| |
| |
| |
Jhr. Cornelis Ascanius van Sypesteyn.
Na aan de Koninklijke Militaire academie zijne opleiding te hebben voltooid, werd hij op 1 Juli 1842 tot 2n luitenant der artillerie benoemd.
Van 1846-1851 gedetacheerd naar Suriname, was hij adjudant van den Generaal-Majoor Reinier Frederik Baron van Raders, Gouverneur van Suriname.
Van 1852-1855 wederom gedetacheerd naar Suriname, was hij adjudant van Gouverneur Jhr. Johan George Otto Stuart von Schmidt auf Altenstadt.
In Nederland teruggekeerd, trad hij uit den militairen dienst en werd in September 1863 Referendaris bij het Departement van Koloniën, na reeds vroeger daar werkzaam te zijn geweest.
Van 1866-1873 was hij lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor 's Gravenhage.
In deze betrakking vooral liet van Sypesteyn geene enkele gelegenheid ongebruikt voorbijgaan, om de belangen van Suriname in 's landsvergaderzaal met overtuiging en gloed voor te staan.
Als gevolg van menige discoursen in die hooge vergadering door hem gehouden, werd door hem, bij het voorloopig verslag tot definitieve vaststelling der koloniale begrooting voor Suriname voor het dienstjaar 1871, eene nota gevoegd, bevattende zijne diepgevestigde overtuiging dat het subsidie het ongeluk, de kanker van Suriname is.
| |
| |
Zoo werden door hem daarbij medegedeeld op welke wijze en door welke middelen, naar zijne meening, het subsidie trapsgewijze verminderd, en later geheel gemist zou kunnen worden.
Zoo wees hij om daartoe te geraken drie wegen aan, die gelijktijdig bewandeld moesten worden:
1o. | doelmatige hervorming en bezuiniging van het stelsel van Bestuur in Suriname, |
| |
2o. | eene ingrijpende herziening van het belastingstelsel, en |
| |
3o. | vermeerdering van welvaart door vermeerdering van bevolking en daardoor van productie, |
en ontwikkelde op breedvoerige wijze dat systeem.
Dit program verdedigde hij bij elke gelegenheid in de Kamer met warmte en voorliefde, totdat de Regeering in Mei 1873, bij bet neerleggen van de teugels van het Bestuur over Suriname door Gouverneur W.H.J. van Idsinga, meende van Sypesteyn de gelegenheid te moeten verschaffen, om zijn beginsel, hiervoren aangeduid, in toepassing te brengen.
Op 1 Augustus 1873 nam hij de teugels van het Bestuur over, en accentueerde bij die gelegenheid, in de plechtige zitting der Koloniale Staten, dat hij aan zijn in 't openbaar menigmaai uitgesproken beginsel getrouw zal blijven en al zijne handelingen daaraan toetsen, waarbij steeds op den voorgrond zal staan de overtuiging dat alleen financieele onafhankelijkheid de kolonie kan brengen tot hetgeen zij kan en behoort te zijn. Alleen daardoor, zoo ging van Sypesteyn voort, zal ook Uw arbeid in werkelijkheid vruchtbaar te maken zijn, en zal de gewenschte samenwerking tusschen Koloniale Staten en Koloniaal Bestuur, de goede bedoeling van het Reglement op het beleid der Regeering bij de inrichting der koloniale huishouding eene werkelijkheid worden.
Toen van Sypesteyn in 1873 hier voet aan wal zette, werd hij met ongekende geestdrift ontvangen: hij was geen vreemdeling voor deze bevolking, in wier midden hij ruim 10 jaren had doorgebracht.
Trouwens, men behoefde hem slechts te spreken om hoogelijk met hem ingenomen te zijn; hij behoorde tot die categorie van menschen, die bij kennismaking zeer winnen.
Heusch in den omgang zoowel met aanzienlijken als geringen, een willig oor open hebbende zoo voor ontwikkelden als onontwikkelden, daarbij zoo noodig zich van de landstaal bedienende, die hij volkomen machtig was, was hij voor de bevolking, en vooral voor de inlaudsche, het ideaal van een Gouverneur.
| |
| |
Hoewel zijn program geen algemeene instemming in de kolonie ondervond, hoewel men hier van meening was, dat slechts het ind e derde plaats aan de hand gegeven middel berekend was om op duurzame grondslagen het Rijkssubsidie te kunnen ontberen, viel 't nochtans niet te ontkennen dat de toepassing van het sub 1o. en 2o. vermeld middel eenige vermindering van subsidie ten gevolge zoude hebben, en liet men dan ook van Sypesteyn ongestoord aan den arbeid.
