De Nieuwe Taalgids. Jaargang 65
(1972)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||
Karel ende Elegast en de Oudnoorse Karlamagnús sagaHet jaar 1917 kan beschouwd worden als een keerpunt in de beoordeling van het vraagstuk van de oorspronkelijkheid van de Mnl. Karel ende Elegast. Vóór dat jaar hadden achtereenvolgens Gaston ParisGa naar voetnoot1, E.T. KuiperGa naar voetnoot2 en Jan te WinkelGa naar voetnoot3 twijfel uitgesproken aan de oorspronkelijkheid van het Mnl. epos. Nadat KalffGa naar voetnoot4 en MollerGa naar voetnoot5 hun gedachten in tegenovergestelde richting hadden laten gaan, publiceerde Marie Ramondt in 1917 haar studie Karel ende Elegast oorspronkelijk? Proeve van toegepaste sprookjeskundeGa naar voetnoot6, aan het einde waarvan zij de vraag: ‘Karel ende Elegast oorspronkelijk?’ beantwoordt met ‘Op zijn minst waarschijnlijk: Ja!’ Na 1917 breekt alleen Jan te Winkel in zijn Ontwikkelingsgang der Nederlandsche LetterkundeGa naar voetnoot7 nog een lans voor de onoorspronkelijkheid van de Karel ende Elegast, maar dit behoeft ons niet te verbazen als we zien dat hij zich baseert op zijn eigen bovengenoemd artikel in TNTL, terwijl uit niets blijkt dat hij kennis genomen heeft van de studie van Marie Ramondt. Voor het overige zijn de auteurs van literatuurgeschiedenissen e.d. duidelijk beïnvloed door het werk van Marie Ramondt, zoals b.v blijkt uit het volgende citaat uit de Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden: ‘Want dit is ook wel oorspronkelijke Dietsche kunst. Dat het zou vertaald zijn uit het Fransch, zoals vroeger vrij algemeen werd beweerd, wordt nu zo goed als door elken nieuwen onderzoeker opgegeven.’Ga naar voetnoot8. Dat we eenzelfde gedachtengang terug vinden in Van Mierlo's Beknopte geschiedenisGa naar voetnoot9 spreekt min of meer vanzelf. Vrijwel dezelfde bewoordingen als Van Mierlo gebruiken Roemans en Van Assche in de inleiding op hun veelgebruikte uitgave van de Karel ende ElegastGa naar voetnoot10. Knuvelder tenslotte beschouwt Karel ende Elegast als ‘Een klein, gaaf meesterwerk dat bovendien naar alle waarschijnlijkheid oorspronkelijk Nederlands (Vlaams of Brabants) is.’Ga naar voetnoot11 De oorspronkelijkheid van de Karel ende Elegast. Dit is het probleem waarmee enkele generaties Elegast-onderzoekers zich hebben bezig gehouden. Zoals bleek heeft vooral het boek van Marie Ramondt in deze kwestie veel gewicht in de schaal gelegd. | |||||||||||||||||||||
OorspronkelijkheidWat wil Marie Ramondt zeggen met ‘oorspronkelijkheid’? Haar stellingGa naar voetnoot12 is, dat er | |||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||
een volksverhaal in omloop is geweest, waarvan de weergave in het Latijn door Franc. de RosièresGa naar voetnoot1 een late echo zou zijnGa naar voetnoot2. Van dit verhaal zou een Germaanse versie gegroeid zijn (met Elegast in de dievenrol) en een Franse versie (met Basin als dief). Of, in Marie Ramondts eigen woorden: ‘Een Fra. dichter zong den “chanson de Basin” op het thema van Karel en Basin; een Dietsch poëet componeerde onafhankelijk Karel ende Elegast naar het motief van Karel en Elegast’ (pag. 135). Ik kan hieruit niet anders opmaken dan dat Marie Ramondt met ‘oorspronkelijk’ bedoelt dat een dichter in het Nederlandse taalgebied zonder enige schriftelijke Franse ‘Vorlage’ te gebruiken de Karel ende Elegast gecomponeerd heeft. Voordat Marie Ramondt haar stelling van het volksverhaal poneert, behandelt zij in het vierde hoofdstuk van haar boek de Duitse, Franse en IJslandse versies. Deze behandeling maakt, zeker gezien tegen de achtergrond van de eerste hoofdstukken die handelden over mondeling overgeleverde sprookjes in Rusland, Litouwen en Mongolië, een vluchtige indruk. Zeker als we bedenken dat we hier te maken hebben met schriftelijk overgeleverde teksten. Eén van die geschreven teksten is de Middelduitse Karl und ElegastGa naar voetnoot3, die volgens Marie Ramondt sterk afhankelijk is van de Mnl. Karel ende Elegast. Onlangs is over deze Karl und Elegast een studie verschenen van de hand van WilkeGa naar voetnoot4, die ook voor het Nederlandse Elegast-onderzoek van het grootste belang is. In deze studie neemt Wilke op nuchtere en goed gedocumenteerde wijze afstand van het emotionele en onoverzichtelijke boek van Marie Ramondt. Eén van de conclusies van Wilke's grondige onderzoek is: ‘Der md. ‘Karl und Elegast’ ist unabhängig vom mnl. ‘Karel ende Elegast’ nach einer frz. Vorlage entstanden’Ga naar voetnoot5. Hij komt tot deze conclusie o.a. door een uitvoerig stilistisch onderzoek van zowel het Md. als het Mnl. epos. Is Wilke's conclusie juist (en de argumenten die hij aandraagt zijn sterk), dan komt Marie Ramondts stelling dat de Mnl. Karel ende Elegast oorspronkelijk is op zeer losse schroeven te staan. Immers, dan is de Md. Karl und Elegast geen ‘gepreciseerde, gerationaliseerde, gecompleteerde’Ga naar voetnoot6 nakomeling van het Mnl. epos, en moeten we de tekst van de Md. Karl und Elegast als een zelfstandige grootheid beschouwen en vergelijken met de Mnl. Karel ende Elegast. En dan zien we b.v. dat de Mnl. versregel
Ga naar margenoot+Dat weten noch die menige welGa naar voetnoot7
door Marie Ramondt gebruikt als één van de weinige bewijzen (het enige bewijs uit | |||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||
de tekst zelf!) voor het bestaan van een volksverhaalGa naar voetnoot1, weliswaar een pendant heeft in het Md. epos
Ga naar margenoot+Dy ist noch wol mächem bekant
maar hier betrekking heeft op de stad Ingelheim. | |||||||||||||||||||||
