De Nieuwe Taalgids. Jaargang 69
(1976)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
Verzamelde gedichten: een loze termDe verschijning van Verzamelde gedichten (c.q. werken) van welke auteur dan ook stelt telkens weer voor de vraag welke betekenis gehecht moet worden aan het adjectief ‘verzameld’. De betekenis ervan is immers allerminst zo ondubbelzinnig als het woordenboek wil doen gelovenGa naar voetnoot1, maar verschilt alnaargelang de auteur zelf verantwoordelijk is voor de uitgave of een editeur. Wanneer een auteur de verantwoordelijkheid draagt, behoeft het zeker niet zo te zijn dat de uitgave al de gedichten van de auteur bevat. Integendeel, de auteurseditie heeft vaak een selectief karakter, wat een gevolg is van de behoefte aan zelfpresentatie van de auteur. Dit recht biedt de auteur de vrijheid op welk moment van zijn leven dan ook en volgens welke indelingscriteria dan ook (alfabetisch, chronologisch, thematisch etc.) met een volledige of onvolledige verzamelbundel zijn literaire persoonlijkheid te presenteren. Bij deze presentatie kunnen anderen behulpzaam zijn die ofwel optreden als assistent tijdens het leven van de auteur ofwel als exécuteur-testamentaire na de dood van de auteur. Zowel de assistent als de exécuteur eerbiedigen de (nagelaten) wil van de dichter bij de samenstelling van Verzamelde gedichten; de eerste werkt mee aan de totstandkoming van de laatste hand, de tweede beroept zich bij de samenstelling op de laatste wil van de auteur. De exécuteur-testamentaire bezorgt, zou men kunnen zeggen, een posthume ultima manus, waarvan de autorisatie gelegen is in de geloofwaardigheid van de exécuteur. Vanzelfsprekend kan hij de wil van de auteur op verantwoorde wijze ten uitvoer leggen, evenals de assistent van de auteur daartoe in staat moet worden geacht, maar zij noch de auteur zijn gebonden aan de eis der volledigheid. Op grond hiervan biedt in deze gevallen de titel Verzamelde gedichten nimmer een garantie voor volledigheidGa naar voetnoot2. Het adjectief in de titel betekent zoveel als ‘bijeengebracht’.Ga naar voetnoot3 De aldus samengestelde auteursedities vormen uitgaven, die dezelfde status hebben als welk ander geschrift van de auteur dan ook. Voor de onderzoeker fungeren zij daarenboven als document, dat o.a. gegevens verschaffen kan voor een onderzoek van de ontwikkeling van de auteur en voor het antwoord op de vraag hoe de auteur zelf, terugblikkend, zijn vroegere werk waardeert.Ga naar voetnoot4 Al biedt, tenslotte, de auteurseditie geen garantie voor volledigheid, zij biedt wel de zekerheid dat de auteur de onvolledige en vaak ook herziene uitgave heeft geautoriseerd. Naast deze auteursedities verschijnen er Verzamelde gedichten waarvan het adjectief in de titel zoveel betekent als ‘volledig’, zoals het woordenboek ook wil.Ga naar voetnoot1 Voordat ik inga op dit type geef ik een aantal voorbeelden van onvolledige | |
[pagina 90]
| |
auteursedities, waaronder ik dus ook de ‘assistent-editie’ en de ‘exécuteur-editie’ reken, aangezien die, zoals gezegd, de (nagelaten) wil van de auteur eerbiedigen. De auteurseditie bevat meestal een summiere tekstverantwoording, waaruit blijkt dat de titel Verzamelde gedichten een keuze uit het werk beslaat, en dat wijzigingen in de gedichten of in de oorspronkelijke volgorde der gedichten zijn aangebracht, maar ontbeert een precieze opgave van de wijzigingen.Ga naar voetnoot5 Zo schrijft Ed. Hoornik in de ‘Aanteekening’ bij zijn Verzamelde gedichten ('s-Gravenhage 1950, p. 205): ‘De uitgave [...] vindt haar rechtvaardiging hierin, dat de meeste bundels, waaruit dit werk is samengesteld, niet meer in den handel zijn. Tegen herdruk van de afzonderlijke bundels had ik dit bezwaar, dat zij een aantal gedichten bevatten, die meer bijkomstig dan wezenlijk zijn in het geheel van mijn poëzie. Deze uitgave stelde mij tevens in de gelegenheid een zinrijker schikking te beproeven en een aantal verzen te herzien’. In de ‘Kolophoon’ van zijn Verzamelde gedichten (Amsterdam 1968, p. [315]) schrijft Victor van Vriesland dat al zijn tot dan toe verschenen bundels ‘hier en daar kleine tekstwijzigingen [kregen] en met toevoegingen vermeerderd [werden]’. Blijkens het ‘Naschrift’ van Jan Engelmans Verzamelde gedichten (Amsterdam 1972, p. 248) is de uitgave een selectie: ‘Door de ‘Verzamelde Gedichten’ te beginnen met ‘Tuin van Eros’ neemt de schrijver dus ‘Het Roosvenster’ en de andere vroege gedichten, die meest in tijdschriften waren verschenen, niet in zijn boek op, waardoor wordt aangevangen met het werk dat (zoals reeds in 1932 vrij algemeen werd geschreven) is gevolgd op de z.g. humanitaire, expressionistische en ‘barokke’ periode van de jaren Twintig.’ Auteursedities verschijnen ook wel met de ondertitel Verzamelde gedichten. Ik noem Anthonie Donker De einder. Verzamelde gedichten gekozen uit de bundels [...] (Arnhem 1947). In de ‘Verantwoording’ (p. 242) schrijft hij: ‘De hier verzamelde gedichten zijn bijeengebracht uit de tot 1941 van mijn hand verschenen verzenbundels, waaruit het meerendeel is overgenomen; een beperkt aantal gedichten werd bij deze keuze uit critische overwegingen weggelaten. Enkele ongebundelde verzen werden ingevoegd. Alle gedichten werden in den winter van 1944-'45 herzien; [...].’ De verzamelbundel van Bertus Aafjes (samengesteld met assistentie van D.W. Bloemena en Laurens Vancrevel) Het gevecht met de muze (Amsterdam 1974) draagt de ondertitel Verzamelde gedichten eveneens, maar ‘bevat circa een derde deel van het poëtische werk.’ (p. [221]). Paul Rodenko merkt in zijn ‘Verantwoording’ van Orensnijder tulpensnijder (Amsterdam [1975], p. 114) | |
[pagina 91]
| |
o.m. op: ‘De ondertitel ‘Verzamelde Gedichten’ wil overigens niets definitiefs en geenszins een afsluiting suggereren; ik heb de poëzie bepaald niet de rug toegekeerd.’ Deze expliciete vermelding van Rodenko is, dunkt mij, voortgekomen uit het besef dat de titel Verzamelde gedichten geen vastomlijnde betekenis heeft en inderdaad de connotatie bevat dat met de titel eerder het gehele dichterschap wordt afgesloten dan een bepaalde periode. Ter vermijding van deze gedachten hebben wellicht Alfred Kossmann en H.C. ten Berge niet gekozen voor de meerzinnige titel; hun verzamelbundels heten resp. Gedichten 1940-1965 (Amsterdam 1969) en Gedichten (Amsterdam 1969). Kossmann vermeldt in zijn ‘Verantwoording’ (p. 88) dat in zijn boek ‘gedichten [zijn] opgenomen, die nooit eerder zijn gepubliceerd, en gedichten [zijn] weggelaten, die de bloemlezingen al hadden gehaald. Zoals uit de inhoudsopgave blijkt is de volgorde zoveel mogelijk chronologisch.’Ga naar voetnoot6 H.C. ten Berge heeft vijf gedichten weggelaten, een aantal varianten aangebracht en de volgorde hier en daar veranderd. De ingrepen zijn tot een minimum beperkt gebleven: ‘De overweging [...] dat men is geweest die men was, heeft hierbij niet in de laatste plaats een rol gespeeld. Pourquoi nier son passé?’ (‘Verantwoording’, p. 130).Ga naar voetnoot7 Auteursedities die in overleg met de auteur door assistenten zijn samengesteld zijn meestal eveneens selectief. Zo zijn in de Verzamelde gedichten (Amsterdam 1975) van Nico Verhoeven ‘ongeveer dertig gedichten niet opgenomen die reeds eerder gedrukt werden in bundel of tijdschrift’, aldus merkt Drs. H.B.M. Meddens op in zijn ‘Tekstverantwoording’ (p. 213) en: ‘Weggelaten is slechts waar de dichter zich tegen herpublikatie verzette.’ (sic). Als basistekst voor de editie is gekozen voor de oudste (gedrukte) bron, maar: ‘Enkele malen is [...] van een gedicht, of althans een strofe, een latere druk opgenomen. Dat gebeurde in overleg met de auteur.’ De Verzamelde gedichten (Amsterdam 1966) van Gerard den Brabander is op verzoek van de auteur samengesteld door Ed. Hoornik. De ‘Ver- | |
[pagina 92]
| |
antwoording’ vermeldt voorts: ‘Deze bundel maakt geen aanspraak op volledigheid. Een groot aantal gedichten en vertalingen van poëzie werd, voor zover mogelijk in overleg met de schrijver, weggelaten. De keuze is echter wel zó ruim, vooral uit de tussen 1935 en 1950 geschreven poëzie, dat met enig recht van ‘verzamelde gedichten’ kan worden gesproken.’ In de Verzamelde gedichten van A. Roland Holst (Den Haag enz. 1971) ontbreken 18 gedichten uit de bundel Met losse teugel (1970), omdat de uitgevers met de uitgave niet langer meenden te kunnen wachten (p. 824). Overigens is de editie samengesteld ‘in overleg met de dichter’, (p. 822). Ook de exécuteur-testamentaire garandeert met de titel Verzamelde gedichten c.q. werken geen volledigheid. De editeurs van Boutens vermelden dit expliciet en ‘hebben in den dood van den dichter geen aanleiding gevonden [de door de dichter voor zijn dood vastgestelde inhoud] te wijzigen. Zij hebben niet getracht zooveel mogelijk jeugdwerk of ongepubliceerde gedichten en fragmenten toe te voegen, ten einde een volledigheid te bereiken