Geen gemakkelijke taak voorwaar was zijn deel.
Had reeds op den lsten Juli 1863 de vrijverklaring der slaven in Suriname plaats, op den lsten Juli 1873 hield het bijzondere toezicht van den Staat over de vrijgemaakten op, eene niet minder gewichtige hervorming dan de emancipatie (Vgl. art. 18 der emancipatiewet van 8 Augustus 1862, Staatsblad No. 164, in verband tot de regeling bij publicatie van 1863 G.B No. 9 art. 14), en verviel tegelijkertijd de disciplinaire rechtsmacht over de geëmancipeerden, opgedragen aan bezoldigde administratieve ambtenaren in de districten.
Deze hervorming bracht aanzienlijke vermeerdering van uitgaven met zich mede, daar alsnu, behalve de administratieve macht in de districten gevestigd, ook rechtsmacht aldaar niet mocht ontbreken, doordien bij het opheffen van het staatstoezicht het 2de lid van art. 23 der wet van 1862 in werking trad:
‘Eerst na de opheffing van het staatstoezicht treden de vrijgemaakten in het volle genot van het burgerrecht, behoudens voldoening aan de deswege bestaande bepaling.’
Geene disciplinaire rechtsmacht meer, maar volkomen gelijkheid tusschen de verschillende klassen der maatschappij moest op het oogenblik waarop dat staatsoezicht eindigde, stand grijpen, en daarbij moest in eene land bouwende kolonie als de onze, vooral gelet worden op het behoud van de tegenwoordige arbeidende krachten.
Had van Sypesteyn's voorganger, vóór zijn heengaan, een goed gedeelte van den nieuwen toestand geregeld, veel viel er nog te regelen over voor den opgetreden Gouverneur, maar vooral mocht niet vergeten worden dat de regeling van den nieuwen toestand aanzienlijke uitgaven reeds gevorderd had en nog zon vorderen.
Onder geene gelukkige omstandigheden derhalve, ving van Sypesteyn aan zijn program ten uitvoer te leggen.
Intusschen begon hij al dadelijk met te voorzien in het verlies dat de koloniale kas zou lijden door het vervallen van het hoofdgeld der onder staatstoezicht geplaatsten (art. 35 der wet van 1862 No. 164) door de indiening van een verordening tot wijziging der belasting op het personeel, welke ver- | |
| |
ordening in hoofdzaak de goedkeuring der Koloniale Staten wegdroeg.
Met hoeveel ijver van Sypesteyn ook vervuld was om zijne financieele plannen al dadelijk in praktijk te brengen, mocht hij onder de gegeven omstandigheden d.i. met 't oog op den zeer precairen, socialen toestand der kolonie, zijne onverdeelde aandacht daaraan niet wijden, omdat de urgente regeling, zooeven genoemd, in niet geringe mate mede van zijn aandacht en tijd vorderde.
Toen de onder zijn voorganger tot stand gekomen verordening van 1 April 1873 (G.B. No. 13) ‘houdende opheffing van de disciplinaire regtsmagt der districts-commissarissen en vaststelling der daaruit voortvloeijende voorzieningen’ overtuigend bleek piet aan het doel te beantwoorden, - welke verodening ook tijdens hare geboorte door de Vertegen woordiging en de meeste deskundigen reeds was veroordeeld, maar desniettemin ten gevolge der bijzondere omstandigheden waarin men in de kolonie verkeerde, in werking getreden was, juist in een tijdperk van gevaarvollen overgang en terwijl Suriname misschien meer dan ooit behoefte had aan den steun van doelmatige en voor de locale toestanden passende wetten en verordeningen, - en vermits derhalve de dringende noodzakelijkheid om haar nu reeds te vervangen was aangetoond, moest onverwijld naar eene andere regeling worden gestreefd.
Dit klemde te meer na de vernietiging bij Koninklijk Besluit van 2 November 1873 No. 25 vna de op 19 April 1873 vastgestelde en op 31 Mei d.a.v. afgekondigde koloniale verordeningen, opgenomen in het Gouvernements- Blad van 1873 onder Nos. 15 en 16, houdende voorzieningen teyen lediggang en zwerverij en tegen eenige daarmede in verband stuande overtredingen (No. 15), en waarbij nader worden geregeld de rechten en plichten van en de verhouding tusschen huurders en hen die hunne diensten verhuren (no. 16).
