Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 260]
| |||||||
Paradox en christendom
| |||||||
IMenno ter Braak laat zich leiden door de paradox: door een onverbiddelijk intellectueel non-conformisme alleen meent hij de volstrekt noodzakelijke intellectueele discipline te kunnen handhaven. Want waar een waarheid algemeen wordt en vanzelf sprekend, zou zij een bedrieglijk-egoïstische, een banaallaffe levenshouding dienen. Tegenover de samenleving staat hij als een nomade. Noch onder de geloovigen, noch onder de geleerden, noch onder de | |||||||
[pagina 261]
| |||||||
intellectueelen hoe dan ook, noch onder de politieke of maatschappelijke leiders of arbeiders ziet hij zich gerangschikt. Strikt persoonlijk en zelfstandig, karaktervol en ridderlijk, trekt hij ten strijde - een hedendaagsche Don Quichotte - tegen de oude en moderne windmolens: geloof, wetenschap, socialisme en fascisme. Waarheen leidt de tocht en waar zal hij eindigen? Niemand weet het. Voor ieder mensch, eischt hij het recht op tot zulk een absoluut individualisme. Ieder mensch moet, op zijn domein, zichzelf zijn; en geen domein verdient, door zichzelf, hooger waardeering. Menno ter Braak baseert zich dus: wijsgeerig op een volstrekt relativisme, ethisch op een volstrekt indifferentisme, psychologisch op een volstrekte oprechtheid (datis suppositis) tegenover zichzelf, de samenleving en de geschiedkundige evolutie.
* * *
Het recht op (of, voor wie het inziet, de plicht tot) absoluut individualisme, maakt, volgens M. ter Braak, de erfenis uit van het christendom. Hij noemt het: menschelijke waardigheid, ook: christelijke gelijkheid; en heel zijn betoog vat hij, verdeeling en inhoud, in dezen zin samen: 'menschelijke waardigheid is christelijke gelijkheid' (zie de inhoudstafel, op blz. 5). De menschelijke waardigheid staat tegenover de onwaardigheid van het kuddedier (cfr. blz. 46). De nieuwe mensch moet thans de 'honnête homme'Ga naar voetnoot(6) zijn: heelemaal niet de passieve epicurist, evenmin de opgeblazen cultuurspecialist; maar de universeele mensch, de opvolger van den christelijken geloovige der Middeleeuwen, van den alles aandurvenden geleerde der Renaissance, - nu de oorspronkelijke intellectueele ambachtsman van de groeiende middenklasse. Alle menschen zijn gelijk: deze kern van het christendom, tegenover de noodzakelijke maatschappelijke ongelijkheid gesteld, wordt de discipline van het ressentiment, d.i. van den drang om, door alle bestaande ongelijkheid heen en daar tegen in, de gelijkheid staande te houden. Het christelijk geloof waar- | |||||||
[pagina 262]
| |||||||
door de gelijkstelling op het hiernamaals werd overgebracht; de Renaissance-wetenschap waarbij men, met belangloos veroverde en veroverende kennis, de gelijkheid wilde werkelijk maken; het Marxisme dat, met een wetenschappelijke onverbiddelijkheid, het hemelsch hiernamaals van den geloovige tot een 'hiernamaals in de materie' (blz. 166) herleidde; het Fascisme, die 'rancuneuse reactie op het Marxisme' (blz. 212), dat de toekomst-van-gelijkheid in den bloei van den corporatiefingerichten staat of van het ras verwezenlijkt ziet: - het zijn even zooveel, eenigszins opeenvolgende, 'spelvormen' van het christelijk ressentiment; en dat collectief ressentiment liep, omdat het zich maatschappelijk organiseeren moest... tot ongelijkheid toe, op altijd nieuwe compromissen uit... en dood. Aan onzen tijd blijft dan over, de tegenstelling tusschen christelijke gelijkheidstendenz en maatschappelijke ongelijkheid als noodzakelijk in te zien; ieder moeizaam verworven evenwicht tusschen beide labiel te vinden (cfr. blz. 269). Aan 'de laatste christenen' (meent M. ter Braak) is 'één taak' overgelaten: 'de beheersching van het ressentiment, door het als ressentiment te denken en het als ressentiment te behandelen' (blz. 281, cursiveering van M.t.B.). Eén taak: alle collectieve systemen, telkens nieuwe spelvormen van het christelijk ressentiment, in naam van het ressentiment zelf voor windmolens uit te maken. Eén levenshouding: een zichzelf handhavend individualisme, actief, oprecht en strijdend. Eén wapen: de niets ontziende paradoxGa naar voetnoot(7).