Sprookjeskunde en tekstvergelijkingMarie Ramondt bewoog zich op het terrein van de toegepaste sprookjeskunde. De aard van een dergelijk onderzoek brengt met zich mee dat men reeksen motieven met elkaar vergelijkt, terwijl van tekstvergelijking slechts in geval van uitzondering sprake is. Terwijl in de sprookjeskunde één gemeenschappelijke trek niet voldoende is om twee verhalen te beschouwen als elkaars variantenGa naar voetnoot2, geloof ik dat bij tekstvergelijking nog steeds geldt wat Te Winkel schreef:... ‘overeenstemming, vooral in kleinigheden, bewijst verwantschap, en het aantal punten van overeenstemming geeft den doorslag bij het bepalen van den graad van verwantschap’Ga naar voetnoot3. Een mogelijkheid tot tekstvergelijking met de Karel ende Elegast doet zich voor in het geval van de Oudnoorse Karlamagnús saga. Hoewel het verhaal in deze Oudn. saga op belangrijke punten afwijkt van het verhaal in de Mnl. Karel ende Elegast, blijven er toch een aantal vergelijkbare passages over. Wanneer men in deze gevallen de tekst van de Mnl. en Oudn. versies naast elkaar legt, blijkt een zo grote mate van overeenkomst dat het moeilijk is tot iets anders dan een gemeenschappelijke bron voor de Karel ende Elegast en het begin van de Karlamagnús saga te concluderen. En aangezien het (o.a. op grond van het namenmateriaal) hoogstwaarschijnlijk is dat het eerste hoofdstuk van de Karlamagnús saga uit het Frans vertaald is, is het op zijn minst waarschijnlijk dat ook de schrijver van Karel ende Elegast zich van een Franse tekst bediend heeft. Door het laten zien van een aantal punten van overeenstemming hoop ik het bestaan van een gemeenschappelijke schriftelijke bron voor Karel ende Elegast en het corresponderende gedeelte in de Karlamagnús saga aannemelijk te maken. | |||||||||||||||||||||
De Karlamagnús sagaDe Karlamagnús sagaGa naar voetnoot4 (hierna: Kms) is een Oudn. compilatie van vertalingen van een aantal Oudfra. chansons de geste, van een Engelse tekst en van gedeelten uit in het Latijn geschreven werken (Pseudo-Turpin en Vincentius van Beauvais' Speculum Historiale). Een overgeleverd fragment uit de tweede helft van de 13de eeuw doet vermoeden dat Kms uit de 13de eeuw stamt. Hiervoor pleit o.a. het feit dat in de tijd van de Noorse koning Hákon Hákonarson (1203-63) enkele Oudfra. chansons de geste in het Noors vertaald zijn. Kms is overgeleverd in 4 IJslandse handschriften en enkele fragmenten. De 4 hss. vallen uiteen in twee groepen: Twee perkamenten hss., resp. uit de 2de helft van de 14de eeuw en uit de 15de eeuw, en twee papieren hss., beide uit de 17de eeuw. Geen van | |||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||
de hss. is volledig. Bovendien bevatten de jongere redacties enkele hoofdstukken die nog niet in de oudere redacties voorkwamen. Op grond van deze vier hss. heeft C.R. Unger in 1860 een kritische uitgaveGa naar voetnoot1 verzorgd. De hem bekende drie fragmenten geeft hij weer in een aanhangsel. Kms in zijn meest uitgebreide vorm omvat 10 hoofdstukken:
Van deze tien hoofdstukken is het eerste van speciaal belang voor ons artikel. Dit hoofdstuk bevat nl. aan het begin (Cap. 1-25) een verhaal, dat te vergelijken is met de Mnl. Karel ende Elegast. Marie Ramondt, die beschikte over een vertalingGa naar voetnoot2 van dit gedeelte uit Kms, heeft dit verhaal betrokken in haar beschouwingen over de oorspronkelijkheid van de Karel ende Elegast. In de eerste hoofdstukken van haar boek behandelt zij een aantal sprookjes zoals die leven in Rusland, Litouwen en Mongolië. Zij doet dit aan de hand van een verdeling van Karel ende Elegast in 17 episoden. Dit duidelijke en overzichtelijke systeem wordt door Marie Ramondt plotseling in de steek gelaten, zodra zij begint met de behandeling van de ‘Yslandsche’ (bedoeld is: Oudnoorse) versie, cap. 1-25 van het eerste hoofdstuk van Kms (door Ramondt meestal aangeduid als ‘de Ysl. Basin’). Nu beperkt de schrijfster zich tot een opsomming van acht verschilpunten tussen Kms en Karel ende Elegast, met als conclusie: ‘De Basin-redactie, vertegenwoordigd door de Ysl. saga, is niet de redactie waarnaar onze Mnl. “Elegast” vertaald is, of zelfs maar bewerkt’Ga naar voetnoot3. Nadat Marie Ramondt deze conclusie getrokken heeft, heeft Kms voor haar beschouwingen in feite afgedaan. Er wordt geen poging ondernomen om de verschilpunten te verklaren en daardoor (eventueel) te neutraliseren. En dit, terwijl de verklaring van althans enige verschillen tamelijk gemakkelijk is. Gezien het feit dat het boek van Marie Ramondt een ‘proeve van toegepaste sprookjeskunde’ is, is deze geringe belangstelling voor Kms wel begrijpelijk. Maar aan de andere kant is het op zijn minst spijtig te noemen dat Marie Ramondt deze geschreven tekst in vergelijking met | |||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||
de mondeling overgeleverde Russische, Mongoolse en Litouwse sprookjes zo'n stiefmoederlijke behandeling geeft. Een vergelijking van Karel ende Elegast met Kms is niet eenvoudig omdat de twee teksten nu eenmaal niet in rechte lijn met elkaar verwant zijn. De één is niet ontstaan uit de ander, maar beide gaan, zoals ik hoop aan te tonen, waarschijnlijk terug op dezelfde bron. De context waarin zij voorkomen is ook totaal verschillend: Terwijl Karel ende Elegast een afgerond litterair geheel is, maakt de ‘Oudn. Basin’ deel uit van een levensbeschrijving van Karel de Grote. Terwijl er in het Mnl. gedicht een zeker evenwicht bestaat tussen de twee hoofdpersonen Karel en Elegast, treedt Karel in Kms veel meer op de voorgrond. Hij is niet de ontroerend hulpeloze figuur zoals we hem ontmoeten in het Mnl. gedicht, maar hij speelt de hoofdrol. Basin, de dief, mag hem hierbij assisteren. Een frappant voorbeeld hiervan is wel het verloop van de diefstalGa naar voetnoot1 en dan vooral het slot ervan. Terwijl in het Mnl. epos Karel een nerveuze helper met plankenkoorts is, groeit hij aan het slot van de episode in Kms ver uit boven de dief Basin. Basin wilde nl. het paard van Renfrei (de verrader in Kms, Oudfra. Rainfroi) stelen, maar zag er geen kans toe, omdat het paard telkens weer begon te briesen, wanneer Basin in de buurt kwam. Karel steekt tenslotte de helpende hand toe: Ga naar margenoot+En Magnús stöðvaði ok tók af honum beislit ok lagði við hestinn, ok siðan söðlaði hann hestinn. Stóð hann þá svá kyrr sem hann vaeri grafinn niðr. Siðan sté hann á bak honum.Ga naar