De hiervoren vermelde omstandigheden vooral leidden Gouverneur van Sypesteyn tot de indiening reeds op 27 Maart 1874, dus betrekkelijk zeer kort na de overname van het Bestuur, van eene ontwerp-verordening regelende de berechting van eenige daarin opgenoemde overtredingen, welke ontwerpverordening den naam ontving van de Straiverordening van 1874, en hoofdzakelijk de strekking had, de rechtspleging in de districten op doelmatige wijze te regelen.
Hoe groot de verantwoordelijkheid was van hem, die het initiatief tot eene nieuwe regeling ter zake had te nemen, had de ondervinding reeds aangetoond door den invloed, dien de rechtspleging in de districten op den geheelen kolonialen toestand uitoefende.
Eere Gouverneur van Sypesteyn en niet 't minst zijn kun- | |
| |
digen en werkzamen Secretaris, Mr. P. Alma, voor dat uitmuntend werk, vooral wat de regeling der procesorde betreft, waardoor de kolonie is bewaard geworden voor het gevaar van ordeloosheid en verwarring in de districten, hetgeen op alles en op allen ten hoogste verderfelijk zou hebben teruggewerkt.
De latere aanvulling in 1879 (G.B. No. 12) ontneemt niets van de verdiensten der primitieve regeling.
De Koloniale Staten besloten met 't oog op de dringende tijdsomstandigheden, dat het belang der kolonie het best zou worden behartigd, wanneer de verordening door de Staten in haar geheel werd goedgekeurd, zooals zij door 't Bestuur was ingediend, onder voorwaarde evenwel dat zij slechts van kracht zou blijven tot 31 December 1875, en minstens vóór 1o. Mei te voren een nieuw ontwerp aan de Koloniale Staten zou worden ingediend.
Die voorwaarde werd door 't Bestuur aangenomen en de voorgestelde regeling werd dan ook door de Staten goedgekeurd op den 27sten Mei 1874, waarna zij in 't Gouvernements Blad onder No. 16 werd afgekondigd, en uitgegeven op 24 Juni 1874, met bepaling dat zij in werking treedt op den veertienden dag na dien der uitgifte van 't Gouvernements-Blad waarin zij geplaatst is, en uiterlijk van kracht zal blijven tot 31 December 1875.
Algemeen werd later over de werking dier verordening, zoowel door ambtenaren als particulieren, een zeer gunstig oordeel uitgesproken.
Zoo heeft de ondervinding ook geleerd dat de spoedige behandeling der zaken volgens de verordening aan de eischen van good recht heeft beantwoord, waaronder vooral dient verstaan te worden zoowel een gronding en onpartjdig onderzoek der zaak, als een jiste toepassing van 't recht.
Al ware 't dat van Sypesteyn niets anders voor de kolonie had gedann, dan zou hij toch hierdoor alleen zich een eerezuil hebben opgericht, waarop het nageslacht met dankbare herinnering mag terugzien.
Maar zijn werkzame geest en zijn doortastend handelen gunden hem geen rust.
Voortgezweept door ambitie en door liede voor de kolonie, meende hij, tegelijk met de regeling van haren socialen toestaud, ook de regeling harer financiën niet uit het oog te moeten verliezen.
Daartoe strekte een voorstel om het tarief van inkomende en uitgaande rechten te wijzigen, welke wijziging tot stand kwam en afgekondigd werk op 30 April 1874 onder No. 10 van het Gouvernements-Blad.
| |
| |
Door deze wijziging van 't tarief ondergingen de geldmiddelen der kolonie eene niet onbelangrijke vermeerdering.
In eene andere zaak, voor de kolonie van zeer overwegend belang, nam van Sypesteyn zoodra mogelijk het initiatief tot regeling.
Na al hetgeen, zoo schreef hij in Februari 1876, in de laatste jaren van verschillende zijden geschreven en gesproken is over immigratie, acht hij overbodig de verdediging van 't gevoelen, dat sedert eenige jaren in deze kolonie geene bestrijders meer vindt en ook in Nderland meer en meer veld wint: dat de aanvoer van vrije arbeiders ter bevordering van de welvaart der kolonie onmisbaar, en dat daartoe de oprichting van een immigratiefonds noodig is, en diende hij ter bereiking van het beoogde doel de daartoe betrekkelijke ontwerp-verordening in, alsmede die houdende wijziging van de verordening van 18 Februari 1874 (G.B. 1875 No. 2). goedgekeurd bij de wet van 29 November 1874 Staatsblad No. 157 (G.B. 1875 No. 1).
