Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 615]
| |
Rondom Jan Vermeer van Delft
| |
[pagina 616]
| |
gedreven annex herberg. Dit huis was hem als erfenis vanwege zijn ouders aangekomen en bracht hem een huur op van 180 gulden per jaar. Toen zijn moeder gestorven was regelde hij haar bezittingen met zijn zwager Van der Wiell. Vermeer nam ten zijne laste alle lasten en schulden van die boedel, terwijl hij alle inschulden daaruit ten zijne profijte zou mogen opeisen. Ook aangaande de erfenis van zijn zuster Geertruyt treft hij een regeling met zijn zwager Anthony van der Wiell. Alles wordt hem voldaan, behalve 648 gulden, een beduidend bedrag voor die dagen, die zijn zwager hem nog schuldig blijft. Hoewel de familie Vermeer door het kapitaal van de moeder Maria Tins, gesepareerde huisvrouw van Reinier Bolnes, altijd welstand heeft gekend, blijkt, dat enige jaren vóór de dood van de schilder de familie in zorgen geraakte. Catharina Bolnes, Vermeers vrouw, licht ons daaromtrent in. Toen na de dood van haar man de schuldeisers haar besprongen, verzocht zij op 30 April 1676 aan de Hoge Raad mandement van cessie. In dit verzoekschrift zegt zij: 'hoe dat zij suppliante belast zijnde met elf levende kinderen vermits de voorn, haar man gedurende deze oorlog met de Koning van Frankrijk, nu enige jaren herwaarts, zeer weinig of bijna niets hebbende kunnen winnen. Ook de kunst, die hij had ingekocht en waarmede hij was handelende met zeer grote schade heeft moeten uit zijn handen smijten tot alimentatie der voorsz. zijnen kinderen; daardoor dan zoverre is geraakt in verloop van schulden, dat zij suppliante niet machtig is al haar crediteuren (die geen regard willen nemen op het voorz. haar groot verlies en kwade fortuin door de voorz. oorlog gecauseerd) te voldoen'. De brieven van cessie worden haar verleend. Hierbij doet zij afstand van haar gehele boedel ten gunste van haar crediteuren. Door Schepenen van Delft wordt als curator aangesteld de bekende natuurkundige Anthony van Leeuwenhoeck. Het afstand doen van haar gehele boedel ten gunste van de crediteuren is een wel overwogen daad geweest, om te redden wat er te redden was. Onder de negen crediteuren, die hun geld opeisen, staat haar moeder bovenaan, zij noemt zich de principaalste. Vóór de algehele boedelafstand had de Weduwe Vermeer aan haar moeder reeds een belangrijke cessie gedaanGa naar voetnoot1) in mindering van hetgeen zij aan haar moeder schuldig was, n.l. 'een stuck schilderie geschildert by de voorn, haere man zal.r waerin wert uytgebeeldt de schilderconst' (tegenwoordig noemt men dit stuk 'Het Atelier')Ga naar voetnoot2). Vervolgens de | |
[pagina 617]
| |
revenues van een boerderij onder Schoonhoven, van vijf morgen land onder Oud-Beierland en een lijfrente van 200 pond 's jaars. Na de algehele boedelafstand aan crediteuren verhoogt haar moeder beduidend de vorderingen en eist van haar dochter terug al het geld, dat zij in de loop der jaren zo mildelijk aan het gezin Vermeer geschonken heeft. Doch tot algemene erfgenamen van haar na te laten goederen stelt zij aan 'alle de kinderen, dewelcke by haer dochter Catarina Bolnes ende haere Swager Sinjeur Johannes Vermeer zal.r zijn geprocreëert'. Haar dochter zelf krijgt slechts haar gerechte zesde partGa naar voetnoot3).