voetnoot2 Of het eerste hoofdstuk van Kms op zichzelf al een Oudn. compilatie is, of dat er, zoals AebischerGa naar voetnoot3 veronderstelt, een Oudfra. Vie romancée de Charlemagne heeft bestaan, is voor ons van weinig belang. In beide gevallen moeten we erop bedacht zijn dat Kms niet, zoals Marie Ramondt stelt op gezag van Prof. Frantzen, meestal nauwkeurig Franse romans weergeeftGa naar voetnoot4. Veel meer in overeenstemming met de werkelijkheid is mijnsinziens de uitspraak die Halvorsen doet in zijn studie over de Noorse versie van het Chanson de Roland: ‘There could be no question of literal translation’Ga naar voetnoot5. De wereld die in de chansons de geste beschreven wordt was zo vreemd voor het Noorse publiek dat er de vertaler alles aan gelegen was om de vertaalde tekst zo nauw mogelijk aan te laten sluiten bij de bestaande oorspronkelijk-Skandinavische saga-literatuur. Om dit te bereiken maakte de vertaler gebruik van toevoegingen en weglatingen uit de oorspronkelijke tekst. Dit was ook al gebleken aan Meissner bij zijn bestudering van de Strengleikar (een Oudn. vertaling van de Lais van Marie de France)Ga naar voetnoot6. | |||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||
Omdat de Oudfra. bron van het eerste hoofdstuk van Kms niet bekend is, is het moeilijk voorbeelden van dergelijke wijzigingen te geven uit het tekstgedeelte dat correspondeert met Karel ende Elegast. Ik geef er de voorkeur aan gebruik te maken van een voorbeeld van een toevoeging in de Oudn. vertaling van het Chanson de Roland, dat HalvorsenGa naar voetnoot1 geeft. Na vers 602 Puis si cumencet a venir ses tresors
dat vertaald wordt met
Ga naar margenoot+Hann bað siðan opna féhirzlar sínar
vinden we de toevoeging: ok svá var gert. þá gaf hann Guinelun jarli marga góða gripi, þá er eigi má nú telja.Ga naar voetnoot2 Terwijl de Franse schrijver het hele ‘ritueel’ van het geven van geschenken aan de fantasie van de lezer overlaat, vindt de vertaler het nodig alle kansen op misverstanden uit te sluiten. | |||||||||||||||||||||
Inhoud van Karlamagnús saga I, cap. 1-25Aangezien ik de inhoud van Karel ende Elegast bekend mag veronderstellen, zal ik alleen van het corresponderende gedeelte in Kms, te weten hoofdstuk i, cap. 1-25, een summiere samenvatting geven: Na de dood van Pippijn zweert een aantal ridders samen om diens zoon Karel te doden. Door een engel gewaarschuwd vlucht Karel, vergezeld van enkele raadgevers, naar de Ardennen. Nadat ook Karels naaste familieleden in veiligheid zijn gebracht, verschijnt er opnieuw een engel aan Karel. De engel zegt dat hij samen met de dief Basin moet gaan stelen. Zonder aarzelen geeft Karel gevolg aan de opdracht. Karels ridder Namlun (= Naismes) zegt tegen Basin dat hij Karel Magnús moet noemen. Samen trekken zij er op uit en belanden bij het kasteel van Renfrei in Tongeren. Magnús blijft eerst bij de paarden, Basin gaat naar binnen en belaadt zich met kostbaarheden. Basin wil nu wegrijden, maar Magnús houdt hem tegen: hij wil zelf ook iets stelen. Basin gaat mee naar binnen om het hem te leren. Terwijl Magnús in de slaapkamer van Renfrei staat, gaat Basin naar de stal om Renfreis paard te stelen. Dit mislukt in eerste aanleg: het paard begint zo te briesen dat iedereen wakker wordt. Wanneer de rust is weergekeerd, vertelt Renfrei aan zijn vrouw de samenzwering. Alle medeplichtingen worden bij name genoemd. Als Renfreis vrouw het voor Karel opneemt, slaat hij haar tot bloedens toe in het gezicht. Magnús vangt het bloed op in zijn handschoen. Vervolgens laat Basin ieder door toverspreuken inslapen. Het paard wordt alsnog gestolen, zij het door Magnús, en de twee dieven verdwijnen. Opnieuw verschijnt er een engel, die Karel vertelt dat hij naar zijn moeder en | |||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||
zusters in Poitiers moet gaan: Zijn moeder Berta zal een dochter baren die Adaliz genoemd moet worden. Karel reist naar Poitiers (nog steeds vergezeld van Basin), vertelt zijn wederwaardigheden en wordt, wanneer zijn moeder hoort dat hij alleen maar gedoopt is, geconfirmeerd onder de naam Karlamagnús. De raadgevers worden bijeen geroepen, en de samenzwering bekend gemaakt. Karel krijgt de raad naar Aken te gaan en deze stad te versterken. Met 10.000 ridders trekt Karel naar Aken. Alle voorbereidingen voor de kroning worden getroffen. Alle edelen, ook de samenzweerders, worden uitgenodigd voor de kroning die met Pinksteren zal plaatsvinden. Koningin Berta baart een dochter, die Adaliz gedoopt wordt. En passant wordt Eim af Galiza (= Haimon de Galice) opgenomen in het gevolg van Karel. De paus en de hoogste edelen worden nu bijeen geroepen en op de hoogte gesteld van de samenzwering. Besloten wordt hoe de samenzweerders onschadelijk gemaakt zullen worden. Karel wordt de volgende dag tot ridder geslagen, waarna de kroning volgt. De koning gaat naar zijn slaapvertrek waar de aanslag plaats zou vinden. De daders worden gegrepen en hoewel Renfrei ontkent zijn de bewijzen zo overtuigend dat zij schuldig bevonden worden. Na de executie krijgt Basin de vrouw van Renfrei en al diens bezittingen. | |||||||||||||||||||||
Vergelijking van een aantal passages in Karel ende Elegast en Kms.De inleidingen op zichzelf in KeE en Kms verschillen nogal. Terwijl in KeE het verhaal begint in Ingelheim en Karel kennelijk al gekroond is (hij wordt aangeduid met ‘keyser ende coninc’ en hij wil de volgende dag ‘crone draghen ende houden hof’ (vs. 13 (A)), begint Kms met de dood van Pippijn. Karel is nog ongekroond. | |||||||||||||||||||||
Het optreden van de engelDe engel verschijnt aan Karel in Kms en bericht hem dat zijn leven bedreigd wordt. Even later in het verhaal verschijnt de engel opnieuw aan Karel, en nu is er sprake van duidelijke overeenstemming met het eerste optreden van de engel in KeE:
Ga naar margenoot+Daer die coninc lach ende sliep
Een heilich engel aen hem riep
So dat die coninc ontbrac
Biden woerden die dengel sprac
Ende seyde staet op edel man.
