Taal en Letteren. Jaargang 13
(1903)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Starters laatste levensjaren.
| |
[pagina 50]
| |
beschrijving van zijn uitvaart; daarna in een uitvoerige levensbeschrijving in dichtmaat; vervolgens in den tekst, in dicht en ondicht, bij de groote prent van Pieter Feddes, de voorstelling van Willem Lodewijks begrafenisstoet, werd de overledene door hem gehuldigd. De in de tweede plaats genoemde Lyc-Klacht had het meeste succes: tot driemaal toe werd zij uitgegeven. Overigens heeft de dichter uit 's graven dood aardig wat financieel voordeel weten te trekken. Den 28sten Augustus 1620 werd ‘Jan Starter Bouckedrucker tot Leeuwaerden’ (N.B.!) zes gulden geschonken voor de exemplaren van de lijkklacht, door hem aan de Staten-Generaal gepresenteerd. Reeds een maand vroeger had de stad Groningen hem een gift van twaalf gulden voor hetzelfde werkje gedaan. Van de Provinciale en Gedeputeerde Staten in Stad en Lande ontving hij omstreeks dien tijd f25 voor zekere ‘Epicedia’. Dezelfde som viel hem in Mei van het volgende jaar ten deel van wege de Staten-Generaal voor zijn beschrijving bij de prent van zijn vriend Feddes en in het begin van 1622 kreeg de dichter van de Admiraliteit te Amsterdam f112 ‘voor 14 exemplaren van de begrafenis van graaf Willem’Ga naar voetnoot1). Reeds had Starter op het laatst van 1620 of in het begin van '21 Franeker verlaten. Willem Lodewijks uitvaart door Pieter Feddes met tekst van Starter, de bovenvermelde prent, verscheen te Amsterdam bij Claes Jansz. Visscher. De opgang, die zijn ‘lijkklacht’ maakte, had hem misschien verlokt een bundel gedichten uit te geven, waarin hij in een passende volgorde vereenigen zou, wat hem uit zijn vroegere en latere poëzie ter opneming geschikt voorkwam. Een Friesche Lusthof zou het zijn! De gissing van Eekhoff, Starters levensbeschrijver, - wiens nauwkeurigheid hier en daar | |
[pagina 51]
| |
nog al wat te wenschen overlaat, - dat het verblijf van den dichter te Amsterdam met die uitgave in verband stond, mag wel als zekerheid aangenomen worden. De prenten werden op twee na door Jan van de Velde gegraveerd en het schijnt, dat dit werk niet zoo snel van stapel liep, als men wel gedacht had. De zomer was reeds grootendeels verstreken, toen de Friesche Lusthof verscheen.
Ondertusschen had de Amsterdamsche Academie van Coster de aanwezigheid van een vroegeren stadgenoot te baat genomen, om zijn Daraide, thans met een tusschenspel van Jan Soetekauw vermeerderd, op te voeren. Tegelijkertijd, in Februari 1621, verscheen het tooneelstuk bij Dirck Pietersz. Voscuyl te Amsterdam, die ook de uitgave van den Lusthof bezorgde. Nog geen twee maanden later bezong Starter het huwelijk van een Haarlemsche dame, Catharina de Blocq, met een Amsterdamschen jongeman, Elbert Claesz. ElandGa naar voetnoot1). Mij dunkt, de dichter gevoelde voor zich zelf reeds, dat zijn vertoeven in Amsterdam te lang begon te duren en verlangde er naar zijn studie met ernst op te vatten. In den aanhef van hetzelfde bruiloftsvers toch vraagt hij zich af: Heb ick het strengh bevel van Themis niet ontfanghen,
Dat ick mijn soete Lier met haer cieraet soud' hanghen
Aen Veneris Altaer, en laten nu voortaen
't Lust-lockende ghedicht voor and're Dichters staen?
De weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens. Starter zou dit ondervinden. Van zijn rechtsgeleerde studie kwam niets meer. In den aanvang van 1622 was hij nog | |
[pagina 52]
| |
te Amsterdam. Margarita Storm, de dochter van een ‘Raad en Advt. Fiscaal’ der Admiraliteit aldaar, trouwde toen met Henricus Joannes Oetgens en hun huwelijk werd opgeluisterd door Starters muzeGa naar voetnoot1). Hij had het zeker aan den invloed van den vader der bruid te danken, dat hij ter zelfder tijd de aanzienlijke gift van de Admiraliteit kreeg, waarvan boven reeds melding is gemaakt. Intusschen was de huishouding des dichters te Franeker achtergebleven en wel in zeer berooiden toestand. Er waren aardig wat onbetaalde schulden en de ongeduldige crediteuren lieten den boedel in beslag nemen. In Nov. 1622 werd de inboedel verkocht, zonder dat wij van Starters aanwezigheid iets vernemenGa naar voetnoot2). Men wilde hem te Amsterdam niet laten vertrekken: 21 ‘Lyeffhebbers van de Nederduytsche Poesy’ verbonden zich den 25en Aug. van dit jaar, om den dichter voor den tijd van een jaar, wekelijks twaalf gulden te doen uitbetalen. Starter van zijn kant nam aan gedurende die ‘contributie’ te Amsterdam zijn vaste woonplaats te houden en den heeren volkomen ‘acces’ te geven tot alles, wat hij maakte of gemaakt had. Alle werkzaamheden zouden verder extra betaald wordenGa naar voetnoot3). De dichter leefde thans uitsluitend van zijn pen. Bij alles, wat hij in dezen tijd vervaardigde, moest hij dus in het oog houden, dat het ‘goed verkoopbaar’ moest zijn. Een bruiloftsdicht voor Emanuel Colyn, in Aug. 1622 in de Amstelstad getrouwd, was zeker besteld en derhalve betaald werk. Een beschrijving van Frederik Hendriks tocht door Brabant, in 't voorjaar van 1622 gedaan, verschafte hem een donatie van zes pond van den Haagschen magistraat. Voor zijn gedicht | |
[pagina 53]
| |
op het ontzet van Bergen-op-Zoom werd hem door de Staten-Generaal 12 gld. ‘toegeleet’. Zijn vers op den tocht van de burgers van Amsterdam naar Zwolle werd door Schepenen en Raad in de laatstgenoemde stad met 25 carolusguldens betaaldGa naar voetnoot1). Uit dit laatste werk, omstreeks Jan. 1623 vervaardigd, blijkt duidelijk, dat Starter zijn plan, om naar Franeker terug te keeren, geheel had opgegeven. Ick sal, (zegt hij), van Amsterdam verhalen, daer ich leef:
(Van Vloten, Fr. L. blz. 337.)
De uitgever Van der Plasse te Amsterdam, wilde Bredero's Angeniet, door Gerbrand onvoltooid nagelaten, doen voleinden. Wie had hij daartoe beter kunnen kiezen dan ‘den vermaerden Poët Ian Starter’, die tot zijn groote kosten, zooals hij zelf in een voorbericht verklaart, het werk op zich nam. Den 22sten Oct. 1623 werd dit tweekleurige tooneelstuk op de kamer ‘In Liefde Bloeyende’ opgevoerd. Niet lang daarna moet Starter de stad verlaten hebben. Einde Augustus was het jaar waarin de een en twintig ‘liefhebbers’ hem zouden steunen, verstreken en nu brak voor hem een moeilijke periode aan. De aanslag op Prins Maurits had den vurigen Oranjegezinde niet koud gelaten. In zijn ‘ΑΜΝΗΣΤΙΑ, Ofte, VERGETELHEYD’ (1623) vermaande hij de inwoners der Vereenigde Nederlanden tot eendracht. Of deze opwekking officieel met klinkende munt gehonoreerd werd, is mij niet geblekenGa naar voetnoot2). Wel was dit het geval met een andere pennevrucht uit dezen tijd. De poging, om Prins Maurits van het leven te berooven, deed hem andermaal naar | |
