwt, de niet-onderwerpsvorm heeft het gewonnen en niet onwaarschijnlijk is Paardekoopers vermoeden dat een uiting als U komt een tijdlang als even onbeschaafd is ervaren als tegenwoordig hun komen (Paardekooper 1966). Bewijsplaatsen voor UE als aanspreekvorm zijn inderdaad gevonden: veelzeggend is het Huygens-citaat Ah! quitteert V.E. la Cour?, waar het metrum de uitspraak uwee vereist (Kern 1911). Ook in de brieven van Maria van Reygersberch is UE bij herhaling aangetroffen (Kern 1927) alsmede oude bewijsplaatsen van u in subjectsfunctie (Kloeke 1948). Zowel eindaccent is bij UE aangetoond (De Vooys 1939) als beginaccent | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Michels 1950), terwijl ook de uitspraak u voor de schrijfvorm uwe niet uitgesloten mag worden geacht. Dat althans laat een rijmpaar Bellevue : uwe vermoeden; er een bewijs van de uitspraak uwé in te zien, zoals De Vooys schijnt te willen (De Vooys 1943), komt ons onwaarschijnlijk voor. De tot nu toe ter sprake gekomen opvattingen centreren alle om het ontstaan en de verklaring van de pronominale vormen; het pronominaal gebruik heeft daarbij veel minder aandacht gekregen en dat is ernstig te betreuren. Nu moet daar dadelijk aan toegevoegd worden dat een reconstructie van dat pronominale gebruik, het systeem van de aanspreekvormen, uitermate moeilijk is. Het valt wel aan te nemen dat veel vormen nooit in de schrijftaal aan de oppervlakte zijn gekomen; per streek, per dialect, maar ook in de loop van de tijd moeten grote verschillen hebben bestaan, en slechts af en toe wordt ons een kijkje op het levende pronominale gebruik gegund. Zo moeten we erop bedacht zijn dat je, en nog niet zo lang geleden ook jou, als objectsvorm niet als onbeleefd gold. Voor J.W. Muller was dat opmerkenswaardig, maar zelfs in onze dagen kan men in het westen van Nederland, zij het in ietwat plattelandelijke omgeving, nog zinnen horen als ‘Wilt u je kopje even aangeven?’. Ons doet dat vreemd aan, ouderwets, maar de bewijsplaatsen van u met je afgewisseld zijn van het midden van de achttiende eeuw af legio. Beide vormen komen, ook in subjectspositie, naast elkaar voor, ook in afwisseling met gij, ‘naar 't schijnt zonder eenig onderscheid in stand of gevoelswaarde’ (Muller 1926b, 119). Anno 1748 wordt je zelfs gebezigd tot vorstelijke personen en de ‘Fijnen’ spreken God met jij aan. In Sara Burgerhart wordt in de 43ste brief verteld hoe Anna Willis te Rotterdam ontvangen wordt met ‘hartelijk welkom, juffrouw, in de stad (...) Hoe bevalt je ons Rotterdam?’ Bij Justus van Effen wordt een heer door zijn huisknecht met je aangesproken en ieder zal zich herinneren hoe de bloemisterijknecht Barend in de Camera Obscura zowel Kegge als Hildebrand met je en jij toespreekt (‘Als ik jou je hart uit je gemoed snij, dan kan je ommers ook niet in 't leven blijven? (...) Wat zeg jij, meheer?’). Bilderdijks eerste vrouw schreef in de brieven aan haar man gij, u en je, wat duidelijk aantoont dat de gevoelswaarde van deze pronominale vormen geheel anders was dan voor ons. In Klaasje Zevenster laat Van Lennep zelfs een pleidooi houden voor je als beleefde aanspreekvorm, waartegen u, uwee en gij, maar ook jij het moeten afleggen (De Vooys 1925; De Vooys 1953);Ga naar voetnoot1 andere voorbeelden bij Muller 1926b; Offermans 1934; Heeroma 1934). Al deze nuances en variaties bemoeilijken ons inzicht in het systeem van de pronomina door de eeuwen heen. Wanneer we overzien wat er door vroegere onderzoekers vastgesteld is, dan kunnen we alleen met de grootste terughoudendheid een schema van mogelijke systematiek beproeven. Zo'n schema geldt dan voor het taalgebied dat het meest toonaangevend is geweest, Holland, maar zodra we proberen vast te stellen wat als T- en wat als V-pronomen gold, blijken per periode lang niet altijd conclusies mogelijk te zijn. Daar komt bij dat er taalstijlen hebben bestaan en dat er verschil geweest is tussen spreektaal en schrijftaal, wat uit de onderzochte bronnen niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
altijd duidelijk blijkt. In feite zou men daarom een hoogst ingewikkeld schema moeten maken, maar daarvoor ontbreken de gegevens. Naast een overzicht van het spreektaalgebruik zou een schema van het schrijftaalgebruik moeten staan, zodat een figuur zou ontstaan die veel gecompliceerder is dan de voorstelling van Brown en Gilman. Het enige wat we nu wagen te schetsen, is een reeks fasen die te eniger tijd in de spreektaal gegolden kunnen hebben, (zie fig. 3)
figuur 3
Hierbij dienen de volgende toelichtingen: de horizontale pijlen geven de tegenstelling tussen enkelvoud en meervoud aan, de verticale pijlen indiceren de sociale afstand, waarbij het bovenste pronomen steeds tot de hoogstgeplaatste gebruik wordt. Een gestippelde lijn duidt op het ontbreken van formeel kenbare tegenstellingen, een gemis dat in horizontale richting blijkbaar nooit als lastig gevoeld is, want gij en u hebben altijd zonder bezwaar voor enkelvoud èn meervoud kunnen dienen en ze doen dat nog. In verticale richting is het ontbreken van een vormverschil kennelijk als veel lastiger ervaren. Nadat de Oudgermaanse toestand van fase I afgelost was door II, waarbij ghi als hoffelijkheidspronomen in het enkelvoud doordrong, stierf du uit. Men neemt aan dat du aan het eind van de zestiende eeuw wel goeddeels verdwenen was; we weten echter niet of toen al j-vormen in zwang waren. Aangetoond zijn ze pas voor de loop | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de zeventiende eeuw, zoals in fase III is weergegeven. De vorm jullie zou er iets later bij kunnen zijn