Doet haestelic v cleeder an
Wapent v ende vaert stelen.
Ga naar margenoot+Ok er Karl var sofnaðr, kom guðs engill einn til hans ok bað hann upp standa ok fara at stela.Ga naar voetnoot1 Afgezien van het gebruik van de indirecte rede in het Oudn. tegenover de directe rede in het Mnl. zien we vrijwel dezelfde woordvolgorde en woordkeus in beide versies. Hoewel het van ondergeschikt belang is, zij vermeld dat in Oudn. vertalingen van Oudfra. teksten regelmatig indirecte rede i.p.v. directe rede gebruikt wordt en omgekeerdGa naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||
De verzen KeE 17-18, die van weinig of geen belang zijn voor het verloop van de vertelling, en die we niet terug vinden in Kms, lijken mij een Mnl. toevoeging. Zij komen evenmin voor in de Md. Zeitzer
Ga naar margenoot+Der keyßer lack vnd slieff.
Dy gotes stȳme in ane rieft:
'Wache! k̅nig karle-man,
Du solt stelen gan,...
Na de tussenzin KeE 22-23 vervolgt de engel:
Ga naar margenoot+Of ghi verliest lijf ende eere
en steeldi in deser nacht niet
So is v euel gheschiet.
Deze passage vinden we even verder in Kms terug. Door te gaan stelen kan Karel zijn rijk winnen en
Ga naar margenoot+... hafa líf þitt ok soemd ok er flest till þess vinnanda.Ga naar voetnoot1
Maar terwijl KeE negatief is (leven en eer verliezen, kwaad overkomen), is Kms positief (leven en eer behouden, erbij winnen). In KeE moet de engel nog twee maal optreden om Karel van de noodzaak van het stelen te overtuigen (KeE 43-48 en 89-97). In Kms treedt de engel ook driemaal op, zoals uit de samenvatting blijkt, maar hier is toch geen sprake van een punt van overeenstemming. In KeE moet de engel een aarzelende Karel overreden, in Kms komt de engel met drie verschillende boodschappen. Ook in het gedeelte van het eerste hoofdstuk van Kms dat volgt op de Basin-episode verschijnt nog een engel (cap. 36), terwijl de gehele saga getuigt van een bijzondere verhouding tussen Karel en God. | |||||||||||||||||||||
Karel ontmoet Basin resp. ElegastDe engel in Kms is, vergeleken met de corresponderende passage in KeE, bijzonder kort van stof. Aan de andere, kant is hij gedetailleerder in zijn opdracht. Karel moet nl. ‘Basin þjóf’ (Kms 24) ontbieden. Het ontbieden van de dief en zijn entree bij Karel wekt de indruk dat we hier te maken hebben met een figuur die grote bekendheid in de streek genoot. Weliswaar is hij even bang bij het zien van Karel (‘En í fyrstu er Basin sá Karl, hraeddist hann’Ga naar voetnoot2; Kms 28), maar de schrik is gauw voorbij. Hij gedraagt zich absoluut niet als een outcast. Deze imago van min of meer geaccepteerd persoon wordt nog versterkt door de natuurlijk klinkende aanduiding ‘Basin þjóf’Ga naar voetnoot3. | |||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||
De opdracht van de engel om de dief Basin te ontbieden resulteert uiteraard in een totaal andere ontmoetingsscène dan in KeE. Het enige punt dat hier onze aandacht vraagt is de naamsverandering van Karel. In KeE maakt Karel zich niet bekend aan Elegast als de keizer, maar hij zegt
Ga naar margenoot+Ic ben ghehieten adelbrecht
In Kms weet Basin al vanaf het eerste moment met wie hij te maken heeft, maar ook hier vindt naamsverandering plaats. Namlun waarschuwt Basin dat hij Karel nooit bij zijn echte naam mag noemen. Op de vraag hoe hij hem dan moet noemen antwoordt Namlun:
Ga naar margenoot+Magnús skaltu nefna hann,...Ga naar voetnoot1
Deze naamsverandering zou nodig zijn als voorzorgsmaatregel tegenover Karels vijanden. Vermeldenswaard is, dat ook in het merendeel van de versies van de MainetGa naar voetnoot2 sprake is van naamsverandering. Als Morant met zijn beschermeling Karel op de vlucht is voor de bedreiging van de bastaarden Rainfroi en Heudri besluiten zij Karels naam te veranderen in Mainet om onbekend te kunnen blijvenGa naar voetnoot3. Magnús en Basin rijden rechtstreeks van de Ardennen naar Tongeren (opvallend dicht bij Egghermonde / Aigremont)Ga naar voetnoot4, brengen de dag door bij een paar arme mensen en gaan 's nachts naar het slot van Renfrei. Uiteraard stelt Magnús zijn metgezel niet voor bij de koning in te breken (KeE 649), terwijl ook de ploegijzer-episode (KeE 717-782) ontbreekt. (Karel hoeft immers ook niet de fictie op te houden dat hij een dief is.) | |||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||
De inbraak bij Eggheric / RenfreiWanneer de dieven op de plaats van hun bestemming aangekomen zijn, vinden de twee versies elkaar weer:
Ga naar margenoot+Die coninc bleef buten elegast ginc in
Ga naar margenoot+... ok stóð Magnús þar eptir hjá hestunum, en Basin gékk í höllinu jarlsins er Renfrei hét.Ga naar voetnoot1 De eigenlijke diefstal is ondanks verschillen tussen KeE en Kms een episode die veel interessante overeenkomsten laat zien. De verschillen zijn een gevolg van het feit dat Karel in Kms een veel belangrijker plaats inneemt dan in KeE. De magische trekjes van Elegast ontbreken bij Basin of treden minder op de voorgrond. Dit blijkt direct al
Ga naar margenoot+Nochtans consti beheyndichede.