[pagina 54]
| |
de pen grijpen, om aan te toonen hoe veel verplichtingen de Nederlanders aan het huis van Oranje hadden. Bij een prent van den bekenden graveur Jan van de Velde, welk werk zonderling genoeg verloren is gegaan, schreef Starter zijn Triumph-Wagen, den uitleggenden tekst, waarin Prins Willem I uitbundige lof wordt toegezwaaidGa naar voetnoot1). Dit gedicht werd een ‘kasstuk’ voor onzen dichter. Het schijnt wel, dat hij het land bereisde, om zijn geestesproduct in stad bij stad aan de Heeren kwansuis te ‘presenteeren’ inderdaad te verkoopen. In 1623 ontvingen graveur en schrijver de som van achttien pond van de Haagsche burgemeesters voor het presenteeren van vijf exemplaren van deze prent. Te Middelburg werden Starter den 16den Maart 1624 vijf en twintig carolusguldens ‘vereert’ voor zijn ‘Triumph-Wagen’. Den Briel scheepte hem den 1sten Juni met zestien guldens af. In Gouda was hij gelukkiger. De Heeren vonden goed, hem voor vijftien exemplaren van zijn gedicht, blijkbaar zonder prent, een ‘gratuiteit’ van vijftig gulden ‘toe te voegen’. De juiste datum van deze schenking wordt niet opgegevenGa naar voetnoot2). Zijn verblijf te Gouda schijnt hem bijzonder aangenaam geweest te zijn. In zijn hoofdwerk (3e ed. blz. 201) vinden wij een herinnering er aan. Men had daar ter stede een van ouds bekend logement, het Harthuys genaamd. Vorsten en aanzienlijke personen namen er hun intrek. De eigenaar behoorde tot de deftigste burgers der stad en bediende zijn voorname gasten in den regel zelfGa naar voetnoot3). Hier nam ook Starter zijn intrek. Hendrick Cornelisz. Kegelingh, destijds bezitter van het logementGa naar voetnoot4) schijnt hem goed onthaald te hebben. Drie schoonen, waarschijnlijk de dochters van den waard, hadden den zwervenden dichter ‘in eer en deughd’ veel genoegen | |
[pagina 55]
| |
verschaft. Als hij heengaat, spreekt hij haar op deze wijze aan: O soete Hartjes! schoon en kuys,
Die den dienst bediend in het Harten-huys.
Weemoedig bedenkt hij, dat hij ze na dezen dag misschien nooit weerom zal zien en wenscht haar elk een ‘hartenlief’ toe, Die haer soete hart,
Bevrijen mach van smart.
Wel drie Goddinnen van u tijdt,
V ieught in geneught en deught verslijt,
Leeft bly en soet,
De rijckdom in 't gemoed
Voorneemlijck leyd,
Dat wensch ick u tot mijn afscheyd. (t.a.p.).
Terwijl de dichter zoo in het land ronddoolde, bracht zijn Lusthof het reeds tot den derden druk, maar de afwezige auteur had er zoo weinig de hand in gehad, dat zelfs een vers van Jacob Westerbaen naar zijn dichtbundel verdwaalde. Later werden dit en enkele andere ten onrechte opgenomen gedichten wel verwijderd en een reeks van nieuwe bijgevoegd, maar de derde editie werd daardoor een karikatuur, een volledig werk, dat incompleet schijntGa naar voetnoot1).