gekomen, waardoor ook voor het meervoud in verticale richting opnieuw formeel verschil was gerealiseerd: fase IV. In fase V is u aan de mogelijkheden toegevoegd, waarbij we moeten denken aan de late zeventiende eeuw en het begin van de achttiende eeuw; het voorstadium van UE hebben we hier buiten beschouwing gelaten. In VI tenslotte treffen we de hedendaagse toestand aan, waarbij in het ABN gij is opgeruimd. De meest ingrijpende verschuiving in het systeem lijkt ons de overgang van ghi naar het enkelvoud, waardoor alles in beweging kwam. Zoiets is nadien niet meer vertoond. Een enkel geval van een meervoudig ulieden in enkelvoudsfunctie, door Michels gesignaleerd (Michels 1967), heeft meer weg van een vergissing dan van een bewijskrachtig citaat. Het ontstaan van u heeft zich afgespeeld in het enkelvoud; de merkwaardigheid zit 'm hier in de verandering van casus (van possessief- en objectsvorm tot subjectsvorm) en niet in de verschuiving van numerus. Met het verdwijnen van gij is tenslotte een symmetrisch systeem ontstaan, waarbij het ontbreken van vormdifferentiatie voor enkelvoud en meervoud van u niemand stoort. Ook in België is gij op z'n retour ten gunste van jij en u, waarbij vooral ouderen door onzekerheid gehinderd worden bij het juist gebruiken van deze pronomina (Geerts 1975). Die onzekerheid is ook in Noord-Nederland niet altijd afwezig: ieder kent situaties waarbij hij aarzelt tussen u en jij en dat is minder een linguïstische dan een sociale moeilijkheid. Tekenend zijn in dit verband de woorden van J.W. Muller, die een halve eeuw geleden zich zeer mismoedig uitliet over ons pronominaal systeem van de tweede persoon. We laten een vrij uitvoerig citaat volgen: Er is nog een ander, niet minder erg, of ergerlijk, bezwaar tegen onze levende aanspreekvormen: dat het onderscheid tusschen jij en U niet of althans niet alleen berust op een verschil in vertrouwelijkheid, gemeenzaamheid, hartelijkheid, zoals - dit wordt bij vergelijkingen meestal uit het oog verloren - bij hd. du-Sie, fr. tu-vous, maar op een verschil, hetzij in leeftijd tusschen oud en jong, of vooral, in maatschappelijken stand of rang tusschen hoog en laag: een jong kind uit den hoogeren stand noemt zijne ouders U, maar veel oudere dienstboden, werklui, boeren enz. uit lageren stand jij! Welk een stuitend erfstuk eigenlijk, ook voor wie nu niet juist gloeit van geestdrift voor alle zegeningen der hedendaagsche democratie, uit den tijd en de maatschappij onzer oude aristocratische Republiek, waar het standsverschil tusschen de ‘Heeren’, de ‘burgers’ en het ‘volk’ van zóó groote beteekenis was! Hoe anders, hoe veel beter, gezonder is niet de toestand bij de Duitschers, met hun hartelijk, vertrouwelijk du tusschen alle verwanten, oud en jong - een erfstuk uit den tijd, toen de maagschap, de familieband, nog hechter was dan nu - en tusschen vertrouwde vrienden, tegenover het beleefde Sie, tot vreemden of tot wie niet meer dan een goede kennis is, maar ook tot dienstboden, werklui, boeren enz. van lageren stand; of bij de Franschen, met hunne fijne, voor vreemdelingen soms kwalijk na te voelen onderscheidingen en afwisselingen tusschen tu en vous, zelfs tusschen echtgenooten! Inderdaad, wij hebben wel reden om hen te benijden of om ons te schamen. Ook de Engelschen, met hun eenig, voor allen, oud en jong, hoog en laag, gelijkelijk geldend you, zijn er veel beter aan toe! Men mag dan ook nooit, gelijk zoo vaak gebeurt, de onderlinge betrekking tusschen je, jij, jou en U gelijkstellen of vergelijken met die tusschen hd. du en Sie of fr. tu en vous: het kenmerkend onderscheid is van een gansch anderen aard, berust op een heel anderen grondslag. En het ongelukkige hierbij is, dat het jij-jouwen van ‘minderen’ aan het meer algemeen worden van een anders op zich zelf wellicht gewenscht jij-jouwen van ouders en verwanten door kinderen in den weg staat: zoolang het eerste voortduurt, zullen wij in zulk een jij en jou in het laatste geval niet alleen een onaangenamen klank, een herinnering aan ‘uitjouwen’ blijven hooren, maar ook, in plaats van een gewenschte hartelijkheid, alleen een - naar ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertrouw, door de meesten nog niet gewenscht - gebrek aan eerbied blijven voelen (Muller 1926 b, 174-175). De bezwaren die Muller onder woorden brengt, zijn markant; voorzover het het tutoyeren van ouders door kinderen betreft, zullen weinigen zijn gevoelens nog delen. Zijn afgunst op het pronominaal systeem van het Frans, Duits en Engels is wat naïef; we weten dat zich in die talen dezelfde of soortgelijke moeilijkheden voordoen en ook een één-vormig systeem als het Engels kent, sluit die problemen niet uit. Zolang er sociale verschillen bestaan, blijft er de moeilijkheid bij de juiste keuze van de aanspreekvorm. Wat er verandert betreft alleen verschuivingen in het gebruik. Voor vroegere perioden onttrekt zich dat jammer genoeg maar al te vaak aan onze waarneming, maar ook in onze tijd is het lang niet altijd gemakkelijk inzicht te krijgen in de toepassing van jij en u. Reeds Kloeke merkte op dat in een democratische samenleving meer en meer u gebruikt wordt tot ondergeschikten en personeel (Kloeke 1934). Dat toenemen van het u-gebruik is niet in tegenspraak met een toenemen van het jij-gebruik, dat evenzeer waarneembaar is: het ligt er alleen maar aan welke situatie men op het oog heeft. Kloeke heeft met zijn constatering stellig gelijk. Dat blijkt wanneer we het hedendaagse jij-u-gebruik in secundaire relaties, d.w.z. tot ‘vreemden’, vergelijken met dat van vroeger dagen. De bovengenoemde citaten uit de