van welke het de vraag is of zij groote waarde zou hebben, maar er de voorkeur aan gegeven den wensch van den dichter te eerbiedigen.’2 De editeurs van Boutens' Verzamelde lyriek (Amsterdam 1968) hebben daarentegen wel naar deze volledigheid gestreefd (‘Verantwoording’, dl. 2. p. 1239) en ook met toestemming van de erven Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe opgenomen, waartegen Boutens zich bij de voorbereiding van de Verzamelde werken met grote beslistheid verzet had (p. 1237-38). Binnendijk acht zich moreel gebonden aan de belofte Marsman gedaan, nimmer iets te publiceren ‘tenzij de toestemming daartoe op de manuscripten zou zijn vermeld.’ (H. Marsman, Verzameld werk IV. Amsterdam 1947, p. 5). Eenzelfde verklaring legt hij af in het Verzameld werk (Amsterdam 1960, p. 851-53) als antwoord op de vraag ‘waarom er geen uitgave van het volledig oeuvre van den dichter verschijnt.’ Dèr Mouw heeft daarentegen Van Vriesland alle vrijheid gegeven naar eigen inzicht en goeddunken te handelen met de literaire nalatenschap. Toch is niet alles opgenomen; weggelaten zijn zeer vroege, anecdotische en al te persoonlijke gedichten. Wel ‘[is] uit de letterkundige nalatenschap [...] een ruime keuze gedaan’. (‘Verantwoording’ in Verzamelde werken. III. Amsterdam 1951, p. 215). Waar de auteur de teksten zelf niet heeft geautoriseerd, heeft Van Vriesland de tekst uit varianten gekozen, ‘in overeenstemming met de voorkeur van de dichter wanneer die uit de persoonlijke herinnering en nagelaten aanteekeningen gereconstrueerd kon worden’. (p. 217). Ten aanzien van de varianten heeft hij de varianten van de niet in Brahman II opgenomen sonnetten-cyclus wel gegeven, andere varianten niet: ‘Wie weet, hoe uiterst conscientieus en na hoe lang overleg de dichter een tekst uit de verschillende varianten samenstelde, zal begrijpen dat ik mij, nu hij niet zelf meer die keuze heeft kunnen doen, of beïnvloeden, niet gerechtigd achtte de varianten weg te laten, evenmin als ik mij gerechtigd geacht heb die varianten wèl aan het publiek prijs te geven, waar hij voor Brahman die keuze eenmaal gemaakt had.’ (p. 218). Tenslotte ‘zag de Commissie tot Redactie van het Verzameld Werk [van Ed. Hoornik] zich bij het samenstellen van [deze gedichten-] editie niet gerechtigd de in 1950 verworpen gedichten te herdrukken’, aangezien zij rekening wilde houden met ‘de wens van de dichter bij een eventue- | |
[pagina 93]
| |
le vermeerderde herdruk van zijn verzamelde poëzie wijzigingen in sommige vroege gedichten aan te brengen.’ (‘Verantwoording’ in Ed. Hoornik, Verzamelde gedichten. Amsterdam 1972, p. 322). De omstandigheid dat het adjectief ‘verzameld’ geen vastomlijnde betekenis blijkt te hebben, noopt in ieder geval de onderzoeker telkens tot beantwoording van de vraag welke inhoud de titel dekt. Zo heeft R.P. Meyer in zijn kritiek op de samenstelling van ‘Querido's Achterberg’ zich niet gerealiseerd dat de Verzamelde gedichten van Gerrit Achterberg (Amsterdam 1963) blijkens de colofon niet een uitgave is met wetenschappelijke pretentie, maar een ultima manus wil zijnGa naar voetnoot8, die als zodanig volstrekt respectabel en acceptabel is. Aan een ultima manus mag en kan men nu eenmaal niet dezelfde eisen stellen als aan een wetenschappelijke uitgave, die, en dat is uiteraard ook verwarrend, eveneens de titel Verzamelde gedichten draagt. Hoezeer het overigens noodzakelijk is tot afspraken te komen over het gebruik van deze titel moge nog blijken uit de curieuze ‘Verantwoording’ van de Verzamelde gedichten van Karel van de Woestijne (Brussel enz. 19673, p. XXXV): ‘Deze bundel Verzamelde Gedichten is nauwelijks een bloemlezing te noemen’, schrijft tekstbezorger P. Minderaa, ‘eer een beperkte uitgave. Het plan van de uitgeefster om naast het kostbare Verzameld Werk een uitgave te brengen, die deze poëzie tot een bezit kon maken voor zeer velen, waardoor een maximumomvang geboden was, die het boek binnen een bepaalde prijslimiet hield, eiste nu eenmaal beperking. [...]. Het is trouwens geenszins de bedoeling, dat deze beperkte bundel het Verzameld Werk zou kunnen vervangen, eerder dat hij de lezer drijft tot het volledig werk te gaan.’ Curieus is hier uiteraard niet het loffelijk initiatief van de uitgeefster, maar het feit dat hier ‘verzameld’ zowel beperkt als volledig betekent èn dat een bloemlezing die niet van de hand van de auteur is de titel Verzamelde gedichten voert.