* * *
Met recht neemt Menno ter Braak, tegenover àlles in deze wereld en in dit leven, een absoluut standpunt in: zoo alleen vat men, in één overzicht, àlles samen. Eén absoluut standpunt is echter het juiste; d.w.z. huwt, afdoend en bevredigend, verlangens aan werkelijkheid; elk ander besluit verkrachting in zich en ongewettigde dogmatiseering, op zijn minst vervalscht het elke perspectief. Nu steunt M. ter Braak, ten laatste, op de christelijke gelijkheidstendenz, die hij in een steeds nieuw conflict stelt ('spelvormen van het ressentiment') met de wisselende en toch blij- | |||||||
[pagina 263]
| |||||||
vende maatschappelijke ongelijkheid. De 'gelijkheid der zielen voor God', zij het thans ook 'zonder God' (blz. 130), houdt hij voor het inspireerend principe van de christelijke discipline, waardoor de 'vrijheid... zich verwerkelijkt'; en 'voor den mensch beteekent vrij zijn', volgens Bakoenin, 'door een anderen mensch, door alle menschen die hem omringen als vrij erkend, beschouwd en behandeld te worden' (aangehaald op blz. 159)... Nu staat M. ter Braak, met zulk fundamenteel beginsel, midden in de ideologie van de Fransche Revolutie, aan den oorsprong van het LiberalismeGa naar voetnoot(8); en men speelt toch, al te willekeurig, met de traditioneele beteekenis en het algemeen aanvaard gebruik der woorden, als men deze leuzen voor christelijk gaat verslijten!... Zij waren, oorspronkelijk reeds (hoeveel meer nu!), een chantage op de christelijke liefde, een vervalschte echo er van; omdat men het woord 'liefde' door 'gelijkheid' verving. 'Bemint uw naaste gelijk uzelf': dat eerste en koninklijk gebod behelst dat ieder christen, voor al wie den hemel nog niet onherroepelijk verbeurd heeft, eventueel alles zou veil hebben. Eerbied en zorg voor het eeuwig heil van den evenmensch: dat is de eenige absolute eisch van de naastenliefde; al het andere heeft betrekkelijke waarde. Zonder het hiernamaals is zij ondenkbaar; en, wat haar invloed op dit aardsche leven betreft: geen systeem van maatschappelijke ongerechtigheid kan zij dulden; alle gerechtigheid wil zij, door barmhartigheid, overtreffen. Het diepste wezen van het christendom heet: barmhartigheidGa naar voetnoot(9). Barmhartig verloste God de Zoon, mensch geworden, het | |||||||
[pagina 264]
| |||||||
zondig menschdom. Gods barmhartigheid is de vreugde van den hemel, waar één bekeerde zondaar met meer jubel ontvangen wordt dan negen-en-negentig rechtvaardigenGa naar voetnoot(10); aanhoudend dient de zonde om de barmhartigheid schitterender te laten zegevieren. En de christenen op de wereld voltooien, haar navolgend, Gods grenzelooze barmhartigheid: altijd gaat de voorkeur, waar de christengemeenschap vurig is, naar de armen, de verlatenen, de zondigen; en hoeveel menschen maken, van hun leven, op allerlei wijzen een aanhoudend eerherstel, een verborgen of openbaar offer van krachten en leven! Niemand heeft toch grooter liefde! Wat staan we ver van de gelijkheidstendenz, volgens M. ter Braak het wezen van het christendom!... * * * 'Menschelijke waardigheid is christelijke gelijkheid': dit grondbeginsel van het boek kan, christelijk, alleen zóó luiden: 'menschelijke waardigheid wordt overtroffen door christelijke barmhartigheid'. Menschelijke waardigheid: voorbestemming van ieder mensch en van alle menschen tot een zalig hiernamaals; en het moet hun op aarde mogelijk, ja gemakkelijk, gemaakt worden dat hiernamaals na te strevenGa naar voetnoot(11)! Het besef van den persoonlijken plicht en van de onderlinge verbondenheid: het levensdoel zelf is een veel nauwer vereeniging in God, met elkander; en niemand bereikt het voor zich alleen!... Het waarnemen, in zich en in het menschdom, van Gods weldaden die men verder voltooien wil!... Het aanvoelen van de liefde als eerste levenswet!... | |||||||