Daer hi alle die ghene mede
Slapen dede vanden sale
Ga naar margenoot+... ok sváfu þeir allir er inni váru.Ga naar voetnoot2
In Kms slapen de bewoners van het slot dus als Basin binnen komt, en er wordt niet expliciet vermeld dat zij in slaap gebracht zijn door ‘beheyndichede’ van de kant van Basin. Dat Basin echter zijn mannetje wel stond op het gebied van de magie blijkt uit een passage aan het slot van de diefstal: Ga naar margenoot+... ok gat svá gert með sínum klókskap at allir menn í höllinni söfnuðu.Ga naar voetnoot3 De passage in KeE die voor wat betreft de ontwikkeling in het verhaal met deze plaats in Kms overeenkomt luidt:
Ga naar margenoot+Doe seyde elegast een ghebede
Daer hi alle die ghene mede
Slapen dede ende die vrouwe
maar de gelijkenis met KeE 881-83 is veel groter: beheyndichede - klókskap; alle die ghene vanden sale - allir menn í höllini; dede slapen - söfnuðu (inchoatief). Daar komt nog bij dat de KeE versies op dit punt verre van eensluidend zijn. In A vormt ‘ende die vrouwe’ een nogal merkwaardige voortzetting na ‘alle die ghene’. Een veel betere zin (met evenals 972 (A) ‘die vrouwe’) vinden we in N: doe seide elegast ene bede
daer hi mede slapen dede
Eggeric ende di vrouwe
| |||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||
In de drie andere Mnl. versies vinden we een logisch vervolg op ‘alle die ghene’ zoals b.v. in B: Doe seide elegast een ghebede
Daer hi alle die ghene mede
Slapen dede die daer waren
En hiermee hebben we dan weer vrijwel dezelfde bewoordingen als Kms 235 ‘þeir allir er inni váru’. Ik neem aan dat het slapen, resp. doen slapen van de bewoners van het slot in het Oudfrans zowel aan het begin als aan het einde van de diefstalscène beschreven is in nagenoeg de zelfde bewoordingen. Uit het feit dat we het kleine onderscheid ‘alle die ghene vanden sale’-‘alle die ghene die daer waren’ zowel in KeE als in Kms vinden meen ik af te mogen leiden dat ook het Oudfra. voorbeeld deze kleine variatie gekend heeft. Het feit dat KeE in versvorm is geschreven en Kms in proza is er de oorzaak van dat bepaalde verzen van KeE in overigens wel corresponderende gedeelten geen pendant hebben in Kms doordat zij geboren zijn uit rijmdwang. Een voorbeeld daarvan vinden we in de passage die onmiddellijk volgt op Elegasts tovenarij om de bewoners van het slot in te doen slapen, waar de verzen 886 en 888 duidelijk het gevolg zijn van rijmdwang. Hetzelfde geldt mogelijk ook voor 885b en 887b.
Ga naar margenoot+Ende ontsloot dan al te male
Sloten diemen met slotelen sloot
Waren si cleyne ofte groot
Ende ghinc ten scatte daer hi lach
Eert yemant hoorde of sach
Ende haelde ende brochte
Also vele als hem goet dochte
Ga naar margenoot+Hann gékk til kistu einnar ok lauk upp ok aetlaði sér De schatten van Eggheric liggen kennelijk opgeslagen in een vertrek (schatkamer?) waarvan Elegast - waarschijnlijk nog gebruik makend van zijn ‘beheyndichede’ (vs. 881) - de afgesloten deuren weet te openen. De auteur van Kms heeft een andere voorstelling van de bergplaats van de schatten: Voor hem bewaart Renfrei zijn kostbaarheden in een kist. (Mogelijk te verklaren als aanpassing aan de Skandinavische omstandigheden. Noorwegen heeft nooit ridders en kastelen gekend. De Noorse hereboeren, qua status te vergelijken met de Westeuropese ridders, bewaarden hun kostbaarheden in kisten en niet in schatkamers). Maar ook deze kist zal van een slot voorzien zijn geweest, en aangezien waarschijnlijk de sleutel niet in het slot gestoken zal hebben, zal ook Basin gebruik hebben moeten maken van toverkunst om toegang te krijgen tot Renfreis schatten. | |||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||
Tot aan dit stadium van de diefstal kunnen we een zeer grote overeenkomst tussen KeE en Kms constateren. De verschillen in het vervolg worden veroorzaakt door
Ga naar margenoot+Doen wilde karel van danen riden.
Elegast die hiet hem ontbeiden
Hi soude om eenen sadel gaen...
tegenover
Ga naar margenoot+(Basin) bað at þeir mundu brott fara. Magnús svaraði:
Eigi skal svá vera; nú skal ek fara ok prófa,...Ga naar voetnoot1
Magnús neemt in Kms het initiatief over van zijn tochtgenoot. We zouden de indruk kunnen krijgen dat Kms de oorspronkelijkste versie van het verhaal vertegenwoordigt: Immers door zelf te gaan stelen gehoorzaamt Karel in Kms letterlijk aan de opdracht van God, terwijl hij in KeE het stelen overlaat aan Elegast. Toch geloof ik dat we in Kms met een innovatie te maken hebben. Niet alleen staat Kms op dit punt helemaal alleen (ook in de Md. versie doet Elegast al het dievenwerk), maar het initiatief van Karel vloeit logisch voort uit het feit dat het eerste hoofdstuk van Kms een biografie is waarin de schrijver zoveel mogelijk Karel en diens daden centraal stelt. Wanneer wij in gedachten blijven houden dat Karel in Kms een veel belangrijker rol speelt dan in KeE, dan blijkt dat de verschillen tussen KeE en Kms ook in het vervolg van de diefstalepisode veel minder groot zijn dan zij op het eerste gezicht lijken. In KeE houdt Karel in het tweede stadium van de diefstal dezelfde rol als bewaker van de paarden. Elegast gaat weer naar binnen, nu om een zadel met honderd schellen te stelen. In Kms gaan Basin en Magnús samen naar binnen. Omdat Basin wel begrijpt dat zijn metgezel, de koning, weinig verstand heeft van stelen, laat hij hem achterblijven in Renfreis slaapvertrek, terwijl hij zelf verder gaat naar de stal om Renfreis paard te stelen. Hoewel er twee uiteenlopende zaken gestolen gaan worden in KeE en Kms, loopt de tekst in beide versies vrijwel parallel (KeE 912 zie ik als een gevolg van rijmdwang). Alleen het rinkelen van de schellen verschilt van het briesen van het paard: Daer ic heden eer of seide
Ga naar margenoot+Do hey en waende dragen danne
De schellen de dar hengen ane)
Gauen sulc enen clanc
Datter eggeric bi ontspranc
Wt sinen slape ende seyde.
Wie is daer te minen ghereyde:...