Nadat deze verordeningen met eenige daarin gebrachte wijzigingen, de goedkeuring der Koloniale Staten hadden verworven en door den Gouverneur waren vastgesteld en naar Nederland opgezonden met herhaalden, sterken aandrang tot eene spoedige behandeling wegeus de urgentie der zaak, vermits haar spoedig tot stand komen als eene levenskwestio voor de kolonie beschouwd moest worden, en zij nog vele phasen van behandeling te doorloopen hadden, werden zij eerst bij de wet van 14 November 1879, Staatsblad No. 202, goedgekeurd en ter afkondiging in Suriname ontvangen.
Onder Nos. 1, 2 en 3 van 't gouvernments-Blad van 1880 zijn zij opgenomen.
Sedert werkt het immigratiefonds op uitnemende wijze en staat voor een ieder geregeld de gelegenheid open om onder gunstige voorwaarden voor den tijd van vijf jaren werkbare immigranten te verkrijgen.
Ontegenzeggelijk is de groote landbouw, de hartader van welvaart voor deze schoone kolonie, zeer gesteund geworden door deze nieuwe inrichting en is daardoor tevens weder meer vertrouwen in de kolonie ontstaan.
Met een gevoel van dankhaarheid voor hen, die tot de tot standkoming dezer in 't belang der kolonie zoo zeer ingrijpende onderwerpen in voorname plaats hadden bijgedragen, o.m. den zoo verdienstelijken Gouverneur van Sypesteyn, en onder betuiging van erkentelijk heid aan den Agent-Generaal J.F.A. Cateau van Rosevelt, voor de voortreffelijke wijze waarop hij van stonden aan zijn taak heeft opgevat, uitgevoerd en nog volbrengt, en waarvoor de kolonie hem geen dank genoeg kan zeggen, mag hierbij geconstateerd worden, dat de
| |
| |
regeling en uitvoering dezer onderwerpen op dusdanige wijze in voorname plaats gestrekt heeft tot behoud der kolonie.
Na den socialen toestand geregeld te hebben, na een krachtige hand te hebben geslagen aan de verbetering der bestaande belastingen, na ten behoeve van den grooten landbouw de immigratie met alle hem ten dienste staande middelen voortdurend te hebben gesteund, richtte van Sypesteyn zijne blikkeu naar andere hulpbronnen der kolonie, die opgespoord, of wel ontwikkeld moesten worden.
Onder de bronnen van inkomsten welke in Fransch-Guyana bestaan, trok in 't bizonder zijn aandacht die, voortvloeiende uit de goudindustrie vooral door pacht en uitvoerrecht.
De vraag of zulk een bron van inkomsten ook niet voor Nederlandsch-Guyana geopend kon worden, deed zich telkens bij hem op, en in verband daarmede kwam het hem hoe lauger hoe gewichtiger voor om, omtrent de beantwoording daarvan, volledige zekerheid te erlangen.
Wèl werd het waarschijnlijk geacht dat Suriname's bodem in de bovenlandeu goud bevatte, maar die waarschijnlijkheid baatte niets. Zekerheid dat edele metalen in Suriname waren te vinden en wel in zulk eene hoeveelheid dat bij ontginning winst kon worden verkregen, werd gevorderd om den sluimerenden ondernemingsgeest tot handelen aan to vuren.
Onder deze omstandigheden kwam hem 't geschiktste middel tot bereiking van zijn doel voor: een ernstig onderzoek naar de aanwezigheid van edele metalen in deu bodem van Suriname to doen plaats vinden.
Daartoe werd in Augustus 1874 een goed georganiseerde expeditie tot het doen van het gewenschte onderzoek op een bepaald gedeelte van den Nederlandschen oever der Marowijne gezouden, onder leiding, als Gouvernements-Commissaris, van den toenmaligen Gouvernments-Secretaris Mr. P. Alma, en begeleid door Dr. E. Desse, die zich vrijwillig had aangeboden, als geneesheer.
Op 18 September 1874 kwam de expeditie te Paramaribo terug met zeer bevredigende uitkomsten.
Onderscheidene leden der expeditie vingen aan met vergunning te vragen om, gedurende 3 à 6 maanden, aan de Marowijne onderzoek te doen naar de aanwezigheid van edele metalen, en deze werden spoedig door meerdere particulieren daarin gevolgd.