[pagina 265]
| |||||||
Met iedere maatschappelijke structuur die niet essentieel en principieel onrechtvaardig is, kan zulke menschelijke waardigheid samengaan. Telkens handhaaft en overtreft zij meteen de strikte rechtvaardigheidGa naar voetnoot(12). Op haar beurt echter wordt zij, door de christelijke barmhartigheid, gehandhaafd en overtroffen. De menschelijke verbondenheid - de grondslag van de liefde - gaat dan op tot eenheid in Christus' leven; en Gods weldaden die men voltooien wil zijn samengevat in Christus' verlossing op het kruis die men, door eigen levensoffer, eveneens te voltooien verlangt. Nederig, onderdanig, boetend; altijd onvoldaan en voor de groote zondaars het meest offerend! De dwaasheid van het kruis is, voor den christen, de hoogste wijsheid; zij overtreft ieder menschelijk begrip van waardigheid, rechtvaardigheid, zelfs liefde; daarom wordt zij, door een paradox alleen, eenigszins uitgedrukt. De dwaasheid van het kruis is de kern-paradox van het christendom. Tegenover de menschelijke waardigheid staat de menschelijke zelfzucht, tegenover de christelijke barmhartigheid de duivelsche trots; en normaal treden, zinnelijk waarneembaar, zelfzucht en trots meer op den voorgrond. Die bewegen zich toch aan de oppervlakte, terwijl de christelijke nederigheid en gehoorzaamheid liever verborgen blijven! Zoo is het uiterlijk vertoon van deze wereld - rijkdom, macht en roem - meestal in de handen van den duivel, die er zelfs de christenen mede bekoort. Zoo is, daartegenover, de vurige christen altijd een verborgen onthechte; uit noodzaak slechts een openlijk onafhankelijke, want 'men moet meer gehoorzaam zijn aan God dan aan de menschen' (Hand. 5, 29). Zoo ligt zijn laatste bezieling - Christus zelf - buiten deze wereld; en anderzijds staat 'de meester van de wereld' - de duivel - er eveneens buiten. Zoo is de wereldgeschiedenis een altijd wisselende strijd: schijn tegen wezen, bedwelming tegen waarheid, duister tegen licht, dood tegen leven, moordende vernieling tegen verborgen werkende kiemen, de duivel met de wereld tegen Christus met het kruis... Geen aardsche zegepraal is aan het christendom beloofd - eerder integendeel -; niets dan de onvergankelijkheid 'tot aan het einde der eeuwen' (Mt. 28, 20). | |||||||
[pagina 266]
| |||||||
* * * 'We praten naast elkander heen!' zou M. ter Braak, ongeduldig, ons tegenwerpen: 'deze Roomsche transpositie van mijn betoog staat er recht tegenover!' - 'Daaruit volgt' zouden wij antwoorden, 'dat uw voorstelling van het christendom recht tegenover het ware christendom staat'Ga naar voetnoot(13). Hierin heeft hij echter gelijk: beweringen tegenover zijn beweringen raken hem niet. Zijn psychologische levenshouding gaat hem vóór alles; deze nu is onhoudbaar. Zij bestaat in een universeelen twijfel. Zij heeft iets gemeens met den methodischen twijfel van Descartes op het domein van de wijsbegeerte, gaat echter veel verder: M. ter Braak twijfelt aan alles behalve aan den twijfel zelf. Twijfelen, ondergraven, verscheuren, doen instorten: dat zou de eerste plicht van ieder man zijn; wil hij niet in het spinrag van de gemeenplaatsen verstrikt geraken, meegesleurd in de banaalste