Ga naar margenoot+Basin gengr þá til hestahúss Renfreis ok vildi taka hest hans. En er hestrinn varð varr við hann, þá tók hann at frýsa ok at hristast, | |||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||
ok gerði mikit um sik svá at Renfrei vaknaði vð ok bauð hestasveininum at forvitnast hvat hestinum vaeri.Ga naar voetnoot1 Wanneer de paardenknecht terugkomt, krijgen we in Kms een regel die nog beter overeenstemt met KeE 917b-918:
Ga naar margenoot+Renfrei jarl spurði, hvat hestinum vaeri,...Ga naar voetnoot2
Doordat Eggheric's vrouw in eerste instantie de onrust van haar man toeschrijft aan alven, komt Elegast niet in gevaar. Minder succes had Basin die ontdekt dreigde te worden door de paardenknecht. Hij ontkomt aan het gevaar door op de balken boven de stal te klimmen en daar languit te gaan liggen. De knecht ziet niets en het gevaar is geweken. | |||||||||||||||||||||
Het complotAls de rust min of meer is weergekeerd begint Eggheric op aandringen van zijn vrouw te vertellen over de samenzwering:
Ga naar margenoot+So langhe lach si hem an
Dat hi haer te segghen began
Dat hi des conincs doot hadde gesworen
Ende die te doen waren vercoren
Soude cortelijke comen:
Hi gincse haer bi namen nomen
Hoe si hieten wie si waren
Die den coninc wilden daren
In Kms begint Renfrei op eigen initiatief te vertellen. Kms is veel uitvoeriger op dit punt en vertelt het complot tot in de finesses. Tevens vertelt Renfrei het waarom van de samenzwering: Pippijn is gestorven en Karel wil zich met Kerstmis laten kronen in Aken. De twaalf rijkste ridders hebben besloten Karel uit de weg te ruimen te eigen bate. Doel van alles is dat Renfrei zich tot koning kan laten kronen in Tongeren (Kms 427). Even later gaan zijn aspiraties nog verder: hij zal keizer van Rome worden. Zijn broer Heldri zal hertog worden. De namen van de twee belangrijkste samenzweerders in Kms wijzen er op dat de auteur van Kms (of van de Oudfra. voorloper) ook de Mainet gekend heeft, zoals Te Winkel reeds aanduidtGa naar voetnoot3. Het feit dat in Kms Renfrei en Heldri broers zijn en de overeenkomst van namen met Rainfroi en Heudri in de Mainet is te opvallend om toevallig te kunnen zijn. Ook Rainfroi en Heudri, volgens de Mainet bastaardzonen van Pippijn de Korte, proberen met diverse intriges, zij het in een vroeger stadium van | |||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||
Karels leven, de kroning van hun halfbroer Karel te verijdelen en hem uit de weg te ruimenGa naar voetnoot1. Het ‘bi namen nomen’ van de samenzweerders moeten we voor wat Kms betreft letterlijk nemen. Onder leiding van Renfrei zouden de volgende twaalf ridders de staatsgreep uitvoeren: Renfreis broer Heldri, Annzeals af Hoenborg, Jsinbarðr af Tref, diens kameraad Reiner, Segbert af Salimborg, Tankemar af Vensoborg en diens broer Tamr, Ingelrafn af Rodenborg, Rozer af Orlaneis, Folkvarðr af Pirapont, Rezer af Jrikum en Valam af Brittollis. Als Karel gekroond is zullen deze samenzweerders het slaapvertrek van Karel binnengaan en hem vermoorden met lange messen die zij in hun mouwen verborgen hebben. | |||||||||||||||||||||
De reacties van de vrouwen van Eggheric en RenfreiDe reacties van de vrouwen van de verraders op het horen van het complot zijn sterk verschillend in Kms en KeE. In Kms kunnen wij spreken van een jammerklacht: Ga naar margenoot+Hó, hó, Karl, mikill harmr er þat, ef þú skalt svá úvirðuliga deyjaGa naar voetnoot2. De corresponderende passage in KeE daarentegen kan het best gekarakteriseerd worden als een uitbarsting van machteloze woede: Uit de Zeitzer Karl und Elegast zouden we kunnen afleiden dat zowel Kms als KeE de tekst selectief bekort hebben. In de Md. versie vinden we nl. zowel een jammerklacht als een woedeuitbarsting terug. Deze passages vertonen opvallende gelijkenis met Kms, resp. KeE:
Ga naar margenoot+Öwe, lyeber bruder min
Dz mieß got geclaget sin
Soltu alßo sterben
Ga naar margenoot+Es wer besßer, dz du wurdest gefāgen
Vnd na einē galgē gehāgen
Wē dz min brůder styrbe
Vnd nȳmer priß erwirbe.
Het is dan ook geen wonder dat de reacties van Eggheric en Renfrei (en uiteraard de Md. Eckerich) vrijwel identiek zijn:
Ga naar margenoot+Ende eggeric sloech soe houde
Die vrouwe voor nase ende mont.
Dat haer tbloet ter stont
Ter nase ende te monde wt brac.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+En jarl varð reiðr mjök ok laust með hnefa sínum á munn hennar ok nasir, svá at hvártveggja bloeddi.Ga naar voetnoot1 De bezorgdheid voor de kleren waarvan de geslagen vrouwen blijk geven is ook identiek:
Ga naar margenoot+Si rechte haer op ende stac
Haer aenschijn ouer tbedde boom
Ga naar margenoot+En hon laut fram or hvílunni ok vildi eigi láta bloeða á kloðin.Ga naar voetnoot2 Terwijl in KeE het bloed opgevangen wordt door Elegast, staat in Kms Magnús zelf klaar:
Ga naar margenoot+In sinen rechten hanscoen
Ontfinc hi dbloet vander vrouwen
Ga naar margenoot+En Karl sópaði blóðinu í glófa sinn hoegra,...Ga naar voetnoot3
| |||||||||||||||||||||
Vervolg van de diefstalNadat Elegast en Basin de bewoners van het slot door gebruikmaking van toverkunsten in slaap gebracht hebben, zoals ik reeds beschreven heb n.a.v. KeE 881-83, volgt het laatste gedeelte van de diefstalepisode. In de eerste fase van de diefstal had de Mnl. Elegast een niet nader omschreven aantal zaken gestolen (‘Also vele als hem goet dochte’, vs. 890). De woorden ‘byrði af gulli ok silfri ok góðum klaeðum’ (Kms 236) beschouw ik als een vrije uitwerking van het zelfde gegeven. In de laatste fase worden echter enkele specifieke voorwerpen gestolen: In KeE een zadel en een zwaard (976), in KuE een zadel met toebehoren (791) en een paard (804) en in Kms een zwaard (426), een zadel met bit (428) en een paard. Dat er in de Md. KuE geen zwaard gestolen wordt kan zijn oorzaak hebben in het feit dat de bron, evenals KeE en Kms, misschien het zwaard alleen genoemd heeft zonder dit gegeven nader uit te werken. Moeilijker verklaarbaar is het ontbreken van een paardediefstsal in KeE. In Kms neemt het paard verreweg