* * *
Uit het request aan de Hoge Raad om mandement van cessie blijkt dus, dat de oorlog van het rampjaar 1672 de oorzaak is geweest van de zorgelijke finantiële toestand van de familie Vermeer. Opdrachten aan de schilder bleven uit en de handel in kunstwerken lag stil. Ook de moeder Maria Tins maakte een zware tijd door. Haar inkomen bestond grotendeels uit huur van huizen en landerijen. En daar haar landerijen lagen onder Gouda, Nieuwkoop en Oudewater stonden deze door de inundaties van de Waterlinie blank. De pachters konden hun huur niet opbrengen. Als in 1676 nieuwe pachtovereenkomsten worden gesloten, wordt dan ook drie jaren pacht kwijtgescholden. De geldelijke zorgen werden dus vooral veroorzaakt door gebrek aan contanten. Toen Vermeer gestorven was bleef zijn vrouw met elf kinderen achter. In het begrafenisboek van de Oude Kerk te Delft staat achter de inschrijving van zijn begrafenis, dat de overledene 8 minderjarige kinderen achterliet. Hieruit volgt dat bij zijn dood slechts drie zijner kinderen meerderjarig waren. Van vele dezer kinderen vermelden de archieven niets, zelfs hun namen zijn onbekend. Zeven zijn er betrekkelijk vroeg gestorven. In 1713, toen de oudste 59 jaar kan zijn geweest waren nog slechts vier dochters n.l. Maria, Aleydis, Geertruy en Catharina en de jongste zoon Ignatius in leven.
* * *
Het oudste kind was de dochter Maria. Hoewel de doopboeken van de Jezuïeten-statie uit die jaren ontbreken, kan men toch veilig aannemen, dat zij daar gedoopt is, omdat uit de kerkelijke registers van latere datum blijkt, dat de familie Vermeer er kerkte. Over de doop stond als meter haar grootmoeder Maria Tins. In haar testament gedenkt deze haar 'pille' met f 200 boven de andere kinderen van Vermeer. Ook de oudtante Cornelia Tins bedacht in haar testament dit | |
[pagina 618]
| |
kind rijkelijk. Deze oudtante was een klopje. Daar klopjes niet mochten testeren, verzocht zij aan de Staten van Holland en West-Friesland om vrij over haar roerende en onroerende goederen te mogen beschikken. Ofschoon het niet gebruikelijk is, zeggen de Staten, geven zij permissie. De Goudse notaris Straffintveld laat zij op 28 Januari 1661 ontbieden. En de klerk, die haar testament opstelde, schreef: 'In den Name Godes Amen. In den jare ons Hr. dusent ses hondert een ende sestich de 14de Indictie op den 28 dach der maent January de clock ontrent zes uyren nae de middag compareerde etc. de eerbare Juffr. Cornelia Thins bejaerde dogter poortersse de stat Goude my Notario bekent, sieckelyck van lichaem op een stoel by de vier sittende nochtans haer verstant, rede ende memorie wel hebbende ende gebruyckende ende zoo uyterlyck blycken mochte, dewelck ten opsigte van de sekerheyt des doots ende onseckere uyre vandien zeide van meeninge te zijn op de successie van heure tydelycke goederen testamentairlyck te disponeren'. Na enkele schenkingen aan de Goudse armen, haar dienstmaagd, enige bevriende klopjes en 'Noch aan lepelen (drinken) sestich gulden ter behouve van de Jongmans, die haer doode lichaem ter aerde sullen dragen', en na het dochtertje Lysbeth Jans Vermeer een lijfrente van zestig gulden en 15 stuivers 's jaars geschonken te hebben gaat haar testament aldus verder: 'Item, legateerde nog aan Maria Jans Vermeer mede dochtertje van dezelfde Catharina Bolnes een woning met omtrent tien en een halve morgen land, liggend in Bonrepas omtrent Schoonhoven, zijnde leen en te leen gehouden van de Grafelijkheid van Holland en West-Friesland, daartoe gebruikend haar openbrief van octrooi door haar gekregen van de Staten van Holland en West-Friesland in dato 28 Mei 1658'. Maria Tins, die verwittigd was van de ziekte van haar zuster, kwam