achttiende en negentiende eeuw leveren daarvoor merkwaardig materiaal, maar daar bleek je vrij universeel bruikbaar in verticale wederzijdse richting. Aan het eind van de negentiende eeuw is daarvoor echter eenzijdigheid in de plaats getreden: de je-u-verhouding weerspiegelt de verhouding tussen sociaal laaggeplaatsten en sociaal hooggeplaatsten en die houdt zelfs stand in de relatie van de jongere tot de oudere. Kinderboeken uit vroeger dagen geven daarover uitsluitsel; zulke boeken vormen dikwijls een spiegel van sociale verhoudingen die in de officiële literatuur, ook in realistische romans, onder de oppervlakte blijven, speciaal waar het gewoontes van de jeugd betreft. Zo valt in het werk van de bekende C. Joh. Kieviet op (niet alleen in de overbekende Dik Trom-serie die zich in een plattelandsmilieu afspeelt) dat de wakkere leden van de Club van Zessen Klaar in de aan dit gezelschap gewijde reeks bij hun verblijf in een hotel onbekommerd je tot de kelners zeggen en daarvoor een eerbiedig u en Heeren terugkrijgen. Het kan er Kieviet nooit om begonnen zijn geweest zijn hoofdpersonen als arrogante vlegels af te schilderen; er moet hier sprake zijn van een realistische weergave van een stand van zaken die als volkomen normaal werd beschouwd. Men geve er zich rekenschap van dat het hier zestienjarige jongelui betreft en volwassen hotelpersoneel, alles omstreeks de eeuwwisseling. Men moet hier natuurlijk bij bedenken dat jonge mensen vroeger sneller ‘oud’ waren en als volwassenen behandeld werden, maar de verhoudingen op zichzelf zijn daardoor niet minder markant. In situaties als bovengenoemde heeft mettertijd een duidelijke verschuiving naar u z'n beslag gekregen. Of deze verschuiving geïnterpreteerd moet worden als toenemende beleefdheid, kunnen we niet zonder meer zeggen. Wel schijnt u steeds meer het voornaamwoord van de non-solidariteit te zijn geworden. Liever noemen we het dan ook een distantie-pronomen dan een beleefdheidspronomen. Dat maakt u heel goed bruikbaar voor vergaderingen, waarbij collega's die normaliter jij en jou tot elkaar zeggen, een zakelijke afstand kunnen scheppen door u te gebruiken. Het pronomen jij daarentegen schijnt op weg te zijn minder vertrouwelijkheidspronomen te worden dan ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prononceerd solidariteitspronomen. Zeker geldt dat voor het gebruik onder jonge mensen, die tegenwoordig snel tot jij overgaan. Het is echter nog niet zo lang geleden dat dit bepaald niet vanzelf sprak. Speciaal in meisjesboeken uit de jaren twintig en dertig blijkt dat teen-agers - voorzover van de vrouwelijke kunne toen nog ‘bakvissen’ geheten - in formele situaties (bij dansles, bals, conversatie met oppervlakkig bekende leeftijdgenoten) onderling keurig u gebruikten. Men leze er de werken van Cissy van Marxveldt op na: Een zomerzotheid en de beroemde Joop ter Heul-serie bevatten veelzeggend materiaal, maar ook andere meisjesromans uit die tijd werpen een totaal ander licht op het u- en jij-gebruik dan we op grond van moderne gegevens zouden verwachten. Zelfs wanneer in dergelijke boeken een ideaal geschilderd zou zijn dat niet aan de werkelijkheid beantwoordde, dan nog zou het pronominaal gebruik hier, als exemplarisch, veelzeggend zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIHet toenemend jij-gebruik is in onze dagen opvallender dan het toenemend u-gebruik dat Kloeke veertig jaar geleden waarnam. We willen er hier iets uitvoeriger bij stilstaan en moeten allereerst vaststellen dat het pronomen jij van kinderen tot ouders steeds meer veld wint. Op zichzelf is dat je- en jij-zeggen niet nieuw; Jacob van Lennep deelt mee dat een dergelijk gebruik in zijn familie normaal was (Brom 1925), maar niet op iedereen maakt het die indruk. Anno 1861 oordeelde Busken Huet anders: 'Ik vroeg eens aan een mijner oudere vrienden, uitmuntend opgevoed, hoe het kwam, dat hij zijne ouders (naar ik tot mijne bevreemding had opgemerkt), zonder oneerbiedig te zijn, evenwel durfde tutoyeren, hoe hij durfde zeggen: ‘Vader, is die pen van jou?’ ‘Moeder wat denk jij er van?’ ‘Dat komt, was zijn antwoord, omdat ik in mijn kinderjaren uit de boekjes van Perponcher geleerd heb’. En inderdaad, niet-alleen de ouders tutoyeren in deze boekjes hunne kinderen, maar ook de kinderen hunnen ouders. (...) Ik doe geen beslissende uitspraak over de wettigheid van dit gebruik. Slechts verdient het opmerking, dat een man als Perponcher, die door zijne geboorte tot onze eerste kringen behoorde, gemeend heeft aldus te mogen en te moeten schrijven. (Aldus Huet in zijn in 1861 gehouden lezing over ‘Feith en Kinker’; zie Litterarische fantasien en kritieken XXIV, Haarlem z.j. [1887], blz. 206-207) We moeten hierbij opmerken dat zowel de familie Van Lennep als De Perponcher tot de zgn. betere kringen behoorden. Het is lang niet uitgesloten dat de pronominale zede onder het patriciaat en de adel afweek van die onder de burgerij. Waar Huet zich over verbaasde, was voor de hogere standen misschien wel volkomen normaal. Wanneer men historische verhoudingen wil nagaan, compliceren deze standsverschillen het onderzoek aanzienlijk. In onze tijd baart het tutoyeren van ouders door kinderen zeker geen opzien meer en het is hoogst waarschijnlijk dat dit gebruik per generatie toeneemt, zoals een klein onderzoekje bevestigt. We enquêteerden daarvoor ruim 500 personen, van wie we in eerste instantie wilden weten of ze in hun jeugd jij of u tot hun vader en/of moeder gezegd hadden.Ga naar voetnoot2 Van iedere geënquêteerde werd ook gevraagd wat het geboortejaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was; personen