de belangrijkste plaats in. Ook in de Md. KuE wordt een paard genoemd, zij het terloops (804: ‘He czoch ein roß vß dem̅ stalle’). Het merkwaardige in KuE is dat dit paard in het verdere verloop van het verhaal als het ware in het niets verdwijnt. Terwijl in Kms 51 omstandig verteld wordt dat het paard van Basin beladen wordt met de gestolen goederen, dat Magnús het paard van Renfrei berijdt en Basin dat van Magnús, lezen we in KuE dat Karel tijdens de diefstal het gat in de muur zó vergroot heeft dat het kasteel bijna afgebroken was (820); Elegast geeft eerst het zadel door het gat aan Karel en kruipt vervolgens zelf door het gat (833). Over het paard wordt met geen woord meer gerept. Het lijkt mij waarschijnlijk dat de Oudfra. bron(nen) wel een paard genoemd hebben, maar dat het niet functioneel is geweest in het verhaal. Dit kan de slordigheid waarmee de Md. bewerker het gegeven behandelt èn het wegvallen van de paardediefstal in KeE verklaren. Dit zou betekenen dat in het Oudfrans, zoals in KeE en KuE, het zadel centraal heeft gestaan. M.a.w.: de Oudnoorse | |||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||
bewerker (of Aebischers compilator van een Vie romancée) heeft een zadeldiefstal ‘vertaald’ tot een paardediefstalGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||
Maatregelen tegen de samenzweringZodra Karel teruggekeerd is in Ingelheim, neemt hij maatregelen: In Kms wordt dit alles veel uitvoeriger beschreven. Het geheel wordt vertroebeld doordat Karel, op aanmaning van Gods engel, naar Poitiers is gegaan om zijn moeder Bertha op de hoogte te stellen van de aanstaande geboorte van Adaliz. Maar toch kunnen we eenzelfde lijn onderkennen als in KeE. Karel stuurt niet zijn eigen ‘camerlinc’, maar een ondergeschikte van zijn moeder, ‘Jadunet rennari’ (Kms 616). Hij wordt naar Namlun en Drefia gestuurd om hen te verzoeken zo snel mogelijk naar Poitiers te komen. Langzaam maar zeker wordt dan de ‘verholen raet’ bijeengebracht. Hiertoe schijnen te behoren: Koningin Bertha, aartsbisschop Rozer (van Trier), Namlun (= Naismes de Bavière) en Drefia (= Tieri d'Ardenne). Op aanraden van aartsbisschop Rozer wordt de raad nog uitgebreid met de zeer wijze Videlun (de vader van Namlun) en graaf Hatun. Tenslotte wordt ook Basin aan de raad toegevoegd. In Kms wordt de hele voorgeschiedenis, die in KeE met enkele woorden afgedaan wordt, weer opgehaald. Antwoordend op vragen van zijn raadgevers schildert Karel een beeld van de moeilijkheden waarin hij verkeert. Na deze uiteenzetting constateert Namlun:
Ga naar margenoot+Ráð verðu vér hér móti setja.Ga naar voetnoot2
Opvallend is dat in KeE maar één raadgever met name genoemd wordt, nl. die hertoghe van bayuier (1136). Deze hertog (Namlun) speelt veruit de belangrijkste rol bij het beraad in Kms. Maar terwijl in KeE Naismes het tegenplan ontwikkelt, is het in Kms Basin. Wel valt Namlun hem bij (Namlun sagði þat gott ráðGa naar voetnoot3; Kms 81). Naismes geeft in KeE de volgende raad:
Ga naar margenoot+Hier is menich sterc fransoys
Wt vrancrijc ende baloys
Menich ridder menich seriant:
Die mit v quamen hier int lant.
Si selen hem wapenen alte male
Ende trecken in die hoghe sale.
Ende ghi selue heer coninc
Sult ghewapent staen inden rinc
Die v daer slaen wil of deeren
Wisellen wel weeren
Dbloet sel hem lopen ter sporen
Ende eggheric als te voren
| |||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||
De raad die Basin aan Karlamagnús geeft moet noodzakelijkerwijze enigszins afwijken. In Ingelheim waren alle ridders bijeen voor de hofdag, in Poitiers is Karel alleen omgeven door raadgevers. Basin stelt dan ook voor de uiteindelijke beslissing uit te stellen: Ga naar margenoot+Ek man ráða yðr heilt, gerit eptir öllum höfðingjum þeim sem í yðru riki eru, ok látit þá hér koma með miklu liði hvern þeirra, ok gerit síðan ráð allir saman.Ga naar voetnoot1 Alle ridders die uitgenodigd worden (77 man, onder wie de verraders) worden vervolgens met name genoemd. In deze opsomming vinden we een sterk argument voor Willems' emendatie
Ga naar margenoot+Uut Vrankerike ende AvaloisGa naar voetnoot2
Onder de ridders worden nl. genoemd (Kms 829-914): Beluin jarl af Flaemingjalandi, Jngelrafn af Rodenborg, Vazier af Holandi, Reimbaldr frískiGa naar voetnoot3, Löðver af Utrekt, Folkuini af Testanbrand, Geirarðr af HomediaGa naar voetnoot4, Vazalin af Trekt, Herman jarl af Los, Renfrei af Tunger, Reiner jarl af Brusalz en (...) af Lofagio. Voldoende ridders uit Avalterre (Nederland) dus om een afzonderlijke vermelding te rechtvaardigen. Nadat het bijeenroepen van de edelen op zeer uitvoerige wijze is beschreven (Kms i, cap. 7-19) en het complot nogmaals, nu in de vergrote raad, besproken is, wordt bekend gemaakt dat Karel de volgende dag gekroond zal worden. De plechtigheden worden beschreven (cap. 22). In cap. 23 volgt de ontknoping en vanaf dit punt lopen Kms en KeE weer parallel. Vooral na de studie van Wilke is het op dit punt noodzakelijk kennis te nemen van de gang van zaken in Kms. Wilke verbaast zich er nl. overGa naar voetnoot5 ‘daß eine so große Schar Verräter in den Burghof geführt wird’ in KeE. Het is duidelijk dat hij het verhaal in de Md. KuE (een treffen buiten de stad) veel waarschijnlijker acht. Aangezien echter ook in Kms 2028 de verraders binnengelaten worden bij Karel, en de Ztiezer KuE hier dus een geïsoleerde positie inneemt, moet ernstig rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat ook in de Oudfra. bron(nen) de verraders binnengelaten werden. Het is overigens de vraag of de lezing van KeE wel zo vreemd is als Wilke denkt. De verraders met hun manschappen komen a.h.w. binnendruppelen (1174) en kunnen dus gemakkelijk overmeesterd worden door de 60 man (1162). Ook is niet ondenkbaar dat de ‘scaren’ in KeE te wijten zijn aan rijmdwang. Zowel in 1164-65 | |||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||
als in 1178-79 hebben we een rijm ‘geuaren - scaren’. Tenslotte moet overwogen worden dat volgens Kms alleen de twaalf samenzweerders messen zouden hebben.
