Smaaldichtje van C. Kinschotius op Vondels Vergiliusvertaling van 1646.
In 1646 verscheen een prozavertaling van Vergilius' werken door de autodidact Vondel. Huygens dacht er lang niet mals over (zie L.C. Michels, Filologische Opstellen, Deel ii, Zwolle 1958, p. 313-318). Ook Caspar Kinschotius, een jong gestorven latijns dichter (1622-1649), moest zijn gal spuien. Hij schreef een catulliaanse schimpscheut (Poemata, Hagae-Comitis 1685, p. 190) ‘Op Suffenius, die de werken van P. Virgilius Maro in de landstaal uit het latijn vertaald heeft’. De smaadnaam Suffenius heeft Kinschotius, welniet zonder bijgedachte aan het nederlandse werkwoord ‘suffen’, ontleend aan Catullus' versje (no. 22) ‘Suffenus iste’. Een fraai (venustus), van de tongriem gesneden man van smaak, dicht Suffenus honderd uit; zijn massale productie verschijnt in prachtband, maar lees er in, en het is een lompe heikneuter. En ingenomen als hij is met zijn dichterij! Wel, ieder onzer is in het een of ander een Suffenus, en ziet zijn eigen bult niet. Aldus Catullus. Vondel is voor Kinschotius uit suffeens hout gesneden. Tot meerder smaad parodieert Kinschotius in zijn eerste regel de beginregel van een graag geparodieerd versje van Catullus (no. 4), ‘Phaselus ille quem videtis hospites’ (Het fraaie jacht dat gij hier ziet, passanten).
Qui in linguam vulgarem è Latinâ
transtulit opera P. Virgilii. Maronis.
Virgilius iste, quem videtis hospites,
Si quid venusto creditis Suffenio,
Heroici nihil, nihil venusti continet.
Traduxit illum scilicet, non transtulit.
De erbarmelijke Virgilius die gij hier ziet, passanten,
als gij enig geloof schenkt aan de fraaie Suffenius,
bevat geen grein heldhaftigs of fraais.
Hijheefthein namelijknietvertaald, maarverdraaid.
Niet alle latinisten hebben voor Vondels vertaling hun neus opgehaald. Hendrick Bruno, ‘Conrector der Latijnsche Schole tot Hoorn’, verklaart in de opdracht (6 april 1653) van zijn eigen berijming van Vergilius' Eclogae (Hoorn 1658, p. 5), op stuit heiend, ‘een groot licht, een stercke handt, een vaerdighe reddinge’ gevonden te hebben in Vondels ‘klare, duydelijcke, onghedrongene, grondighe, bondighe, beknopte, aerdighe, vloeyende, de Latijnsche manier van spreecken seer wel op eygenschap van de onse draeyende, en om alles in een woordt te segghen, onverbeterlijcke vertalinghe’.
j.c. arens