massabeweging. Meedoogenloos, harteloos, onverbiddelijk, consequent!... Steeds trekt de menschelijke menigte, een nieuwe Tantalos, nieuwe gebouwen op van geluk en vrede, die de meest persoonlijken onder hen, in naam van de menschelijke waardigheid, van het christendom zelfs, steeds opnieuw vernielen. Puinen makend gaat de sterke man door het leven: van geen enkelen tempel mag de eene steen op den anderen blijven, want de goden zijn dood... Alles wordt, bij M. ter Braak, functie van die ééne tegenstelling: de eenling die het weet, de massa die zich laat ringelooren. Alles wordt non-conformisme en strijd; en hij ziet niet dat hij zich, zoo, tóch afhankelijk maakt (zij het nog als tegenstander) van het kuddeleven dat hij bevecht. Allen worden vijanden, al zijn het nog windmolens; alles wordt haat: een haat die geen liefde vooropstelt, de berooving van iets wat niet zou bestaan (want haat is de berooving van liefde)! 'Nog een paradox!:' zou Ter Braak triomfeeren, 'het sum- | |||||||
[pagina 267]
| |||||||
mum van de paradoxen!' Een paradox echter die zichzelf ontmaskert, waarachter een duivelstronie ons toegrijnst. Daar is geen non-conformisme tenzij om een hoogere afhankelijkheid: het 'non possumus' van de apostelen; daar is geen haat dan om wille van een liefde; daar is niets relatiefs dan wat, middellijk of onmiddellijk, aanleunt bij iets absoluuts; daar is geen twijfel dan om een zekerheid; daar is geen menschelijke waardigheid dan de trouwe dienst in het verband waar God ons plaatst; daar is geen christen buiten het christelijk geloof; daar is geen paradox waarvan de antinomie zich niet oplost in een hoogere klaarheid... En ziehier het duivelsche van Ter Braak's houding: hij stelt zich in dienst van een discipline. In dienst... van een dienst. Van wien tenslotte? Van den mensch? Van zichzelf dan; en deze absolute zelfvergoding - meer nog deze vergoding van zijn aardsch bestaan - voorgesteld als het hoogste ideaal van dienende trouw, duidt zooveel psychologische verwrongenheid aan, een zoo cynischen zelfmoord van het heiligste in zich (God en de ziel) terwijl men zich voor redder uitgeeft, dat hier wel een duivelsche macht moét inwerken: de engel van de duisternis die de gestalte heeft aangenomen van den engel van het lichtGa naar voetnoot(14). 'De bronnen zijn vergiftigd': herhaaldelijk kwam ons deze zinsnede van Newman te binnen. Wie deed het? En wie blaast den schrijver den schamperen toon in, trotscher en brutaler naarmate het onderwerp heiliger is, dierbaarder voor veler gewetens, met meer eerbied en schroom te benaderenGa naar voetnoot(15)? | |||||||
IIWie Verscheurde christenheid en Van oude en nieuwe christenen aandachtig las, beschouwt het nummer van De Vrije | |||||||
[pagina 268]
| |||||||
Bladen als een waardevol 'document humain': de reactie van ieder van de twee op het betoog van den ander. Beiden weten zich elkanders tegenstander; bewust zetten zij het reeds lang begonnen steekspel voort, met meer intensiteit alleen omdat de inzet nu het christendom is. De onveranderde taktiek echter - 'man tegen man', temperament tegen temperament, geestdrift tegen scepticisme, inval tegen inval: een vuurwerk van paradoxen en schlagers - komt Menno ter Braak het meest ten goede: hij mag, met alle persoonlijke middelen, den strijd aanbinden; Anton van Duinkerken daarentegen moet de zaak die hij dient grooter achten dan zichzelf... Met andere woorden: de strijder Van Duinkerken kan het tegen Ter Braak opnemen; hij kan hem zelfs