die na 1940 geboren waren, rekenden we tot de jongere generatie, allen die van voor 1940 stamden, werden tot de oudere generatie gerekend. De enquête werd uitgezet onder studenten, een leeftijdsgroep van omstreeks 20 tot 27 jaar; deze studenten benaderden hun eigen ouders en leeftijdgenoten van die ouders, waardoor de generatie van 40- tot 50-jarigen bestreken werd. Op deze wijze werden twee naar leeftijd tamelijk homogene groepen verkregen: 219 ouderen en 284 jongeren. Van deze gelegenheid werd gebruik gemaakt nog enkele andere gegevens binnen te krijgen. Zo stelden we de vraag hoeveel de geënquêteerde met zijn ouders in leeftijd scheelde, daar we het vermoeden hadden dat kinderen met jonge ouders - d.w.z. minder dan 30 jaar in leeftijd verschillend - eerder jij-zeggers zouden zijn. Dit vermoeden werd niet bevestigd; de verschillen waren te klein om er een conclusie op te baseren. Voorts werd gevraagd naar de godsdienst, waarbij rooms-katholieken, protestanten, aanhangers van overige godsdiensten en buitenkerkelijken apart verwerkt werden; de resultaten volgen hieronder. Het beroep van de vader van elke geënquêteerde werd afgevraagd en ingedeeld naar drie categorieën, gebaseerd op de Nederlandse beroepsprestige-stratificatie van Van Heek en Vercruijsse (De Jager/Mok 146-147).Ga naar voetnoot3 De indeling in zes categorieën werd hier teruggebracht tot drie doordat we I en II, III en IV, en V en VI steeds samen namen. In de eerste categorie vallen nu voornamelijk intellectuelen, hoofdarbeiders, hogere ambtenaren en officieren, in categorie II vallen middelbare en lagere ambtenaren, kleine zelfstandigen, ondergeschikt kantoorpersoneel, en in de derde categorie bevinden zich voornamelijk arbeiders, zowel geschoold als ongeschoold. Het was te verwachten dat vooral de middengroep het sterkst vertegenwoordigd zou zijn; niettemin waren ook de categorieën I en III vertegenwoordigd, bij de oudere generatie zelfs in gelijke mate. Uiteraard hangt een zekere eenzijdigheid hier samen met de keuze van de populatie: studerenden van omstreeks de twintig jaar. Gelukkig - om meer dan één reden - zijn deze studerenden tegenwoordig uit veel meer lagen van de Nederlandse bevolking afkomstig dan vroeger, toen studenten grotendeels uit een sociaal bevoorrecht milieu stamden. De cijfers die we hieronder geven, moeten echter wel met enige voorzichtigheid gehanteerd worden: het is een menselijke trek dat iemand het beroep van zijn vader ietwat geflatteerd opgeeft; bovendien waren opgaven als ‘directeur’ of ‘koopman’ moeilijk te interpreteren. Aangezien het vermoeden bestond dat kinderen uit grote gezinnen, waarin de hand-having van een zeker gezag nodig geacht kan worden, minder gauw tot jij zouden overgaan dan kinderen uit kleine gezinnen, waarin eerder sprake kan zijn van een zekere kameraadschappelijke verhouding met de ouders die tot jij-zeggen leidt, werd ook het kinderaantal van het gezin waarin men was opgegroeid gevraagd. Bij de verwerking van het materiaal werden gezinnen met meer dan vier kinderen tot de grote | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezinnen gerekend. De vraag naar de geografische herkomst, die tot een uitsplitsing leidde in stadsmilieu of plattelandsmilieu, en dat weer onderscheiden naar oostelijk, westelijk, noordelijk of zuidelijk deel van Nederland, leverde geen significante gegevens op. De cijfers zijn hier weggelaten. Wat tenslotte aan gegevens onze aandacht waard is, betreft het cijfermateriaal dat in absolute getallen en in procenten berekend in de figuren 4 en 5 opgenomen is.
Bij beschouwing van de cijfers uit de figuren 4 en 5 valt op dat de hypothese die we vòòr het onderzoek formuleerden, nl. dat het tutoyeren van ouders door kinderen bij de jongere generatie toe moest nemen in vergelijking met de oudere, bevestigd wordt. De stijging van 17.3% tot 35.3% is niet gering, hoewel ook door jongere mensen toch
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ouders. Geklassificeerd volgens de beroepsprestige-stratificatie blijkt de stijging der jij-zeggers het sterkst in de categorieën I en III, terwijl voor beide generaties blijkt dat men in kleinere gezinnen eerder jij-gebruik vindt dan in grotere gezinnen. (Opmerkelijk is overigens de toename van het kleine gezin überhaupt bij de jongere generatie; bij de oudere generatie waren er ongeveer evenveel grote als kleine gezinnen; één generatie later is het kleine gezin meer dan tweemaal zo frequent vertegenwoordigd). Uiteraard dienen deze cijfers met het nodige voorbehoud gehanteerd te worden, zeker bij zo'n enquête in vestzakformaat als deze. Zonder dat we ze in cijfers uitdrukken mag melding gemaakt worden van enkele randverschijnselen: naast de geënquêteerden die zowel u als jij tegen hun ouders zeggen of zeiden, zijn er velen die wel u gebruiken tegen elk der ouders afzonderlijk, maar jullie tegen beide ouders samen. In veel van deze gevallen blijkt jullie dan de brug te vormen naar een later jij-gebruik. Bij de vragen was namelijk ook de vraag opgenomen of er in het pronominagebruik na het 12e jaar verandering opgetreden was. Die vraag bleek nogal eens bevestigend beantwoord te worden, waarbij de leeftijd van die verandering sterk uiteenliep: van de vroege puberteit tot het 40ste levensjaar. Uiteraard vindt die verandering steeds in één richting plaats: u wordt altijd jij. Zoals gezegd was jullie dan vaak een wegbereider. Wat men ook verder van het bijeengebrachte materiaal moge denken; zeker is dat als conclusie mag gelden dat het tutoyeren van ouders door kinderen sterk in opmars is.