Intussen blijken Verzamelde gedichten (c.q. werken) waarin door editeurs met enige wetenschappelijke pretentie gestreefd is naar volledigheid, vaak niet de toets van (reeds elementaire) editorische kritiek te kunnen doorstaan.Ga naar voetnoot9 Het gebeurt immers maar al te zelden dat de wetenschappelijke editeur een principieel punt maakt van de tekstkeuze. Voordat ik van een dergelijke omissie de gevolgen voor de editie bespreek, is het nuttig kort in te gaan op de vraag welke teksten de editeur in principe ter beschikking staan op basis waarvan hij een wetenschappelijke editie kan verzorgen. Men is lange tijd van mening geweest dat het juridische begrip laatste wil ook van doorslaggevende aard zou zijn, wanneer het gaat om een literair testament. F. Strich heeft echter overtuigend aangetoond dat de editeur noch met de laatste | |
[pagina 94]
| |
hand noch met de laatste wil rekening behoeft te houden. Zijn voornaamste argumenten zijn dat het werk van een auteur bij publikatie en afsluiting gemeengoed wordt, waardoor het recht van de auteur ondergeschikt wordt aan dat van de gemeenschap. Door voorbij te gaan aan de laatste wil van de auteur roept de editeur dan wel hel en verdoemenis over zich, maar bezit de mensheid toch ook enkele meesterwerken die anders verloren zouden zijn gegaan. De editeur kan ook de auteur tegen zichzelf in bescherming nemen, wanneer hij vergeten of verworpen versies van een tekst opnieuw aan het licht brengt. In het algemeen behoeft de editeur zich niet kritiekloos te verlaten op uitlatingen van de auteur, aangezien ze kritische meningen van de auteur als lezer van zijn eigen werk zijn en als zodanig aan kritiek onderworpen, zoals iedere kritische uiting.Ga naar voetnoot10 Wat de ultima manus voorts nog betreft, de aanpassingen van jeugdwerk aan veranderde conventies, kunnen natuurlijk nooit het werk in een eerste versie ongedaan maken. De editeur heeft dus de vrijheid te kiezen tussen de prima en de ultima manus, aangenomen dat zij geautoriseerd zijn. Het kan overigens voorkomen dat het materiaal tot een andere keuze dwingt. Een dergelijke beslissing mag m.i. alleen genomen worden wanneer zij de leesbaarheid ten goede komt. Zo zou tekstkritisch onderzoek van de vele drukken van (de verzamelbundel) Experimenten van Geerten Gossaert die telkens anders van samenstelling zijn, moeten uitwijzen welke druk in aanmerking komt als basistekst. Overigens staat de erkenning van de eigensoortigheid van het materiaal schematisering en strenge reglementering in de weg.Ga naar voetnoot11 Mocht intussen blijken dat een ultima manus deugdelijk is en nog steeds in de handel, dan heeft het uiteraard geen zin haar te dupliceren in een tekstkritische uitgave. De editeur kan in deze gevallen uitgaan van de prima manus en bij de weergave van de druk- en tekstgeschiedenis prospectief te werk gaan. Behalve voor de problematiek van de tekstkeuze staat de editeur voor de vraag of hij de identiteit van het geautoriseerde werk in zijn uitgave moet handhaven. Ik meen dat die identiteit in alle gevallen dient gehandhaafd en dat herstel van de chronologie, zo die al mogelijk is zonder exacte gegevens over het scheppings- en produktieproces, in het kritisch apparaat thuishoort. Victor van Vriesland heeft in zijn Verzamelde gedichten weliswaar ‘een chronologische volgorde [...] zoveel mogelijk gehandhaafd.’ (p. [315]), maar de dateringen der gedichten geven niet aan of zij de datum van eerste conceptie, van eerste publikatie dan wel van de definitieve redaktie zijn. Hoe zou trouwens een werkelijk chronologische uitgave van Nijhoffs poëzie eruit moeten zien? Op welk tijdstip zijn zijn slapende varianten precies wakker geworden? De mening van Strich dat de chronologie van verschijningsdatum der gedichten een chronologie is die nimmer overeenstemt met de | |
[pagina 95]
| |