Hoe lang Starter aan het reizen en trekken bleef, kan ik niet met zekerheid zeggen. Misschien bracht hij een deel van het jaar 1624 te Harlingen door, waar in Jan. 1625 een kind van hem gedoopt werdGa naar voetnoot2). | |
[pagina 56]
| |
Zoo was dus de arme dichter geheel uit zijn koers geslagen. Tengnagel had wel gelijk, toen hij in De Geest van Mattheus Gansneb Tengnagel in d' andere werelt by de verstorvene Poeten schreef: 'k Sie de groote Bruyloft Hymen,
Starter, meen ik, die de maet
Van zyn staet verloor door rymen,
- in het vervolg zal ook de waarheid blijken van dezen laatsten regel - En moest sterven als soldaetGa naar voetnoot1)
Het eind van dit treurspel was, dat de dichter zich onder de vanen begaf van dien grooten gelukzoeker, den graaf van Mansfelt, wiens uiteinde als het zijne in nevelen verborgen is. Een zekere neiging tot het ‘militarisme’, om eens een modewoord te gebruiken, valt bij Starter, wanneer wij hem nauwkeurig lezen, niet te miskennen. Verschillende bruiloftsdichten, zijn gedichten op het ontzet van Bergen-op-Zoom, zijn lijkklacht voor Willem Lodewijk kunnen o.a. tot staving dezer stelling aangevoerd worden. In de Boertigheden achter den eersten druk van den Frieschen Lusthof vinden wij een geestdriftig lied op het eindigen van het Twaalfjarig Bestand. 's Dichters benarde omstandigheden, zijn avontuurlijke aard zullen mede het hunne tot zijn besluit om dienst te nemen bijgedragen hebben. Wanneer de pen des dichters door hem met het zwaard des krijgsmans verwisseld is, weten wij niet; op nader aan te geven gronden besluit ik, dat het in het voorjaar van 1625 geweest zal zijn. Te vergeefs zocht ik naar den sleutel van het volgende raadsel uit de resolutiën der Staten Generaal: | |
[pagina 57]
| |
Noch is affgeslagen het versouck van Johannes Starter om te hebben acces bij Capiteyn Blaubeen, opte voorpoorte gevangen sittendeGa naar voetnoot1). Onwillekeurig knoopt men Starters dienstneming onder Mansfelt vast aan zijn verzoek om toegang tot dezen kapitein. Er is niets, dat dit vermoeden wettigt. ‘Capiteyn Blaubeen’, wiens ware naam Jacques van der Elst was, zat om een of ander vergrijp, de registers van het Hofgaven in dezen geen licht, van October 1623 tot na den dood van Prins Maurits als gijzelaar op de gevangenpoort te 's-Gravenhage in hechtenis en kostte in dien tijd het land een aardig sommetje. Het was voornamelijk de prins, die zich tegen zijn vrijlating verzette. Hij had intusschen niet zooveel misdreven, of de Staten konden er wel toe overgaan hem kort na zijn ontslag uit de gevangenis geruimen tijd lang een traktement van honderd gld. per maand toe te kennen. In Oct. 1626 eischte hij ter vergoeding van de onkosten, door hem gemaakt ‘tot bevordering van den aanslag op Sas van Gent’ ruim zevenduizend gulden terug, maar men zou hem met duizend gulden of daaromtrent zien af te schepenGa naar voetnoot2). Wat wij omtrent dit heerschap verder in de resolutiën lezen, geeft een niet onvermakelijk kijkje achter de schermen in den aanvang van onze gouden eeuw. Van Starter vernemen wij in deze kleine comedie echter niets meer. Intusschen zwijgen de resolutiën niet over hem. Andermaal zeggen zij ons, dat een verzoek van hem van de hand gewezen werd: Het versouck van Jan Starter, historischriver van den Grave van Mansfelt, om te hebben een tractement, pre- | |
[pagina 58]
| |