Het is evident dat ook in allerlei andere situaties dan die van ouders en kinderen het gebruik van jij toeneemt. Het is echter minder makkelijk daar cijfermatige gegevens voor bij elkaar te krijgen. We kunnen echter wel een aantal typerende situaties opnoemen, waarbij soms ook gebruik gemaakt kan worden van indirecte evidentie. Met dat laatste bedoelen we de conclusies die getrokken kunnen worden uit de aansprekingen (niet de aanspreekvormen, de pronomina zelf) en de groetformules. Wanneer iemand de aanspreking meneer of mevrouw bezigt, gaat dat samen met het gebruik van het pronomen u; het gebruik van de voornaam daarentegen impliceert de aanspreekvorm jij (zie daarvoor ook Ervin-Tripp 1969; Odendal 1976). Een dergelijke correlatie is ook vast te stellen tussen groetformules en pronominagebruik: dag meneer vooronderstelt u, maar hallo of dag (zonder meer) baant de weg voor je en jij. Nu is opvallend dat het gebruik van voornamen en het weinig formeel groeten met dag, hallo en morgen (zonder toevoegingen) in de laatste jaren sterk toeneemt. In het schema van figuur 6 representeren de drie lagen naar beneden toe een afnemende formaliteit.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onze indruk is dat in de middelste laag het meeste aan het verschuiven is. Naast morge (zonder toevoeging) verschijnt steeds meer dag (zonder toevoeging), de groet die onmiskenbaar uit de voornamensfeer afkomstig is. Het gebruik van jij met de achternaam als aanspreking (‘Staal, kom jij eens voor het bord’) schijnt steeds meer in onbruik te raken; het gebruik van de voornaam daarentegen is ‘in’. We kunnen dus achtereenvolgens de volgende verschijnselen nader onder de loep nemen:
1. Een toenemend gebruik van je en jij is in zeer uiteenlopende situaties waarneembaar. Het is daarbij niet altijd mogelijk te onderscheiden tussen het gebruik van jij en dat van je, resp. jou en je. De zgn. zware vormen van de tweede persoonspronomina gebruikt men vooral wanneer het tutoyeren volledig plaats vindt. Daarnaast bestaat een onvolledig, bijna tastend tutoyeren, waarbij je gebruikt wordt, maar waarvoor de zware vormen te gedurfd, te vrijpostig zouden klinken. Een jonge man die een veel oudere collega voor het eerst tutoyeert zal minder moeite hebben met je dan met een volledig uitgesproken jij en jou. Tenminste, voor veel Nederlanders is een dergelijk subtiel pronominagebruik normaal; daarnaast zijn er veel ‘flinke’ jonge mensen die geen moeite hebben met jij en jou, ook tegenover ouderen. Wanneer er getutoyeerd wordt, dan dient dat voor hen ook zonder terughouding te geschieden. In ieder geval blijkt dat jij als solidariteitspronomen veel verder gevorderd is dan het Duitse du, zoals uit de volgende reeks gevallen moge blijken. Naar volledigheid is niet gestreefd. a) Een situatie waarbij men onder gelijken is en solidariteit behoeft tegenover een bevoegd gezag, verlangt in Nederland onmiskenbaar jij. Al heel lang is dat de gewoonte onder dienstplichtige militairen. A.M. de Jong verhaalt hoe zijn held Frank van Wezel bij zijn entree in de militaire dienst onmiddellijk door een lotgenoot getutoyeerd wordt en hij voegt daaraan toe: ‘Het is wonderlijk, maar het is Frank helemaal niet vreemd, zo ineens met jij en jou aangesproken te worden door een onbekende bootwerker. De nivellerende werking van het legerverband begint al. Er is een merkwaardige natuurlike kameraadschap, die de gewone aanvankelike vormelikheid tussen nieuwe kennissen volmaakt overbodig doet worden’. (A.M. de Jong, Frank van Wezels roemruchte jaren, Amsterdam10, z.j. blz. 17-18). - Hetzelfde is vanouds het geval onder arbeiders; sorns is daarvan zelfs een weerslag te vinden in geschreven taal. Bij een opwekking geld af te staan voor Twentse stakers anno 1924 probeert een scribent in Het volk het op rijm, met jij en jou: ‘Menschen! geeft dan ééns de centen / Voor jouw eigen volk in Twenthe,...’ (zie: De taaie rooie rakkers. Een documentaire over het socialisme tussen de wereldoorlogen, samengest. door I. Cornelissen, G. Harmsen en R. de Jong, Utrecht z.j. 1965, blz. 183). Dit pronominagebruik is geheel in overeenstemming met het beroep op de solidariteit dat hier gedaan wordt; dat het in de schrijftaal nog steeds toegepaste gij hier het veld heeft moeten ruimen voor het spreektalige jij en jou is opmerkelijk. b) Ook wanneer de hiërarchische verhoudingen minder drukkend zijn, onder vele soorten van ‘white collar workers’, is jij van oudsher in de mode geweest, maar het is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stellig het geval dat men tegenwoordig veel sneller en gemakkelijker tot jij-zeggen overgaat. Het is zelfs zo normaal geworden dat men ook in toespraken bij huldigingen en jubilea je en jij kan gebruiken. Brom vermeldt hoe de huldiging van een Leids hoogleraar met een doorlopend je plaats vond, en hij voegt eraan toe: ‘Het is lang niet ongewoon meer, dat een voorname figuur in het openbaar wordt toegesproken met jij en jou’ (Brom 1955, 231). c) Speciaal op kantoren worden de laatste tijd pogingen ondernomen de hiërarchische verhoudingen te democratiseren door u af te schaffen en een algemeen jij in te voeren. Men heeft daar ingezien dat eenzijdig tutoyeren de afstand naar beneden verkleint, maar die naar boven vergroot. Dat gebrek aan wederkerigheid wordt steeds meer als een bezwaar gevoeld, zoals kenners van bedrijfsorganisatie bevestigen. ‘Sommige kleine organisaties met een jonge bedrijfsbevolking of waar creativiteit en dynamiek gevraagd worden, hebben het verschil rigoureus afgeschaft. Van hoog tot laag tutoyeert iedereen iedereen. In grote bedrijven is het, afhankelijk van de persoon van de chef, hier en daar op afdelingen doorbroken.’ (Dekker 1971, 14). d) In een aantal radio- en televisieprogramma's is het gewoonte dat medewerkers en presentatoren elkaar ten overstaan van het publiek tutoyeren, stellig uit een behoefte aan natuurlijk gedrag. Niet alleen omroepers en aankondigende presentatoren doen dit ondeling, maar ook in hun contacten met kleinkunstenaars als gasten in hun gezellige programma's bedienen ze zich van jij en jou (‘En Rijk, vertel nou es, wat vind jij nou het prettigste publiek om mee te werken’). Datzelfde geschiedt in veel interviews met bekende Nederlanders of in zgn. praatprogramma's als die van Sonja Barend of Ischa Meyer. Het valt zelfs op wanneer één van de gasten in zulke programma's met u wordt aangesproken. Zo iemand hoort duidelijk niet tot de incrowd en heeft geen deel aan de sfeer van ongedwongen gezelligheid die door bedoelde programma's gesuggereerd wordt. e) Er is voorts de invloed van de jeugdbeweging, speciaal die van de zgn. blauwe en rode jeugdbeweging, waar jongeren van gelijke leeftijd op voet van gelijkheid met elkaar omgingen zonder dat daar volwassen leiders aan te pas kwamen (dit laatste is een significant verschil met de confessionele en nationalistische jeugdbeweging overigens). Veel leiders en bestuurders waren jonger dan twintig jaar (Harmsen 1961, 110) en tutoyeren was in dergelijke situaties geheel normaal. Maar ook bij de AJC, die niet uitsluitend leiding van jongeren kende, maar waarvan ook vele ouderen lid waren, resp. lid bleven, sprak men elkaar met jij en jou aan. Eén van die anno 1935 nog jeugdige leden weet zich later te herinneren ‘welk een indruk het maakte als je tegen die beroemde leiders je-en-jij-mocht zeggen. In school en gezin ging het anders toe’ (Van der Louw 1974, 183). Het lijkt ons niet te ver gaan wanneer we in het na-oorlogse jij-gebruik in allerlei situaties waarmee jeugd of jongeren gemoeid zijn, een rechtstreekse voortzetting zien van de stijl van de jeugdbeweging tussen de beide wereldoorlogen. We denken daarbij aan de relatie van jonge mensen, ook van kinderen, tot moderne leiders in jeugdhonken, agogen, vormingsleiders en andere begeleiders. Het komt trouwens ook voor dat in onderwijssituaties een niet-autoritaire relatie tussen onderwijsontvangende en onderwijsgevende onderstreept wordt door een wederzijds gebruiken van jij en de voornaam. Niet alleen is dit het geval tussen studenten aan universiteit, pedagogische academie of lerarenopleiding en - veelal nog jonge - docen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten, maar ook bij het voortgezet onderwijs burgert dit gebruik hier en daar al in. Dat daarbij soms ook sprake kan zijn van een schijn-democratisering is niet iedereen duidelijk; het verlof om jij tegen een oudere te zeggen is immers niet automatisch een garantie voor het volledig opheffen van autoritaire verhoudingen. f) Opmerkelijk is ook de benadering van - vooral - jonge mensen door middel van jij in advertenties, een medium waardoor men toch per definitie onbekenden wil bereiken. Niet alleen de commercie maakt daar gebruik van (‘Pepsi Cola, helemaal voor jou!’), maar ook jonge mensen onderling bedienen zich van je en jou in annonces in hun eigen periodieken. Zo kan men bijvoorbeeld op de volgende wijze studenten benaderd zien worden in een universiteitsblad: ‘Voor het uittypen van je skriptie, paper of andere werkstukken, bel Heleen’ (volgt een telefoonnummer); of: ‘Heb je skripties over, ervaringskontakten met het onderwijs aan werkende jongeren, dan zouden wij graag van jou horen’ (waarna een contactpersoon aan een universitair instituut met adres en telefoonnummer genoemd wordt). (Utrechts Universiteitsblad 13 febr. 1976). Deze voorbeelden zijn representatief voor veel meer van dergelijke boodschappen.
2. Een toenemend gebruik van voornamen is op twee verschillende fronten waarneembaar: a) Het is kennelijk afkeer van het formele die volwassenen ertoe brengt zich volledig met voornaam èn achternaam te presenteren. In de wereld van de kunst was dit al lang gebruikelijk: een pianist heet niet A. Rubinstein, maar Arthur Rubinstein en ook schrijvers en schilders zijn met naam en toenaam bekend. Waarschijnlijk vanuit de sfeer van de artisten is dit gebruik in de wereld van radio en televisie doorgedrongen: het journaal van de NOS wordt gelezen door Harmen Siezen of Fred Emmer en Joop Smits of Elles Berger kondigen het programma aan. Iets opvallender is wellicht dat sinds enige tijd ook vele gezagsdragers aan deze mode meedoen. In de ministerraad is niet alleen de titel excellentie verdwenen, maar ieder kent bewindslieden met hun voornaam, zoals Joop den Uyl en Irene Vorrink. Vakbondsbestuurders zijn bekend met hun volledige namen zoals Ary Groenevelt en Wim Kok. De burgemeerster van Rotterdam heet André van der Louw, maar hoeveel Rotterdammers kennen de voornaam van een vroegere burgemeester als Oud? Het is niet uitgesloten dat dit gebruik - onder politici althans - ook alweer afkomstig is uit de linkse jeugdbeweging. Ger Harmsen (men lette op de voornaam!) conformeert zich hieraan in zijn zeer leesbare geschiedenis van de Nederlandse jeugdbeweging: ‘Met opzet hebben wij alle personen aangeduid op de wijze zoals in de jeugdorganisatie gebruikelijk was, hoewel het op het eerste gezicht wat vreemd aandoet bijv. prof. dr. W. Banning als Wim Banning te ontmoeten’ (Harmsen 1961, 11). We wijzen er hier expliciet op dat het gebruik van voornamen bij de rode jeugdbeweging gebruikelijk was. De padvinderij bijvoorbeeld kende dit niet. ‘In de AJC was dat compleet anders. Daar noemde je je leiders bij de voornaam’ (Van der Louw 1974, 182). Dat was echter wel iets nieuws: een oud-AJC-lid, sprekend over zijn relatie tot de familie Vorrink, vermeldt