Aanzoeken om ook in andere streken gelijk onderzoek in te stellen, lieten niet lang op zich wachten.
Weldra kwamen ook verzoeken in, om perceelen tot dat doel in pacht te bekomen.
| |
| |
De eerste pacht werd verleend op 1 Februari 1875.
Ten einde de ondernemers zooveel mogelijk tegemoet te komen, besloot het Bestuur dwars door 't bosch heen een weg van de Boven-Suriname naar de Boven-Marowijne te doen traceeren.
Meerdere tracés werden daarna bevolen en onmiddellijk na elke tracé werden groote uitgestrektheden land aangevraagd en uitgegeven.
Ook de geldmiddelen der kolonie verbeterden daardoor aanmerkelijk.
Die industrie name gaandeweg zulk een vlucht. dat de Commissie van Rapporteurs in haar voorloopig verslag over de begrooting voor 1887 eene § daaraan gewijd heeft, luidende:
Ԥ 13.
Men wees in ééne afdeeling op de vlucht die de goudindustrie hoe langer hoe hooger neemt. In de gedrukte tijdsomstandigheden waaronder alle cultuur verkeert ten gevolge van ongelukkige seizoenen en de suiker daarenboven ten gevolge van tot nu toe ongekend lage prijzen, kon de vermelde industrie voor de kolonie waarlijk als een uitkomst worden aangemerkt. Honderden arbeiders vinden daarin tegen goed loon en goede voeding geschikt emplooi, terwijl de handel, die onder den algemeenen druk, anders zoo goed als geheel zou wegkwijnen, zeer zeker door die industrie staande gehouden wordt.
En dat de koloniale kas daarbij goed vaart, bewijst het feit dat uitvoerrechten op goud en concessiegelden in het vorig jaar tot de niet onaanzienlijke som van ongeveer f 130000 zijn gestegen.
De goudindustrie kan dus op dit oogenblik voor de kolonie worden beschouwd als de kurk waarop zij drijft.’
In den avond van zijn Bestuur werden in zake van de uitvoering van een pachteontract betreffende de goudindustrie door een industrieel klachten tegen dezen Gouverneur ingebracht, eerst bij den Koning, en daarna bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal, die al dadelijk tot gevolg hebben gehad de opmeting van het betrokken terrein door eene Gouvernements Commissie.
Bij Koninklijk Besluit van 5 September 1882 No. 1 werd van Sypesteyn op zijn rerzoek, op de meest eercolle wijze ontheven als Gouverneur van Suriname, onder dankhetuiging voor de vele en langdurige door hem aan den lande bewezen diensten en op 1 November 1882 gaf hij het Bestuur over aan J.H.A W. Baron van Hierdt tot Eversbers, benoemd Gouverneur.
| |
| |
Kort daarna vertrok van Sypesteyn, op den 2n November, met den stoomer Curaçao naar demerary, om zich per Royal Mail naar Europa te begeven.
In 't geheel heeft van Sypesteyn dus 19 jaren in de kolonie doorgebracht.
Hebben wij getracht de voornaamste gebeurtenissen gedurende het Bestuur van van Sypesteyn hierboven kortelijk naar waarheid te schetsen, ongetwijfeld zouden wij, verbood ons de beschikbare ruimte des Almanaks dit niet, nog veel te releveeren hebben, wat van Sypesteyn voor de kolonie heeft verricht, maar bovenal zijn bizonderen takt om met oud en jong, aanzienlijken en geringen zaken te behandelen.
Bij zijn heengaan bleek dan ook onmiskenbaar welk een goeden indruk hij in de kolonie allerwege had achtergelaten.
In Nederland teruggekeerd, werd hij in December 1882 benoemd tot Grootkruis van de Orde van den Eikenkroon; sedert 1854 was hij Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw en sedert 1876 Officier van het Legioen van Eer.
In Mei 1883 werd hij lid van den Hoogen Raad van Adel, welke betrekking hij reeds vroeger, van 1863-1873, had vervuld, en in Mei 1885 lid van den Gemeenteraad te 's Gravenhage, welke betrekking hij nog bekleedt.
Van Sypesteyn is zeker een van de meest populaire Gouverneurs geweest; zeker waren weinigen zoo geacht en bemind als hij; geen kan met hem vergeleken worden in kennis van land en volk.
Suriname is ontegenzeggelijk Jhr. Cornelis Ascanius van Sypesteyn zeer veel verschuldigd; steeds wordt zijn naam dan ook alhier met waardeering en liefde genoemd. |
|