uit Delft naar Gouda over. Het blijkt, dat zij zich niet kon verenigen met de schenking van Bon Repas aan Maria Vermeer. Op 1 Februari, vier dagen later, verschijnt wederom de notaris en wordt Bon Repas overgedragen aan Catharina Bolnes, Vermeers vrouw, 'zonder dat Maria Jans Vermeer daeraen eenig prerogatieve ofte voordeel sal genieten'. Dit kan alleen op zakelijke motieven hebben berust. Maria zelf was nog maar een kind van zeven jaren en van enige onaangename verhouding tussen grootmoeder en kleinkind is nergens sprake. Het landgoed Bon RepasGa naar voetnoot4) is gelegen onder de Gemeente Vlist, tussen de Vlist en de provincie Utrecht. Het omvat een woning met | |
[pagina 619]
| |
9½ morgen land. Ook de polder van nagenoeg 300 bunders oppervlakte, waarin dit landgoed gelegen is, draagt dezelfde naam. In vroegere tijden vormde deze landen een afzonderlijke heerlijkheid. Over de benaming van deze heerlijkheid, Bon Repas, gaat in de volksmond de volgende legende. Eens behoorde dit landgoed aan de Graaf van Chatillon. Deze heer gaf bij zekere gelegenheid zo'n overvloedige maaltijd, dat de opbrengst van het landgoed er door werd verslonden en voortaan naar deze copieuze maaltijd 'Bon Repas' werd geheten. In het jaar 1562 was het landgoed aan de familie Tins gekomen en bijna honderd jaar later bij de dood van Cornelia Tins komt het aan de familie Vermeer, waaraan het ruim zestig jaren lang zou blijven. Het Repertorium op de LeneGa naar voetnoot5) vermeldt, dat het landgoed op 11 April 1661 kwam 'aan Catharina Bolnes oud 30 jaar bij dood ende makinge van Cornelia Thin'. Voorts vermeldt het register op de Lenen ook nog, dat Jan Vermeer voor zijn vrouw in de handen van Jan de Witt de leenhulde deed: 'Ende voor de voorn. Catharina Bolnes heeft hierin ons hulde, eed ende manscap gedaen de voorn. Joh. Vermeer haer man ende voogt in handen van onse lieve ende getrouwe Raadspensionaris Johan de Witt als stadhouder ende registermeester van onze lenen'. Toen Maria Vermeer 20 jaren oud was, huwde zij de Delftse lakenkoopman Joannes Cramer. Deze was een zoon van de lakenbereider Gillis Cramer, die woonde in het huis 'De Blauwe Hand' aan de Verwersdijk. De familie Cramer behoorde tot de welgestelde burgers van Delft, want toen Sinjeur Cramer Sr. op 3 Februari 1681 door een pater Jezuïet was bediend, stierf hij kort daarop en werd in de Nieuwe Kerk op het Choor begraven in zijn eigen graf. Dit getuigt van zijn welstand. Het Choor was de begraafplaats voor de goed gesitueerde burgers. Na de dood van de vader zette Maria's man Joannes Cramer de zaak in 'De Blauwe Hand' alleen voort, nadat zijn broer Dominicus naar Rotterdam was vertrokken. Uit hun huwelijk zijn verscheidene kinderen geboren en gedoopt in de Jezuïetenstatie, waarbij de grootmoeder Maria Tins als meter optreedt. Hun dochter Beatrix werd klopje en stierf 27 Augustus 1717, slechts 34 jaren oud, op het Delftse Bagijnhof. Catharina Bolnes, Vermeers vrouw, had na de dood van haar moeder Delft verlaten en zich te Breda gevestigd. Uit een request aan de Goudse burgemeesteren blijkt, dat zij te Breda in behoeftige omstandigheden verkeerde. In 1684 richt zij een verzoek aan de Edelachtbare | |
[pagina 620]
| |