senterende daervoor alle weecken tadviseren wat int leger van den Grave van Mansfelt sall passeren, is affgeslagenGa naar voetnoot1) Hier vinden wij den dichter voor het eerst als ‘historieschrijver’ van Mansfelt vermeld. In het begin van 1624 was 's graven leger, dat tot het ontzet van Bergen-op-Zoom medegewerkt had en daarna in Oost-Friesland leelijk huisgehouden had, ontbonden. Zelf begaf hij zich naar Engeland en naar Frankrijk, ten einde deze mogendheden geldelijken steun te vragen, om andermaal een leger op de been te brengen. Hierin slaagde hij naar wensch. In Februari 1625 landden zijn troepen uit Engeland in Zeeland, en, ofschoon de gelederen door ziekte ontzettend gedund waren, kon hij in Maart met 4 à 5000 man naar Noord-Brabant trekken, waar men Breda uit den ijzeren greep van de Spanjaarden verlossen wilde. Na de overgave dezer stad (5 Juni) verliet de graaf het land, om een langen en moeitevollen krijgstocht te aanvaarden. Het kan zijn, dat Starters verzoek aan de Staten van Breda uit verzonden werd. Ruim veertien dagen later vertoefde hij echter te Amsterdam. Hadden de Staten-Generaal gemeend, het aanbod van den dichterlijken soldaat te moeten afslaan, beter onthaal vond hij bij het particulier initiatief. Broer Jansz., oud-courantier in 's prinsen leger, had misschien meer vertrouwen op de berichten van den vertrekkenden dichter. Den 25sten April sloten beiden een contract en de gelden, die Starter in de eerstvolgende twee jaren, blijkbaar voor reportage, zouden toekomen, schonk hij bij notarieele akte aan zijn broer Frans te 's-Gravenhage. Dit uiterst merkwaardige stuk leert ons, dat reeds in dien tijd de functie van ‘buitengewonen correspondent’ bekend wasGa naar voetnoot2). De vraag rijst bij ons op, waarom | |
[pagina 59]
| |
de dichter het hem toekomende honorarium aan zijn broeder, niet aan zijn vrouw, wegschonk. Was deze misschien pas gestorven? Hoe het zij, Frans heeft van zijn broeders gunst geen profijt kunnen trekken. Ook hij vergezelde den graaf van Mansfelt op zijn verren tocht. Frans was uit hetzelfde hout gesneden als zijn broer. Volgens de beschikking van Heeren Schepenen van 's-Gravenhage, in dato 22 Juli gedaan in de zaak van Hans Elants Sn, pasteibakker, eischer, en Frans Starter, gedaagde, werden ten huize van Elisabeth Stuer (Steur), huisvrouw van den gedaagde, ‘die tegenwoordich absent is met den prince van Mansvelt in Moravien’, goederen in arrest genomen volgens inventaris den 8sten Aug. 1625Ga naar voetnoot1). We zien hier dus een herhaling van het Franeker treurspel.
Als laatste teeken van zijn verblijf hier te lande vervaardigde Starter een treurdicht bij den dood van Prins Maurits († 23 April 1625), een vrij onbeduidend vers, door Van Vloten bij zijn heruitgave van den Frieschen Lusthof vergetenGa naar voetnoot2). Spoedig daarop moet hij de Vereenigde Nederlanden verlaten hebben. Het octrooi, door de Staten-Generaal in Sept. 1621 aan den dichter verleend, waarbij nadruk van zijn werken verboden werd, was vier jaren na dien verloopen. Hessel Gerritsz., die in 1627 een vierden, later nog een zesden druk, in uittreksel en kleiner formaat, van den Frieschen Lusthof uitgaf, verzocht in Sept. 1625 om verlenging van dit octrooi - een bewijs, dat de dichter zelf afwezig was -, maar de Staten weigerden dezeGa naar voetnoot3). Thans deelde Mansfelts ‘historieschrijver’ in het zwer- | |
[pagina 60]
| |
vende leven van zijn schutspatroon. In het begin van 1626 bevond hij zich op Mansfelts bezitting Lauenburg, bij Hamburg, vanwaar hij De Voorloper vande Mansfeldische Helden-Daden de wereld inzond. Het toegezegde vervolg op dit hoogdravende gedicht, is nooit verschenen. Starters held zou na door Duitschland, Moravië en Hongarije in Bosnië aangekomen te zijn op Turkschen grond bij Racovitza den dood vinden. In den nacht van 29 op 30 Nov. 1626 deed een slepende ziekte hem ten grave dalen. Een zestigtal manschappen, officieren en dienaren, de rest van zijn leger had hij afgedankt, waren van zijn laatste oogenblikken getuigeGa naar voetnoot1). Misschien was Starter onder deze uitverkorenen. In ieder geval heeft hij zijn tweede vaderland niet weer mogen zien.