werkelijke chronologie, valt gemakkelijk te onderschrijvenGa naar voetnoot12, behalve uiteraard wanneer een dichter (als J.C. Bloem) zelf de chronologie van ontstaan als ordeningsprincipe hanteert. Evenals een herstel van de chronologie breekt een herschikking van gedichten naar genre de geslotenheid van afzonderlijke bundels altijd open en is zij daarom een aanvechtbaar ordeningsprincipe van een tekstbezorger.Ga naar voetnoot13 Witkowski zegt terecht: ‘Hat der Autor selbst seine kleinere Werke - Gedichte, Aufsätze, Sprüche - zu geschlossenen Gruppen vereinigt, so stellt diese Anordnung eine selbständige, von bewussten Absichten zeugende geistig-künstlerische Tat dar, die in der wissenschaftliche Ausgabe vom Herausgeber zu respektieren ist. [...] Der Herausgeber hat grundsätzlich nicht das Recht, die Folge aufzulösen, die etwa chronologisch umzustellen oder in ihr nicht enthaltene Stücke einzuschieben’.Ga naar voetnoot14 Gemeten reeds aan deze elementaire regels zijn van zeer veel kritische Verzamelde werken c.q. gedichten de teksten voor onderzoek ondeugdelijk. Sötemann oefent in zijn dissertatie terecht kritiek uit op de composietversie van de tekst van Max Havelaar.Ga naar voetnoot15 De tekst in het eerste deel van de Volledige werken van Multatuli (Amsterdam 1950) is door de editeurs Stuiveling en Batten samengesteld uit het handschrift, de vierde en vijfde druk: ‘[...] telkens [is] die versie welke in literair-historisch en stilistisch opzicht de voorkeur verdiende, als grondslag gekozen voor deze herdruk. Ingeval woorden of wendingen in enige ándere druk een verbetering betekenden, werden zij in de tekst opgenomen; [...]’. (‘Verantwoording’, p. [513]). Ook H. Gorter, Verzamelde lyriek tot 1905. [Ed. G. Stuiveling en E. Endt]. (Amsterdam 1966) kan op grond van het bovenstaande de toets der kritiek niet doorstaan, zoals enkele citaten uit de ‘Verantwoording van de uitgave’, p. 526 en 529 laten zien: ‘Alle teksten die Gorter zelf [...] eerder had gepubliceerd, zijn [...] op verspreide plaatsen tussengevoegd. [...] de editie van 1905 [vormde] het uitgangspunt [...]’. [N.B. De eerste druk is van 1890, de laatste tijdens Gorters leven van 1925!] ‘Daarbij [d.w.z. bij de tekstkeuze] heeft de eis van volledigheid de doorslag gegeven. In [een aantal] gevallen [...] is dus de tekst van 1890 hersteld.’ Als laatste voorbeeld moge de tekst van Eline Vere uit deel I van Couperus' Verzamelde werken. [Ed. G. Stuiveling en H.A. Ett]. Amsterdam enz. 1953 dienen. De ‘Verantwoording’, p. 819 laat o.a. weten: ‘Eline Vere [werd] door de auteur ingrijpend herzien bij de vierde druk, 1898. Deze [vierde] druk | |
[pagina 96]
| |
werd door ons dan ook nauwkeurig gevolgd.’ Ervan afgezien dat de eerste druk in 1889 en de laatste tijdens Couperus' leven - de negende - in 1922 verscheen, is bij onderzoek gebleken dat a) de afstand tussen de eerste en de vierde druk kleiner is dan die tussen de vierde en de negende; (overigens zou een andere uitkomst uiteraard nog geen enkel argument hebben geleverd voor de genomen beslissing); en dat b) de mededeling omtrent het ‘nauwkeurig volgen’ van de vierde druk onjuist is: er komen in de geëditeerde tekst lezingen voor uit de eerste en ook uit de negende druk. De tekst van Eline Vere is m.a.w. opnieuw een composiet-tekst.Ga naar voetnoot16 Zonder enige moeite kunnen deze voorbeelden worden aangevuld. Men denke nog aan de edities van Jacques Perk (door G. Stuiveling), van J.H. Leopold (door P.N. van Eyck en J.B.W. Polak), van J. Slauerhoff (door K. Lekkerkerker), van Lucebert (door S. Vinkenoog). Het zijn alle compositieurtgaven, waarvan de aanvechtbaarheid groot is. Deze op zichzelf al bedroevende situatie wordt nog treuriger wanneer men bedenkt dat in tegenstelling tot het buitenland in Nederland historisch-kritische uitgaven volledig en variorumedities vrijwel ontbreken. De conclusie is dan ook evident: editietechniek is een discipline die wat de moderne Nederlandse teksten betreft nog nauwelijks aan de kinderschoenen is ontgroeid. Wat de achttiende- en vroeg negentiende-eeuwse literatuur betreft is het ontbreken van betrouwbare teksten onrustbarend. Van de genoemde literatuur zijn zelfs nauwelijks, met name op proza-gebied, edities beschikbaar voor het universitaire onderwijs, - dit alweer in tegenstelling tot het buitenland. Wat de ‘moderne’ neerlandistiek betreft, valt er slechts te bogen op de edities van Van Ostaijen (2e druk), van Burssens, van Achterberg, van Vestdijk en van Lucebert, die voor verdergaand onderzoek nog ontoereikend zijn wegens het om uiteenlopende redenen ontbreken van manuscriptologisch materiaal.