Ga naar margenoot+Vér höfum látið gera 12 knífa tvíeggjaðaGa naar voetnoot1
Het gevaar voor Karel school juist in deze in de mouwen verborgen messen en niet in de voor ieder zichtbare wapens. | |||||||||||||||||||||
Ontmaskering en bestraffing van de samenzweerdersDe ontmaskering van de verraders wordt in Kms veel uitvoeriger beschreven dan in KeE. De grotere uitvoerigheid van Kms is de oorzaak van veel verschillen tussen de Oudn. en de Mnl. versie: De opzet van het complot en de namen van de verraders worden in Kms opnieuw gerecapituleerd, waar KeE er met geen woord over rept. Het verhaal in Kms doet sterk denken aan de barokke veelheid van namen en gegevens van de chansons de geste. KeE maakt een zeer gecomprimeerde indruk. Zijn de verraders eenmaal gevangen genomen, dan wordt KeE uitvoeriger dan Kms, vnl. doordat Elegast het beslissende getuigenis moet afleggen. (Hij heeft alles van nabij meegemaakt in het slot van Eggheric.) Om hem te kunnen laten getuigen moet hij eerst ontboden worden. Hierdoor krijgt hij de gelegenheid zijn hart al te luchten over Eggheric nog voor hij in Ingelheim gearriveerd is. Elegast vertelt nu wat zich heeft afgespeeld in het slot van Eggheric. De dichter laat hem dat doen in vrijwel dezelfde bewoordingen als waarin hij zelf, als imaginair waarnemer, alles enkele honderden regels eerder geschreven heeft. Door deze vrijwel letterlijke herhaling krijgt Elegasts getuigenis een grotere geloofwaardigheid. In Kms is het Karel zelf die ten aanhore van alle aanwezigen vertelt wat hij Renfrei heeft horen zeggen in de bewuste nacht. Karel beperkt zich echter tot een samenvatting. Zowel in Kms als in KeE doet de handschoen met het bloed als bewijsmateriaal dienst. In KeE wordt de handschoen getoond door Elegast (1279), in Kms door Karel zelf (Kms 217). In KeE doet het zadel met de schellen merkwaardig genoeg geen dienst als bewijsmateriaal. En dat terwijl het zadel even eerder nog wel genoemd is, nl. toen de boden Elegast kwamen vragen naar het hof te komen:
Ga naar margenoot+Als hi die nieumare hoorde
Hi liet leggen sijn ghereyde
Sonder eenich langher beyden
Dat hi eggericke stal...
Aangezien in de Zeitzer KuE het zadel wel als bewijsmateriaal dienst doet (1614) vlgg., terwijl in Kms het paard (dat zoals we gezien hebben dezelfde functie heeft als het zadel in KeE) ten tonele gevoerd wordt (Kms 2124) meen ik te mogen veronderstellen dat we in KeE te maken hebben met een bekorting. Het is niet onmogelijk dat het, zoals Wilke steltGa naar voetnoot2, de bedoeling van de auteur van KeE was het dief-zijn van Elegast naar de achtergrond te dringen. Het wèl tonen van de handschoen wordt echter door | |||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||
Wilke niet bevredigend verklaard: De handschoen is nl. behalve een ‘Beweis der Brutalität Eggherics gegenüber seiner eigenen Frau’ ook een bewijs dat Elegast bij Eggheric ingebroken heeft. In verband met het paard dat in Kms en (terloops) de Md. KuE voorkomt in de diefstal-episode wil ik de aandacht vestigen op enkele regels van het tweegevecht in KeE (dat overigens geen pendant heeft in Kms). Ik denk aan het moment dat Eggheric door Elegast uit het zadel gestoten is, waarop Eggheric plotseling een roerende bezorgdheid voor Elegasts paard aan de dag legt:
Ga naar margenoot+Ende seide nv sal ic v doden beyde
Elegast v ende v paert
Ten si dat ghi ter vaert
Neder beet op die moude
So mach v ors dlijf behouden
Hets so sterc ende so groet
Het waer scade sloech ict doot
Na de vele schimpscheuten jegens de ‘verbannen dief’ Elegast doen de lovende woorden voor het paard wat vreemd aan. Het moet niet uitgesloten worden geacht dat Eggheric hier zijn eigen paard, dat Elegast hem (dan toch) ontstolen heeft, herkent. Is Eggheric eenmaal gesneuveld in het duel, dan wacht zijn stoffelijk overschot nog een smadelijke behandeling:
Ga naar margenoot+Nv wil ic corten dese dinc
Men sleepte eggheric ende hinc
Ende alle die verraders mede...
Ook in KuE wordt het lijk van Eckerich opgehangen (1777). In Kms ontbreekt het duel. Karel geeft (Kms 2220) opdracht de verraders op te hangen, nadat hertog Herfi dit eerder al (Kms 2125) had geadviseerd. Maar merkwaardigerwijze komt ook Renfrei uiteindelijk door het zwaard aan zijn eind doordat Karel hem ‘gratie’ verleent: Ga naar margenoot+þá kom Karlamagnúsi konungi í hug, at konu Reinfreis þótti illa ráð þeirra ok bað þá hálshöggva en eigi hengjaGa naar voetnoot1. Het is de vraag of het duel in KeE en KuE niet een betrekkelijk jong element is. Niet alleen ontbreekt het duel in Kms, maar ook geven in KeE zowel Elegast (1239-49) als Karel (1309-11) te kennen dat ophanging de beste straf zou zijn. Gezien ook tegen de achtergrond van de vrij overbodige ophanging na het duel ben ik geneigd te geloven dat in de oudste voorloper(s) van KeE geen duel heeft plaats gevonden. Alle drie de versies worden afgesloten op de zelfde stereotiepe manier, nl. met het ten huwelijk geven van de vrouw van de verrader aan Karels metgezel:
Ga naar margenoot+Die coninc gaf hem eggerics wijf.
Si waren tsamen al haer lijf
| |||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Mit ere̅ vnd mit werdikeyt
Gab ma̅ sy o̊m czů einer froͧwen.
Ga naar margenoot+þú skalt hafa Tungrs ok konu Renfreis ok jarldom ok fé hans alt.Ga naar voetnoot1 | |||||||||||||||||||||
ConclusieZoals we gezien hebben gaan de verschillen tussen de Karlamagnús saga enerzijds en Karel ende Elegast en Karl und Elegast anderzijds voor een groot deel terug op het feit dat het verhaal van ‘Karel op het dievenpad’ in Kms is ingepast in een biografie waarin Karel centraal staat, terwijl de Mnl. en Md. versies op zichzelf staande epen zijn. Een kleinere oorzaak van verschillen is dat Kms een prozaverhaal is, terwijl KeE en KuE (evenals waarschijnlijk de Oudfra. bron(nen)) in verzen zijn geschreven. Wanneer er desondanks op verschillende punten sprake is van vrijwel woordelijke overeenkomst (KeE 15-21 - Kms 128; KeE 24-26 - Kms 26; KeE 800 - Kms 233; KeE 881-83 en 970-72 - Kms 235 en 424; KeE 884-90 - Kms 236; KeE 911-18 - Kms 37-10; KeE 956-59 - Kms 419; KeE 960-61 - Kms 421; KeE 964-65 - Kms 425; KeE 1467-68 - Kms 232) meen ik te mogen aannemen dat de Oudfra. bronnen van Kms resp. KeE niet sterk van elkaar verschillend zijn geweestGa naar voetnoot2.Ga naar voetnoot3
Jutphaas, Wenckebachplantsoen 27. m.c.a. brongers. |
|