Heren Burgemeesteren der stad GoudaGa naar voetnoot6). Zij zegt in dit request, dat zij bij het overlijden van haar man is achtergebleven met elf kinderen, dat zij nu te Breda woont en weinig middelen heeft. Daar deze toestand nu reeds acht jaren heeft geduurd, is zij in een zodanige staat geraakt, dat het niet mogelijk is nog acht kinderen zonder assistentie te kunnen onderhouden. Voornamelijk haar dochter Geertrui baart haar vele zorgen. omdat dit kind 'van God de Heer soodanich met siekte is besocht, dat sij niets kan winnen'. Vervolgens herinnert zij de burgemeesteren eraan, dat haar voorouders een aanmerkelijk kapitaal hadden achtergelaten, waarvan de rente elk jaar aan de huiszittende armen moest worden uitgedeeld. De rente van dit kapitaal moest worden uitgedeeld 'ter presentie ende consent van de naaste vrinden ende erfgenamen'. Catharina Bolnes zegt, dat zij die penningen ten hoogste van node heeft en herinnert eraan, dat haar tante 10 honderd gulden gegeven heeft met de bepaling: 'dat de schamele vrinden van haer testatrices bloede altijt geprefereert sullen wesen voor de andere armen'. De burgemeesters van Gouda verlenen haar de toelage. In 1687, na drie jaren, vraagt zij opnieuw aan. In Juni van dat jaar wordt het haar wederom toegestaan. Zij woonde toen nog steeds te Breda. Doch op het einde van dit jaar vertoeft zij te Delft. Het vermoeden bestaat dat zij met de Kerstdagen haar dochter een bezoek bracht. Zij werd hier ernstig ziek. In de registersGa naar voetnoot7) der Jezuïetenstatie staat vermeld, dat werd bediend op 30 December 1687, 'Domicella Catharina Bollenes', door Pater Philippus de Pauw. Kort daarop is zij overleden. Het Begrafenisregister van de Oude Kerk te Delft zegt, dat op 2 Januari 1688 is begraven Catharina Bolnes wed. van Johan Vermeer. Zij werd uitgedragen uit het huis van haar dochter 'De Blauwe Hand' aan de Verwersdijk. Een kanttekening vermeldt nog, dat 12 dragers haar droegen en dat zij vijf minderjarige kinderen achterliet.
* * *
De oudste zoon van Vermeer heette naar zijn vader Jan Vermeer. Rond het leven van deze jongeman Jan Vermeer II hangt een even geheimzinnige sluier als rond het leven van de vader. Op zeer jeugdige leeftijd, nog vóór zijn meerderjarigheid, trouwt hij met Anna Frank. Hij vestigde zich te Rotterdam, want blijkens de doopboekenGa naar voetnoot8) der R.K. Gemeente wordt hen daar op 25 October 1688 een zoon geboren, Jan Vermeer III. Als doopgetuigen traden op Antony van Wichelen en Maria Catryna de Vlieger. | |
[pagina 621]
| |
Toen zijn moeder Catharina Bolnes te Delft was overleden, komt Jan Vermeer II als oudste zoon in het bezit van het landgoed 'Bon Repas' onder Schoonhoven. Daar hij nog minderjarig is legt de Haagse Notaris Terbeeck van Coetsfelt voor hem de leeneed afGa naar voetnoot9). Kort daarop verlaat hij Holland en trekt naar het buitenland. Ruim dertig jaren vertoeft hij buitenlands zonder enig bericht van zich te laten horen. En ook nadien is nooit enig bericht van hem in het vaderland gekomen. Of zijn vrouw Anna Frank in de kraam gebleven is of met hem is meegetrokken? Zeker is, dat hun kind Jan Vermeer III bij zijn tante Maria Vermeer en zijn oom Joannes Cramer te Delft werd opgevoed. In een acte van vijf jaren later wordt hij het 'verlaten kind' genoemd. Uit de testamenten van zijn grootmoeder vernemen wij dat zijn vader studeerde. Liep hij college aan een buitenlandse universiteit, zoals dat onder de katholieken van die dagen gebruikelijk was of maakte hij een kunstreis door Frankrijk en Italië? Zijn oom Willem Bolnes was in bezit geweest van vicariegoederen uit de kerk van Schoonhoven. Na zijn dood gaf zijn moeder deze goederen aan haar kleinkind Jan Vermeer (II). Zij diende daarom een verzoek in aan de Staten van Holland en West-FrieslandGa naar voetnoot10). Zij verklaarde daarin, dat zij 'als wettige ende eenige patronesse van seeckre vicarie gefundeert inde kercke der stede Schoonhoven op St. Laurens ende Barbara altaer, nu sijnde comende te vaceren door doode van haer comparantes soon z.r Willem Bolnes, deselve vicary te hebben geconsereert, gelijck sij consereert bij desen op haeren neeff Johannes Vermeer soon van haere