overwinnen; zijn eventueele overwinning beteekent echter niet, in gelijke maat, overwinning van het christendom, omdat hij zichzelf evenzeer als het christendom heeft verdedigd... Nog anders gezegd: het christendom lijkt ons, voor zulke literaire duels, geen geschikt onderwerp: op het rumoerige forum verzwindt zijn stille, onmerkbaar voedende overtuigingskracht, en, als het gehavend is, maakt een vernuftige tegenaanval alles niet goedGa naar voetnoot(16). Anton van Duinkerken typeert Menno ter Braak heel gevat (blz. 3-8, 17)Ga naar voetnoot(17); zijn beoordeeling van diens constructie blijft echter, om wille van de taktiek, sporadisch en onvolkomen. Omtrent de niet-historiciteit van Christus en de onmogelijkheid, voor een ernstig mensch, van thans nog te gelooven, geeft hij te veel toe: Menno ter Braak grijpt zulke beweringen toch maar uit de lucht!... Op één punt pareert hij niet gevat: hij ziet de christenheid niet voldoende in haar verhouding met het hiernamaals, den 'status viae' in zijn verhouding met den 'status consummationis'Ga naar voetnoot(18). Als men dien horizon afsluit, worden | |||||||
[pagina 269]
| |||||||
de problemen van het lijden, van de middelmatigheid onder de christenen, van de betrekkelijke machteloosheid van de Kerk tegenover aardsch onrecht, eenvoudig onoplosbaar. Met een oproep tot liefde (die alleen volmaakte liefde tot God kan zijn), met een eischen van meer en stralender heiligheid, verdoezelt men ze alleen; terwijl men de begrippen liefde, eenheid, heiligheid verengt en naar de oppervlakte toehaalt. Men vergt, van de christenheid, tastbare resultaten die Christus niet beloofd heeftGa naar voetnoot(19); men levert de Kerk over aan het arbitrage van het forum; men wil een compromis tusschen Christus en de wereldGa naar voetnoot(20)... De voornaamste taak van de Kerk, de redding der zielen, vindt haar voltooiing buiten de wereld; in zijn boek evenals in zijn opstel heeft Van Duinkerken het te zeer over het hoofd gezien. Absoluut en onverbiddelijk zooals altijd, veroordeelt Menno ter Braak onvoorwaardelijk Van Duinkerken's luidruchtig optimisme. Alles brengt hij terug tot 'het psychologische vraagstuk, met zijn polariteit van twijfel en zekerheid' (blz. 23); en er bestaat voor hem geen ander christendom meer dan het 'agoniseerende' (cfr. blz. 29)Ga naar voetnoot(21), verscheurd door den twijfel. Hij vergeet daarbij dat, zuiver psychologisch, het optimisme en de geestdrift toch alleen creëeren en handelen, terwijl aarzeling, weifeling, twijfel slechts uitzuiveraars mogen zijn van een fundamenteel optimismeGa naar voetnoot(22). Dat de noodzakelijke verdieping en uitzuivering van het christelijk leven door zelfonderzoek, aar- | |||||||
[pagina 270]
| |||||||
zeling, tasten en twijfelGa naar voetnoot(23), niet fataal door geloofstwijfel geschiedt, dikwijls heelemaal niet daardoor. Dat hijzelf, hier zooals in zijn boek, naar de gelukkige uitdrukking van Van Duinkerken, 'terwille van een persoonlijke dogmatiek het leven veronachtzaamt' (blz. 17, cursiveering van V.D.). Wij zegden het reeds: het nummer van De Vrije Bladen doet ons weinig sympathiek aan, omdat het christendom er weinig bij winnen kan, veel verliezen. Afgezien daarvan is, ook zuivermenschelijk gesproken, de houding van Van Duinkerken de eenig aanvaardbare. | |||||||
IIIBeide boeken en beide opstellen staan in het teeken van de paradox; daarom kozen wij den titel: 'Paradox en christendom', waaronder wij speciaal een drietal besluiten samenbrengen:
|
|