Intussen is met de verschijning van de Verzamelde gedichten van S. Vestdijk (Amsterdam enz. 1971) en vooral met die van Lucebert (Amsterdam 1974) een betrekkelijk flinke stap gezet in de goede richting. Met de conclusie van Jan Kuyper in Spektator dat de Vestdijk-uitgave, ondanks twee belangrijke bezwaren, toch ‘heel wat beter is dan waarmee de meeste andere grote Nederlandse dichters het moeten doen’, kan men het gemakkelijk eens zijn.Ga naar voetnoot17 Kuypers bezwaren tegen de uitgave betreffen het variantenapparaat dat door zware besnoeiing goeddeels onbruikbaar is geworden, en de tekstverzorging. Waar Hartkamp Vestdijks hulp heeft ingeroepen wanneer hij ‘met een bepaalde publicatie niet goed raad wist’ (‘Verantwoording’ deel 3, p. 410) is onvolledig verantwoord en maakt een willekeurige indruk, zoals Kuyper terecht zegt. Het overleg dat editeur en auteur hebben gevoerd, heeft geleid tot een uitgave die het midden houdt tussen een tekstkritische uitgave en een ultima manus. De editeur heeft immers in ‘deze Verzamelde gedichten [...] in overleg met Vestdijk naar een overzichtelijk evenwicht gezocht tussen de thematiek, of aard, van de gedichten (zoals die weerspiegeld wordt in bundels) en hun chronologische samenhang (dikwijls dwars door de bundels heen).’ (‘Verant- | |
[pagina 97]
| |
woording’, deel 3, p. 406). Als gevolg hiervan is de volgorde van publikatie der bundels niet altijd gehandhaafd en is ook meermalen de identiteit der bundels niet bewaard. Aangezien dit alles de goedkeuring heeft weggedragen van de auteur heeft de uitgave een tweeslachtig karakter gekregen. De editie is enerzijds een auteurseditie, anderzijds een tekstkritische uitgave; kortom, een geautoriseerde ultima manus met tekstkritisch karakter. Omdat Hartkamp zich niet heeft gestoord aan enkele hierboven gesignaleerde editieprincipes, opent de Verzamelde gedichten van S. Vestdijk nu o.a. niet met ‘De dichter’ - als gevolg van de ‘oplossing’ van de debuutbundel Verzen - maar met ‘De parasiet’, het openingsgedicht van Berijmd palet. In de Verzamelde gedichten van Vestdijk en van Lucebert zijn de gedichten afgedrukt conform hun laatste versie, voorkomend in bundels en/of uitgaven (als bloemlezingon) waarvan de samenstelling in meer of mindere mate de autorisatie van de auteurs heeft verkregen. Wanneer het driemanschap, C.A. Groenendijk, A. Walrecht en C.W. van de Watering, dat de Lucebert-editie in overleg met Lucebert heeft bezorgd, en Hartkamp moeilijke beslissingen te nemen hadden, is altijd het advies van de auteurs gevolgd. Dit heeft bij Vestdijk ‘een enkele maal’ en bij Lucebert ‘in een relatief groot aantal gevallen’ geresulteerd in het aanbrengen van wijzigingen in de gekozen basistekst. Dan heeft de tekst der Verzamelde gedichten als norm gediend bij de tekstvergelijking. Dit maakt ook de Lucebert-editie tot een geautoriseerde ultima manus met tekstkritisch karakter, die, laat dit tegelijk zijn gezegd, tijdens het leven van een auteur waarschijnlijk het best denkbare resultaat is. Over de beslissing de auteur te betrekken bij het samenstellen van een (tekstkritische) editie valt uiteraard wel te twisten, gezien het feit dat de laatste wil van een auteur zo'n betrekkelijk begrip is.Ga naar voetnoot18 Men kan evengoed de gekozen basistekst consequent afdrukken en de valreep-varianten in het apparaat opnemen. Wanneer men voortdurend te rade gaat bij de auteur is een editie nimmer definitief, zolang de auteur nog in leven is. Dit pleit intussen voor de keuze van de prima manus als basistekst en voor een prospectieve inrichting van het apparaat, - een beslissing die in een overlegsituatie vaak moeilijk valt te nemen omdat de auteur zijn recht op zelfrepresentatie niet gemakkelijk prijsgeeft, en de editeur niet graag hel en verdoemenis over zich hoort afroepen in geval van veronachtzaming van de laatste wil of hand. Bovendien kan van de prospectieve editie duidelijker de eventuele ontwikkeling worden afgelezen en bestaat voorts de mogelijkheid de dichter tegen zichzelf in bescherming te nemen, omdat lang niet in alle gevallen de ultima manus het beste gedicht behoeft op te leveren. Van de Watering, die het leeuwedeel van het apparaat heeft verzorgd, maakt zich van de tekstverantwoording dan ook iets te gemakkelijk af door te schrijven ‘omdat deze handelwijze [de laatste druk van de oorspronkelijke bundels als uitgangspunt te nemen] een van de gebruike- | |
[pagina 98]
| |
