Het acrostichon in de moderne poëzie
Het naamvers of acrostichon, waarvan gewoonlijk de eerste letters der opeenvolgende regels een naam of zinsnede vormen, wordt ook in de hedendaagse poëzie gebruikt en behoort tot het spelelement van de ‘dichtkunst’. Hieronder enkele voorbeelden, waarvan de meeste slechts bij weinigen bekend zullen zijn. (cursivering van mij).
Michael Deak nam in zijn bundel ‘Aphroditis’ (Holland, 1950) zijn ‘Ballade van den likkebroer’ op. De laatste strofe bevat een naamvers:
Mijn Prince Bacchus boemelaar,
De wijngaard staat in volle vruchten;
En ik speel het met God wel klaar
Als ik het Vuur niet heb te duchten.
'K keer in de kroeg met dien verstande
dat wie niet blussen wil moet branden.
In de bundel ‘Gedichten’ (Arbeiderspers, 1960) van F.L. Bastet staat het gedicht ‘Aan een griekse vaas’ met het acrostichon ‘ODE voor INE’ in de eerste twee strofen:
Oud zijn, en toch nog zoveel glans.
De breuken rimpels van de tijd.
Een stilte na de roes en na de dans,
voorgoed een dieper leven toegewijd.
In deze vaas werd wijn bewaard.
Nog rankt de wingerd om de schouder.
Een vrouw die met een satyr paart
glimlacht, haar wellust wordt niet ouder.
Wellicht dezelfde ‘Ine’ komen wij tegen in de eerste drie verzen van het gedicht ‘Cel’ uit dezelfde bundel:
Ingesloten binnen de harde
nauwe wanden wordt dit bestaan
een immer wederkerig seinen
In het gedicht ‘Groeve’ (Roeping, febr. 1962) gebruikte Ben Wolken vijfmaal het acrostichon ‘Thea’:
tenslotte steen voor mijn mond mijn
handen geworden de taal die
eerlijk een spijs een werktuig was, in het
amen moet zij gehakt worden
toets voor mijn mond mijn
handen mijn bitter bijten
eindstreep van liefhebben