De Nieuwe Taalgids. Jaargang 25
(1931)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
Wat is een incunabulist?Nooit zou ik er over gedacht hebben deze bijna onnoozele vraag in een wetenschappelijk tijdschrift te berde te brengen, zoo niet een verkeerd gebruik van 't woord ‘incunabulist’ mij bij 't lezen van een juist verschenen publicatie pijnlijk getroffen had. In De Parabelen van CyrillusGa naar voetnoot1), het proefschrift, waarop Mejuffrouw C.M. Lelij op 5 November 1930 te Amsterdam tot doctor in de letteren en wijsbegeerte is bevorderd, vinden we op blz. LXX: ‘4. de interpunctie en hoofdletters zijn gemoderniseerd, om den tekst leesbaarder te maken. De Middeleeuwsche schrijvers en incunabulisten toch beschikten in hun roode of blauwe hoofdletters over een middel van interpunctie, dat onze tijd moeilijk na kan volgen’. Ongetwijfeld bedoelt de schrijfster hier met incunabulisten, ‘drukkers van incunabelen’ oftewel ‘vroege drukkers’. Maar dan blijkt, dat de beteekenis van 't woord haar geheel onbekend is. Want een incunabulist is volstrekt geen drukker uit de voortijd, maar een persoon, die zich bezig houdt met de studie van incunabelen. Slaat men eenmaal aan 't doceeren, dan komt men op een hellend vlak. Al ben ik mij bewust van 't gevaar, toch is het misschien niet geheel overbodig, hieraan nog een definitie van incunabelen toe te voegen. Dat zijn de gedrukte boeken uit de eerste tijd van de boekdrukkunst, waarbij 1 Januari 1501 als eindtermijn wordt aangenomen; vanaf dit tijdstip spreekt men, met een minder algemeene term, wel eens van postincunabelen. Het internationale woord incunabel dateert pas uit 't laatst van de 17e eeuw en is ontleend aan de titel, die een Nederlander, C. van Beughem, aan zijn catalogus van vroege drukken gaf, Incunabula typographiaeGa naar voetnoot2). Dat beteekent dus de wieg, het begin van de drukkunst. De letterlijke vertaling van incunabel, het woord ‘wiegedruk’, heeft hier, evenmin als ‘cradle- | |
[pagina 51]
| |
book’ in Engeland, nooit goed willen aarden. Het klinkt lichtelijk gemaniëreerd. De Duitscher, altijd tuk op purisme - men denke aan zijn Fernsprecher, Fahrstuhl, enz. - heeft ‘Wiegendruck’ in het gewone gebruik opgenomen en het maakt de indruk, ‘Inkunabel’ vrijwel te hebben verdrongen. Thans de vraag, of de jeugdige doctor had behooren te weten, wat een incunabulist is. Als bibliograaf van vroege drukken ben ik natuurlijk geneigd hier een bevestigend antwoord op te geven. Maar dat haar promotor klaarblijkelijk de onjuistheid niet heeft opgemerkt, is een waarschuwing om te dezen opzichte clement te zijn. De grondoorzaak ligt diep. Het is een droevige waarheid, dat de bibliographie nu eenmaal aan onze universiteiten een stiefkind is. Onvoldoende, dikwijls gebrekkig geformuleerd, is de opgaaf der bronnen in tal van recente Nederlandsche dissertaties, prullig vaak de wijze van citeeren. En ook veel rijpere schrijvers verraden in hun wetenschappelijke geschriften herhaaldelijk het gemis aan eenige bibliografische opleiding. Naast mij ligt een doctorale dissertatie van de Straatsburgsche Universiteit, geschreven door een Engelschman, W.G. Moore, en getiteld La réforme allemande et la littérature française. Recherches sur la notoriété de Luther en FranceGa naar voetnoot1). De ‘Sources et Bibliographie’ beslaan 60 groote bladzijden en zijn zóó voortreffelijk, dat ook een bibliograaf van het tijdvak er nog menige onbekende bron in zal vinden. Vele Nederlanders, en niet alleen promovendi, zouden van de wijze, waarop zoo'n proefschrift is opgebouwd, nog heel wat kunnen leeren. Een paar jaar geleden heeft Dr. Burger, de afgetreden bibliothecaris van de Amsterdamsche Universiteits-Bibliotheek, gewezen op de verwaarloozing der bibliographie aan onze academies en gepleit voor de instelling van leerstoelen in de kennis van het boekGa naar voetnoot2). Men kan zijn klacht niet vaak genoeg herhalen. Mij werd onlangs door een promovenda, en nog wel op raad van haar professorale promotor, de vraag gesteld, welke incunabel- en post-incunabeluitgaven mij van een zeker Middelnederlandsch geschrift bekend waren. De vraag over de postincunabeledities laat ik gaan; zoolang het definitieve Supplement op onze Nederlandsche Bibliographie van 1500-1540 niet | |
[pagina 52]
| |
verschenen is, beschik ik over eenige gegevens, die voor anderen minder makkelijk te bereiken zijn. Maar dat ze ook naar incunabeluitgaven vroeg, is het bewijs, dat zelfs haar hoogleeraar niet in staat was, de eenvoudigste bibliografische hulpbronnen te gebruiken. Men mag toch heusch van academisch gevormden wel vergen, dat ze de weg kennen naar Campbell's Annales de la typographie néerlandaise au XVe siècleGa naar voetnoot1) en een enkel ander standaardwerk over vroege drukken. De tijd van knusse onderonsjes is voorbij en er is geen enkele reden, dat we ons tevreden stellen met een peil, lager dan dat van de beste internationale wetenschappelijke publicaties. Om thans terug te keeren tot ons uitgangspunt, het woord incunabulist, wie de beteekenis ervan niet kent, zal aan het Woordenboek der Nederlandsche Taal weinig steun hebbenGa naar voetnoot2). De verklaring van ‘incunabel’ is nog al bevredigend, al zal men in plaats van ‘boek.... van vóór het jaar 1500’ beter doen te lezen.... ‘van vóór het jaar 1501’. Maar 't geen er bij ‘Afl. en Samenst.’ staat, is ontoereikend: ‘Als zoodanig worden hier vermeld incunabulist en postincunabel, onder boekenliefhebbers welbekende termen’. En in de laatste, groote uitgave van Van Dale ontbreekt ‘incunabulist’ heelemaal. Men ziet het, er zijn vele verzachtende omstandigheden voor de jeugdige doctor aan te voeren. Mijn hoofddoel is slechts geweest te voorkomen, dat haar voorbeeld navolging zal vinden en een volgende dissertatie Gerard Leeu, Richard Pafraet en meer van onze beroemde oude drukkers ook tot ‘incunabulisten’ promoveert. Aan menschen van 't boekenvak klinkt dat grenzenloos dwaas in de ooren. 's-Gravenhage, Nov. 1930. M.E. Kronenberg. |
|