dienaangaande: ‘Dan mocht je Koos zeggen en Irene. Dat waren in de opvoeding toen revolutionaire dingen’ (Van der Louw 1974, 44). Op het voetspoor van dergelijke progressieve politici hebben ook vele leden van de Tweede Kamer bij de samenstelling van de naamlijst voor de zitting 1975/76 gebruik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemaakt van de voor het eerst geboden gelegenheid zich te presenteren met voornaam of roepnaam. De gehele fractie van de PvdA heeft titels en voorletters laten vallen en een roepnaam ingevuld, soms gevolgd door een tweede initiaal. Ook vele confessionelen en VVD-fractieleden hebben dat voorbeeld gevolgd. In de pers werd dit geïnterpreteerd als ‘één van de symptomen die een veranderende maatschappij markeren’ (J.P.M. van Santen in HRC-Handelsblad van 26 april 1976). Bij dit alles dient in het oog gehouden te worden dat alle personen die we hier noemen zich weliswaar niet afstandelijk en formeel opstellen, maar dat ze toch zeker niet verwachten door buitenstaanders met hun voornaam en met jij te worden aangesproken. Dat laatste is wel het geval bij een andere categorie, die nu ter sprake komt. b) Veel jonge mensen - de leeftijdsgrenzen lopen van ongeveer 20 tot 40 jaar! -, die zich vroeger alleen met hun achternaam voorstelden en daarmee een recht op u claimden, stellen zich tegenwoordig met voor- èn achternaam voor, waardoor een aanspreking met jij tot de mogelijkheden blijft behoren. Ook bij het melden door de telefoon is dit gebruikelijk, zodat buitenstaanders niet altijd weten of ze een van de ouders of een van de kinderen uit een gezin aan de lijn hebben. Iedere docent aan universiteit, lerarenopleiding of pedagogische academie kent bovendien het verschijnsel dat hem gestencilde verslagen of collectieve werkstukken worden aangeboden, die zijn ondertekend door Liesbeth, Kees-Jan, Barbara, Machteld en Jan-Willem, of andere voornamen die gewoonlijk de herkomst van zulk stencilwerk niet verhelderen. Dat in sommige huizen progressieve jonge mensen wonen, blijkt niet alleen uit paars geverfde kozijnen, maar bijvoorbeeld ook uit een - meestel in huisvlijt vervaardigd - naambordje dat ons meldt ‘Hier wonen Wim en Annie’ of een mededeling van gelijke strekking. Wanneer we een studentenblad openslaan treffen we kleine annonces waarin woonruimte wordt gevraagd of een kachel aangeboden, gevolgd door een telefoonnummer met toevoegingen in de trant van ‘vragen naar Wil’ (Utrechts Universiteitsblad 13 febr. 1976) of ‘als ik niet thuis ben doorgeven aan Paul of Ad’ en ‘graag 'n telefoontje naar Marian’ (K.U.-nieuws 14 febr. 1976). Deze voorbeelden zijn er weer enkele uit vele. Het opmerkelijke is in al deze laatstgenoemde gevallen dat een achternaam er helemaal niet meer aan te pas komt; men vindt een voornaam voldoende. Het hier bedoelde verschijnsel is natuurlijk ook door anderen geobserveerd en men heeft ook gepoogd het te verklaren. Vanuit de gezichtshoek van de historische pedagogiek kan men dit gedrag van de jeugd zien als een bijna radeloos verzet tegen establishment, systeem, maatschappij, kapitalisme en bureaucratie. Na het verlichtingsideaal, waarbij men ernaar streefde het kind zolang mogelijk onvolwassen te laten, is nu een fase begonnen waarin de jeugd niet meer volwassen wil worden noch kan worden. ‘Ze bleven en blijven zich jong kleden, blijven zich tooien met zigeunerkralen, geven elkaar troeteldieren cadeau, verbannen ook in de zakelijke sfeer van hun maatschappelijke werkkring het “U” en de achternamen terwille van het “jij” en de voornaam, ook waar men elkaar nog nauwelijks of niet kent. De familiariteit is géén uitdrukking van een werkelijke nabijheid van de aldus aangesprokenen, maar van een bewust vèr-blijven van de zich formeel gedragende ouderen’ (Dasberg 1975, 10). Deze bewust geaccentueerde generatiekloof komt, dunkt ons, ook tot uiting in de veranderende en veranderde groetgewoonten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Er is een sterke tendens waarneembaar steeds minder formeel te groeten. a) In de eerste plaats neemt het gebruik van morge, goeiemorge, goeiemiddag en consorten, zonder toegevoegd meneer of mevrouw, sterk toe. Voor een oudere generatie bevindt zich dit gebruik op de grens van het welvoeglijke. Typerend hiervoor is een uitlating van een scheidende hoogleraar te Leiden: ‘Ik vind het heel onaangenaam, maar ik weet dat het niet onaangenaam bedoeld is, maar het treft mij nog altijd, als iemand “goeiemiddag” tegen me zegt’ (C.A. Zaalberg in een interview in Meta. Mededelingenblad voor neerlandici, oktober 1975). Het ziet ernaar uit dat het zgn. ‘met twee woorden spreken’ zeer sterk op de terugtocht is. b) Nog radicaler is de verandering die tot stand gebracht wordt door. het groeten met; dag zonder meer, meestal met de gerekte variant da-ag. Uiteraard was deze wijze van groeten al lang gebruikelijk, maar dan toch alleen onder personen die elkaar tutoyeerden. De laatste vijf tot tien jaar echter wordt dag-zonder-meer zowel bij begroeting als afscheid steeds meer gebruikt in situaties waar als pronomen u verwacht zou kunnen worden: in winkels, kantoren, openbare vervoermiddelen, kortom in de secundaire relaties met onbekenden. Maar ook in relaties met bekenden, zelfs in hiërarchische verhoudingen, behoort dag-zonder-meer tot de goede - althans geaccepteerde - toon. Ook het succes van de variant doeg is tegen deze achtergrond te verklaren (zie Stroop 1974). Een begunstigende factor bij het veld winnen van dag-zonder-meer zou de telefoon kunnen zijn: in een situatie waar men de gesprekspartner niet ziet, kan een formeel voorkomen van een der partijen de ander niet belemmeren in de keuze van eejn minder formele groetformule.