Toch werd zijn Friesche Lusthof nog verscheidene malen, in grooter en kleiner formaat, herdrukt. De zesde editie, bij Hessel Gerritsz. te Amsterdam uitgekomen, werd door den Utrechtschen uitgever Amelis Jansz. nagedrukt. In de Universiteitsbibliotheek te Upsala berust sedert jaar en dag het eenig bekende exemplaar van dezen nadruk, in zoogenaamd 12mo-formaat verschenenGa naar voetnoot2). Dit merkwaardige boekje, het titelblad noemt het ‘den achsten (sic) druck’, bevat achter de boertigheden, die van het jaartal 1628 voorzien zijn, een uiterst belangwekkend Lijck-Dicht, Over t' Af-scheyden des sin-rijcken ende soetvloeyenden Poeëts Ian Iansoon Starter. Gesangs-wijse ghestelt, Stemme: Si C'est pour mon pucellagie, & c. De maker is zekere B. Lambertsen, wìens spreuk Niemand volmaeckt luidde. Ik kan niet nalaten het hier in zijn geheel op te nemen. | |
[pagina 61]
| |
Doncker droeve naere nachten,
Die het aerdrijck gantsch bedeckt,
En met Wolcken over-treckt,
'k Bid u wilt een weynigh wachten,
Dat mijn pen mach beelden af,
Wie de dood kortsGa naar voetnoot1) brocht in 't graf.
2.
T' is den grooten vreughd-bedrijver,
Die nu al in Iaffa leytGa naar voetnoot2),
En van ons wel dient beschreyt,
T' is Mansfelts Historij schrijver,
Dien Poeët die wijsheyd wist,
Die leyt nu al in de kist.
3.
HoudGa naar voetnoot3) mijn pen wat wilje segghen,
Siet ick ben dit lieghen sadt,
Hy en heeft gheen kist gehadt,
In 't marcheren bleef hy leggenGa naar voetnoot4),
En daer in het vlacke velt,
Wierd hij in een graf gestelt.
4.
Geluck-salige Lant-douwen,
Daer 't Lichaem zijn woon-plaets heeft,
Maer zijn Fame by ons leeft,
Charon heeft zijn siel behouwen,
En gebrocht in 't soete rijck,
Dees Friesche Lust-hof gelijck.
5.
Comt nu Bataviersche Helden,
Die gelesen hebt zijn dicht,
En gequelt word van het wicht,
| |
[pagina 62]
| |
Dat hem in veel onrust steldenGa naar voetnoot1),
Komt en wilt hem geven yetGa naar voetnoot2),
Die u gaf so menich Liet.
6.
Onlangs als ick gingh spanceeren,
Langs den soeten Velu kant,
Met mijn Luytje in mijn handt,
Om een nieuwe Voys te leeren,
MaerGa naar voetnoot3) wat vreughd' ick daer nam,
Starter in mijn ooren quam.
7.
Droevigh speelden al de snaren,
Starter leydt in grooten noot,
Starter, Starter die is doot,
Ick liet dat weer henen varen,
En dacht met een soete kluyt,
Daer en vroos noyt onkruyt uytGa naar voetnoot4).
8.
Maar doen 't Fama my liet hooren,
Door haar swart bekleedt Trompet,
Doen werdt ick geheel ontset,
Want het sneet mijn door mijn ooren,
Even of een scherpe naelt,
Door mijn hoofd werdt heen gehaelt.
9.
Ick sal hem een Graf-schrift geven,
Dat ik u hier onder stel,
Starters siel raeckt wt t' gequel,
Eeuwigh sal zijn Fame leven,
D'aerde t' Lichaem haest verslint,
Maer zijn dicht blijft hier bemint.
| |
[pagina 63]
| |
Zoo was dan het uiteinde van dit korte doch veelbewogen leven. Niet de kogels des vijands maar vermoeienis en uitputting velden hem tijdens den marsch neer. Ver van hen, die hij liefhad en die hem liefhadden, werd hij in het vlakke veld ter aarde besteld. Maar hij werd niet vergeten. Ofschoon zijn dichterlijke werkzaamheid zich slechts over een tiental jaren uitstrekte, wist hij, Engelschman van geboorte, een eervolle plaats in onze letterkunde te verwerven. Onze taal verrijkte hij met de geestige termen kuipen en kuiperij, onze letteren met verschillende zeer populaire geschriften. Zijn Klucht van Jan Soetekauw, beleefde meer dan dertig, zijn Friesche Lusthof een tiental, zijn Nieuwen Kuyper zeker zes (afzonderlijke), zijn Steeck-Boecxken na 1700 alleen nog minstens zes drukken. Moge een nieuwe, volledige en critische uitgave zijner werken, reeds lang noodig, hem een waardige plaats naast zijn vriend Bredero verschaffen!