lijkste is, behoeft ze nauwelijks toelichting of verdediging.’ (p. 572). Ter ondersteunning van mijn mening dat ze die wel behoeft, citeer ik nog: ‘Die Erkenntnis, dass die ursprüngliche Fassung ihr eignes Daseinsrecht hat und die Bearbeitung im Stil des reifen oder des alten Dichters einem Jugendwerk selten gerecht wird, führte manche seitherigen Herausgeber dazu, den letzten Willen des Dichters weder in der Frage der Fassungen noch bei anderen Entscheidungen in jedem Fall als verbindlich zu betrachten, sondern den jüngeren Dichter gegen die älteren in Schutz zu nehmen und von mehreren Fassungen der früheren den Vorzug zu geben oder sie doch - evtl. im Paralleldruck - mit in den Text zu setzen, statt sie in den Apparat zu verweisen. Die Akademie-Ausgabe von Werken Goethes entscheidet sich grundsätzlich für die Fassung, die der endgültigen Intention des Dichters zur Zeit der Entstehung des Werks (Erstdruck) entspricht.’Ga naar voetnoot19 De keuze van de Lucebert-editeurs voor de retrospectieve inrichting van het apparaat leidt trouwens niet tot onoverkomelijke moeilijkheden aan de kant van de gebruiker. Dit komt voornamelijk door het betrekkelijk gering aantal interessante varianten, - een toevallige omstandigheid. Dit laatste doet wel de fundamentele vraag rijzen of in dergelijke gevallen het niet de voorkeur zou verdienen de varianten direct onder de gedichten te plaatsen en de enkele sterk gewijzigde teksten in paralleldruk te geven in plaats van ze onder te brengen in het apparaat. Een dergelijke handelwijze behaagt het lezend oog en maakt een apparaat minder ondoorzichtig. In het algemeen heeft de editeur immers ook tot taak zijn editietechniek aan te passen aan het materiaal en daartoe behoort stellig de vraag op welke wijze de auteur en zijn gemêleerd publiek van liefhhebbers en deskundigen het meest gediend zijn. (Dat de ‘Aantekeningen en varianten’ in de Vestdijk-editie niet verschenen zijn in een apart deel, is bijvoorbeeld een slechte dienst). Wanneer het om welke reden dan ook onmogelijk is de varianten uit het apparaat te houden, is het misschien toch wel mogelijk een synthese te bereiken tussen een zgn. populaire en een wetenschappelijke editie. Het kritisch apparaat dient dan ingericht te zijn op de wijze die Strich voorstelt: ‘[Der Apparat] soll nicht ein geheimnisvolles, den Laien abschreckendes Zauberbuch von magisch-dunklen Chiffren und Zeichen sein, zu deren Entzifferung und Deutung es einer besonderen Einweihung bedarf. [...] Was lediglich den Philologen angeht, möge ruhig ausserhalb der Werke in einer wissenschaftlichen Zeitschrift oder wo auch immer niedergelegt werden.’Ga naar voetnoot20 De vraag is voorts of elke auteur tekstkritische aandacht waard is. Ofschoon de vraag in principe uiteraard bevestigend dient beantwoord te worden, is het, gezien de armzalige editorische toestand, hierboven geschetst, ondenkbaar dat tweede- en derderangs auteurs als eersten in aanmerking zouden komen voor een tekstkritische uitgave. Afgezien van deze principiële en feitelijke omstandigheden steunt een verantwoorde editeer-politiek in de eerste plaats op de behoefte aan betrouwbare teksten. Voorzien in die behoefte zou prioriteit kunnen genieten boven de bezorging van historisch-kritische uitgaven, waarvan het rendement afhankelijk is | |
[pagina 99]
| |
van het literair belang van de auteur en het filologisch belang van het (varianten) materiaal. Aangezien voorts editietechniek geen autonome discipline is, maar ten dienste staat van analytisch en interpretatorisch tekstonderzoek, dat eveneens in eerste instantie als object belangrijke auteurs neemt, moet de editeur behoefte en belang wel tegen elkaar afwegen. In concreto betekent dit (wat mij betreft) dat een dichter als Hoornik niet om principieel-editorische redenen niet de eerst in aanmerking komende auteur is voor tekstkritische aandacht, maar uit overwegingen van belang en behoefte, die uiteraard van voorwetenschappelijke aard zijn.Ga naar voetnoot21 Het literair belang van Lucebert lijdt geen twijfel, maar het filologisch belang van zijn drukvarianten is gering, hetgeen voor Vestdijk eveneens geldt. In dergelijke gevallen is er weinig tegen van de prima manus uit te gaan en de varianten in de tekst op te nemen en het apparaat te reserveren voor de verantwoording ervan. Waar de beide belangen overeenkomen (Achterberg, Nijhoff) zou een variorum-editie in elk geval moeten uitgaan van de prima manus en paralleldrukken moeten bevatten, wanneer gedichten ingrijpend zijn veranderd. Zolang, tenslotte, de manuscripten voor uitgave niet beschikbaar zijn, zouden de tekstkritische uitgaven voorshands moeten uitgaan van de gedrukte teksten, aangezien die voor publikatie direct beschikbaar zijn. Het manuscriptologisch materiaal kan dan t.z.t. in een uitgave komen, die zich richt naar de opbouw van het geautoriseerde materiaal. Terzake van de Lucebert-editie merk ik op dat zij bestaat uit twee hoofdafdelingen. De eerste bevat de gebundelde, de tweede de ongebundelde gedichten. De rangschikking is binnen de afdelingen, met één uitzondering, chronologisch. De editeurs hebben dus afgezien van de verfoeilijke methode van het inschuiven van ongebundelde gedichten in bundelafdelingen, die bijvoorbeeld door Vinkenoog is toegepast in zijn Lucebert-uitgave en door Lekkerkerker in zijn Slauerhoff-editie. Zij hebben hiermee de identiteit der bundels bewaard en hebben ten aanzien van de ongebundelde gedichten een aanvaardbaar indelingsprincipe gevolgd: 1. uit de periode vóór de eerste bundelpublikatie: 1949-1951; in deze afdeling vormt het hoofdbestanddeel ‘9000 jakhalzen zwemmen naar Boston’; 2. uit de periode waarin de bundels verschenen: 1952-1963; 3. uit de periode die niet door de Vinkenoog-editie wordt bestreken: 1964-1972; 4. werk, ontstaan tijdens de voorbereiding van de uitgave: 1973-1974. Deze objectieve periodisering staat in contrast met de indeling die Hartkamp toepast op Vestdijks poëzie. Hartkamp neemt de creatieve perioden 1930-1932; 1943-1943; 1945 en 1955-1956 en de genre-indeling, die hem door Vestdijk in de pen zijn gegeven, als ordeningsprincipes, hetgeen een onnodig slaafse uitvoering van de laatste wil van de auteur is. De afwijking van het chronologisch principe in de Lucebert-editie betreft het feit dat de editie opent met Apocrief (verschenen in juni 1952) en niet met Triangel in de jungle (november 1951). Deze beslissing wordt verantwoord door erop te wijzen dat Triangel weliswaar eerder is verschenen, maar een gedeelte van Apocrief al langer bij de uitgever was. De datum van aanbieding aan de uitgever in dit geval als criterium te nemen, lijkt eerder een eerbiediging van de wil van de dich- | |
[pagina 100]
| |
ter te zijn dan een plicht van de editeur, die eerder (p. 570) als juist principe formuleert dat bepalend voor een debuut de eerste publikatie van een gedicht of bundel is en niet de ontstaansdatum. Op grond van de argumentatie zou eigenlijk de afdeling ‘de analphabetische naam’ uit Apocrief nog weer vooraf moeten gaan aan de afdeling ‘Apocrief’, op grond van de herinnering van Rudy Kousbroek: ‘Weinig bekend is verder de geschiedenis van de bundel De Analphabetische Naam; deze is in 1952 verschenen als onderdeel van de bundel Apocrief, maar het was oorspronkelijk de bedoeling dat hij afzonderlijk gepubliceerd zou worden als deel I van de nimmer geboren ‘Braak-reeks’. Het manuscript is toen, twee weken voor Pasen 1951, naar Parijs gestuurd, waar de bundel zou worden gedrukt (zie de 9e strofe van het gedicht ‘Dit zegt de klacht...’, Gedichten p. 108); hij is daar ook inderdaad gedrukt, maar als gevolg van gebrek aan contanten bij de drukker blijven liggen. Een paar jaar later ben ik nog eens gaan informeren wat er van geworden was, maar er was toen al geen spoor meer van terug te vinden. Het enige dat er nog van bestaat is het titelblad, voorzien van een illustratie van de hand van Lucebert. Waar het om gaat is dat de oorspronkelijke samenstelling verschilde van de nu gangbare versie, en enkele gedichten bevatte die ik daarna nooit meer heb gezien.Ga naar voetnoot22 Waar het mij om gaat is dat dit soort informatie over de drukgeschiedenis van een bundel interessant genoeg is voor vermelding in een tekstkritische editie en zeker in een historisch-kritische uitgave niet zou mogen ontbreken, maar dat op grond ervan uiteraard geen drastische beslissingen moeten worden genomen die strijden met de eenmaal gekozen editie-principes. Hoe moeilijk het overigens is consequent te zijn, bewijst het volgende. In de afdeling ‘ongebundelde gedichten’ zijn niet de zeven boekjes opgenomen die Lucebert eigenhandig in één exemplaar heeft gemaakt voor vrienden. Aanvankelijk zouden deze unica niet worden opgenomen, omdat Verzamelde gedichten bedoeld was als een heruitgave van gepubliceerd en door druk vermenigvuldigd werk. Toen later ander ongepubliceerd werk wel voor opneming in aanmerking bleek te komen, is het aanvankelijk standpunt meermalen in discussie geweest. De beslissing is dezelfde gebleven: ‘Publikatie ervan zou alleen aanvaardbaar zijn, wanneer tegelijk recht werd gedaan aan de vormgeving van de boekjes (het grafisch en ander beeldend werk) en indien de uitgave vergezeld zou gaan van uitvoerig begeleidend kommentaar.’ (p. 571). De unica zouden dus pas tot hun recht komen bij reproductie en met uitvoerig commentaar. Dit argument heeft nu kennelijk niet gegolden voor de ‘actionpoems’ op blz. 431, die Lucebert heeft bijgedragen aan de Podium-manifestatie 1951 in het Stedelijk Museum te Amsterdam, en die evenmin | |
[pagina 101]
| |
door geautoriseerde druk vermenigvuldigd zijn. Het commentaar op blz. 749 geeft toelichting op de tekst van blz. 431, maar kan uiteraard aan de vormgeving van de ‘actionpoems’ niets verhelderen, als het gaat om ‘het omkeren van een glas water boven het eigen hoofd’ (: ‘herfst’) of om ‘een plechtig voorgedragen abc’ (: ‘de analphabeet’). De tekstverantwoording betreffende de unica vermeldt ook: ‘De inhoud van de unica was tòen niet bestemd voor publikatie en is dat nu (nog) niet.’ (p. 571). Uit het ‘(nog)’ concludeer ik dat het overleg over publikatie nog gaande is. Om de publikatie te bespoedigen wijs ik erop dat Erik Slagter in Ons erfdeel uit de unica heel wat meer informatie geeft dan het driemanschap en Lucebert geven.Ga naar voetnoot23 Wanneer de unica in een tweede druk zouden worden opgenomen zou de Lucebert-editie de eerste editie in Nederland zijn waarvan de titel Verzamelde gedichten op editorisch verantwoorde wijze volledigheid dekt.Ga naar voetnoot24
Utrecht, Instituut De Vooys augustus 1975 r.l.k. fokkema |
|