Spkokkels.
Verkleinwoorden als namen van spelen.
Het is niet onaardig eens na te gaan, hoe dikwijls men in 't nederlandsch gebruik maakt van een verkleiningsuitgang, als men een spel - vooral een kinderspel - noemt. Men speelt krijgertje, blindemannetje, verstoppertje, verlossertje, roovertje, paardje, schooltje, huishoudinkje, stuivertje wisselen; kuiltje knikkeren, slofje onder; men springt touwtje, slootje, haasje over; men geeft raadseltjes op, doet een gezelschapsspelletje, legt een kaartje, gaat puisje vangen of belletje trekken (deurtje bellen) en amuseert een zuigeling met schuitje varen, theetje drinken; met torentje, torentje bussekruit of met trararietjes.
R.A.K.