Groningen, Jan. 1903. M.M. Kleerkooper. | |
Bijlagen.1. Uit de rekeningen der stad Groningen.Dorch Ordonancije eens (= des) Erb. (= eerbaren) Rades betaelt an Sr. (?) Johan Starter 12 Car. gulden ter Cause van eenige presenteerde (= ge-) exemplaren ter gedachtenisse van sijne genaden graff Wijllem hochloffelijker memorie, luyt sijen ingegeuen remonstrancije, in dato den 28 July Iss alhier - 12-0-0. | |
2. Uit de rekening van den ontvanger-generaal der provincie Stad en Lande, 1620.Johanni Starter betaelt vijf en twintich gulden voor dat hij sekere Epicedia over die begraffenisse van wijlen sijne Gen: Grave Wilhelm | |
[pagina 64]
| |
van Nassau, hoochloffl. memorie aen die Heeren van beide Collegien (= Prov. en Gedep. Staten) heeft vereert luit. ordonnantie ende quitantie . . . . . f 25. | |
3. Uit de rekeningen der stad Zwolle, 1623 (Extra ordinaris uuijtgaeve)Den 20 Februarij betaelt an Jan Starter, so hem big Schepen ende Raedt vereehrt is voir dat hij die stadt presenteerde enige stucken van den uuijttocht van de borgers van Amsterdam 25 car. gld. | |
4. Uit de Tresoriers rek. te 's-Gravenhage, 1623, fol. 321.(Betaelt aen) Jan van de velde ende Jan Starter de somme van achthyen ponden vuyt zaecke hy aen burgemeesters heeft gepresenteert vyff exemplaeren van zeeckere Prent geintituleert Triomph waegen vanden Prince van oraingen hoochloffelycker memorie ende een gedicht by den voorn. Starter daer onder gemaeckt blyckende by ordonnantie ende quitantie dus hyer . . . . . XVIII L. | |
5. Uit het Register ten Rade te Middelburg (= Res. van den raad), f. 84.Den 16den Maerte 1624. Jan Janssen Starter is by 't collegie van Weth en Raede vereert ende toegeleyt de somme van vyfentwintich Carolus guldens over de vereeringhe by hem aen de stad gedaen van den triumphwaghen van wylen hooghe gedachten Wilhelmus Prince van Oraignen. | |
6. Uit de Tresoriersrek. te Gouda, 1624, fol. 154 ro.Betaelt aen Johan Starter de somme van vijftich gulden, die hem toegevoucht zijn tot een gratuijteijt voor vijftijen exemplaren van de triumphe van den ouden Prins hoochloffelicker memorie, die hij de heeren vereert heeft, dus hij er big ordonnantie ende quitantie - L guld. | |
7. Uit het Notarieel Archief te Amsterdam.Op Huyden den 25 April Ao. 1625 compareerde [voor my Willem Cluyt Notaris] &c. d' &c. Jean Starter Historyschrijver van zijne Prince- | |
[pagina 65]
| |
lycke Excellentie de Grave van Mansfelt ende verclaerde met vrijen wille ende bedachten gemoede in eenen vryen eygendomme ende als een gifte onder den levenden vereert, geschoncken, ende gedoneert te hebben als hy comparant vereert, schenckt ende onwederroepelycken doneert midts desen aen ende ten behoeve van zynen broeder Frans Starter residerende in S'gravenhage alle ende yegel. soodanige penningen als hem comparant geduyrende den tydt van twee naestvolgende jaren competeeren sullen van Broer Jansz oudt Courantier binnen deser Stede uyt crachte van seeckeren contracte metten selven op huyden gemaect Stellende hy comparant den voorsz zynen broeder hier mede in syn plaetse omme de voorgeroerde penningen in conformité vanden selven contracte vanden voorsz. broer Jansz te voorderen ende ontfangen ofte andersints daermede disponeren mogen naer zyn welgevallen Sonder dat hy comparant eenige actie ofte eygendomme daeraen is reserverende maer daervan ten behoeve vande voornoemde zynen broeder volcommen affstandt doende mits desen Alles oprecht Gredaen t' Amsterdam ten presentie van Joseph Steyns ende Willem Martensz get(uygen) |
|