De hier gesignaleerde verschijnselen - ieder kan zelf meer voorbeelden vinden maar, zoals gezegd, statistisch is er geen greep op te krijgen - wijzen onmiskenbaar in de richting van een veld winnen van jij. Daarbij impliceert het gebruik van dit pronomen niet zonder meer vertrouwelijkheid, maar wel een nagestreefde of metterdaad bereikte solidariteit met de toegesprokene. We kunnen daarom - we herhalen het - jij beter geen vertrouwelijkheidspronomen meer noemen, maar liever een solidariteitspronomen. De vorm u daarentegen kunnen we lang niet altijd als een beleefdheidspronomen zien, maar liever spreken we hier van een distantiepronomen: met u worden personen benaderd met wie geen solidariteitsbinding gevoeld wordt. De voortschrijdende democratisering heeft ervoor gezorgd dat althans op één front u terrein heeft gewonnen: in de secundaire relaties, vooral in de dienstverlenende sector (loketbeambten, kelners, winkelpersoneel, conducteurs, bezorgers, enz.), waar vroeger nog wel een verticaal jij-u-onderscheid bestond. Zo zien we dat de democratisering geen uniformiteit in de aanspreekvormen heeft gebracht, maar wel verschuivingen. Waar u in het ene rayon afbrokkelt, boekt het winst op andere terreinen en het lijkt dan ook onwaarschijnlijk dat binnen een eeuw een neerlandicus een opstel zal schrijven over ‘de ondergang van het pronomen u’. Inmiddels zijn er legio situaties waarin de juiste keuze van de aanspreekvorm nog altijd even moeilijk is als in de tijd toen Muller en Verdam daarover klaagden. Wanneer men met twee of meer personen spreekt, vormt jullie nogal eens een brug om van het stijve u geleidelijk over te stappen naar je en tenslotte naar een onomwonden jij. Maar dat laatste beslissende moment voor de definitieve overgang naar jij te kiezen vergt vaak tact en fijn aanvoelingsvermogen. Niet zelden levert daarbij het indefinietie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pronomen je een prettig tussenstadium: het onbepaalde je, dat in tegenstelling tot het indefiniete ze, de mening van de spreker mede insluit, is in het Nederlands nu eenmaal gebruikelijker dan men, dat vooral in de schrijftaal floreert (‘je kunt nooit weten’ = ‘men kan nooit weten’). Dit indefiniete je kan altijd gebruikt worden, ook tegenover gesprekspartners die onmiskenbaar aanspraak maken op u. In een aantal gevallen echter wordt je dubbelzinnig en het ligt dan aan de toegesprokene of hij dit je als een direkte aanspreekvorm interpreteert (en accepteert) of niet. Markant is bijvoorbeeld de beheerste toon van een reprimande die de jeugdleider Koos Vorrink te incasseren kreeg in de Blauwe Vaan, het orgaan der geheelonthouders, anno 1925. Aan Vorrink wordt uaar te verstaan gegeven: ‘daarom zou ik willen vragen: onthoud je van aanvallen en qualificaties, maar maak je eigen bond zo, dat de jongeren voor wie je werkt, hem hún bond voelen’ (Van der Louw 1974, 218). Gebruikt de kapittelende geheelonthouder nu het includerende, indefiniete je of spreekt hij zijn tegenstander als gelijkwaardige jeugdbeweger met je rechtstreeks toe? Hetzelfde zien we in een reklameboodschap waarin van een autoradio gezegd wordt: ‘Zo'n uitgangsvermogen zie je niet, maar je hoort het des te beter’. Daarna komt echter: ‘Wilt u wat meer weten over autoradio's van Philips? Er ligt een folder voor u klaar’, en dat neemt alle twijfel weg. (De kampioen van okt. 1975). De tekstschrijver had na zijn begin met je ook door kunnen gaan met ‘jouw autoradio’ of iets van dien aard, maar kennelijk was hem dat te vrijpostig. Onzekerheden bij de keuze van de juiste aanspreekvorm kunnen tot pijnlijke, voor buitenstaanders komische gevolgen aanleiding geven. Men mene vooral niet dat geforceerde gelijkmaking van de aanspreekvormen dieper liggende sociale verschillen elimineert. De publicist Jim Keulemans, die regelmatig over het bedrijfsleven schrijft, verhaalt hoe hij eens heeft meegemaakt hoe een poging om dat jij-taboe te doorbreken verliep. ‘Zo heb ik eens een cursus gevolgd met deelnemers uit heel verschillende rangen en standen van ons bedrijf. Van het begin af moesten we elkaar tutoyeren en bij de voornaam noemen. 't Was moeilijk, maar de cursusleider legde er flink de zweep over en toen ging het. - Tijdens een koffiepauze stond een van ons genoeglijk te praten met een mede-cursist, een man van zwaar chefskaliber. Tussen beiden lag een zee van salarisverschil. De “lage” pakte al pratend een sigaret en sprak toen de gedenkwaardige woorden: Piet, heeft u een vuurtje voor me?’ (Tussen de rails, oktober 1975, blz. 64). Dit voorbeeld is symptomatisch voor het gevestigde pronominale systeem en de sociale waarden die daar achter zitten. Het kan geruststellend zijn voor sommige ouderen die in het veld winnen van jij en veranderende groetgewoonten een verloren gaan van waarden willen zien; en het kan teleurstellend zijn voor sommige - misschien zelfs vele - jongeren die in het toenemen van jij en een minder formele benadering van de medemens een teken zien van grotere gelijkwording. Naar onze mening is voor beide standpunten weinig te zeggen. De sociale verhoudingen in een gemeenschap veranderen maar langzaam en de mens is conservatiever dan men wel denkt. Ingrepen in de taal van bovenaf kunnen daaraan niets veranderen. De Italiaanse fascisten die het ‘onnatuurlijke’ lei wilden uitbannen, leden schipbreuk en de in de DDR ondernomen pogingen om de sociale gelijkheid te accentueren door een algemeen ‘Duzen’ voor te schrijven, moesten in 1957 als mislukt worden opgegeven (Finkenstaedt 1963, 247, 248). Taalontwikkeling laat zich niet dwingen, omdat de mens als taalgebruiker zich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet dwingen laat. In taalgemeenschappen waar een uniforme aanspreekvorm geldend is geworden, ontsnapt men aan die gelijkheid door gebruik te gaan maken van half-bewuste sociale codes, die als ‘silent language’ beschreven zijn (Hall 1959) of door niet-bewuste afweermechanismen, die als ‘body language’ bekend zijn geworden (Fast 1970). In de Nederlandse taalgemeenschap bestaat nog altijd de tegenstelling tussen u en jij. We hopen in dit opstel duidelijk te hebben gemaakt dat jij onmiskenbaar in veel situaties veld wint, maar u is nog geenszins verdwenen. De veranderingen die zich in het gebruik van de pronomina van de tweede persoon voordoen, vallen niet onder het begrip ‘verdwijning’ maar onder ‘verschuiving’. Het is te hopen dat nog eens een uitvoerig opgezet onderzoek naar deze verschuiving ondernomen kan worden. Dat zal dan een contemporain-sociolinguistische studie moeten zijn waarin dieper op de materie kan worden ingegaan dan in dit ietwat anekdotische opstel kon gebeuren.
m.c. van den toorn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|