dochter Catharina Bolnes ende haeren swager Johannes Vermeer Zr in sijn leven constrijck schilder gewoont hebbende binnen de stadt Delft'. Uit een later testamentGa naar voetnoot11) spreekt haar bezorgdheid voor de studie van deze jongeman. Zij zegt: 'doch of binnen de voorsz. tijdt Johannes Vermeer sijne studie op het incoomen van de Vicarye goederen gefundeert op St. Barbara ende Laurens Autaer inde Kercke tot Schoonhoven hem bij de voorsz. Testatrice geconsereert niet en soude connen vervolgen', dat dan zijn voogd mr. Van der Eem hem uit andere penningen kan bijstaan. De toelage aan Catharina Bolnes en haar kinderen gegeven door de Goudse Weesmeesters hield in 1690 op. Haar schoonzoon Joannes Cramer vraagt weer voor drie jaren de toelage aan, en als reden geeft hij op, dat er nog een ongelukkig kind is van Catharina Bolnes en een | |
[pagina 622]
| |
kleinkind. De Weesmeesteren stellen een onderzoek in en vonden, dat het gebrekkige kind al voor vier jaren was gehuwd en dat dus haar man de verplichting had voor haar te zorgen. Tevens vonden zij het onredelijk, dat de Goudse Weesmeesters een verlaten kind van Delftse ingezetenen onderhielden. De toelage werd daarom door Burgemeesteren niet toegekend. De kinderen van Vermeer wilden in het jaar 1706 het familiebezit 'Bon Repas' onder Schoonhoven verkopen. Voor de kleinzoon Jan Vermeer III vraagt zijn oom Joannes Cramer authorisatie aan het Gerecht van DelftGa naar voetnoot12). Daar de Heren Staten geen toestemming gaven, is de verkoop niet doorgegaan. Jan Vermeer III was bij zijn oom Joannes Cramer in het lakenbedrijf opgeleid. In het jaar 1714 treedt hij te Leiden in het huwelijkGa naar voetnoot13). Zijn ondertrouwakte vermeldt, dat hij te Rotterdam geboren, lakenwever van beroep was en dat hij woonde in de Haarlemmerstraat. Hij huwde er Elisabeth de Roo, die te Delft geboren werd en nu woonde in de Koesteegh te Leiden. Uit dit huwelijk zijn, blijkens de katholieke doopboeken te Leiden, verscheidene kinderen geboren. Een jaar voor dit huwelijk hadden de kinderen van Vermeer nogmaals getracht het familiegoed 'Bon Repas' te verkopen. Aan Franciscus de Bie, advocaat voor het Hof van Holland, geven zij per notariële acte volmachtGa naar voetnoot14) tot verkoop van het landgoed. Uit deze volmacht weten wij dat er nog 5 kinderen van Vermeer in leven zijn n.l. Maria, Aleydis, Geertruy, Catharina en Ignatius benevens twee kleinkinderen Jan Vermeer en Catharina Hosperius. Ook nu geven de Staten geen toestemming. De reden hiervan zal wel geweest zijn, dat Jan Vermeer II, wanneer hij in het vaderland zou terugkeren, zijn rechten kon opeisen. Eindelijk 25 Juni 1720 krijgt Jan Vermeer III, oud 32 jaren, wonende te Leiden, 'bij presumtie van sijns vaders dood, die ontrent 30 jaren uitlandig geweest soude zijn, sonder dat er van hem eenige tijding gekomen is', het landgoed op zijn naamGa naar voetnoot15). En het jaar daarop 19 Juni 1621 wordt het overgedragen aan Aart Corevaar 'bij opdracht van de kinderen Vermeer'. Precies 60 jaren lang was 'Bon Repas' familiebezit geweest van de Vermeers.
* * *
Van de zoon Ignatius Vermeer weten wij slechts dat hij het jongste kind was. Toen de vader stierf was hij nog zeer jong, want toen zes weken na de dood van de schilder een inventaris van zijn huis werd | |
[pagina 623]
| |
opgemaakt, trof men in de kookkeuken nog de kinderstoel aan. De familie Vermeer is zeker goed bekend geweest met de paters Jezuïeten. Hun schuilkerk en woning grensden aan het huis van Vermeer. Blijkens de kerkelijke registers ging de familie er ter kerke en evenals verscheidene andere Delftenaren uit die tijd noemde zij een van haar kinderen Ignatius, naar de stichter der Jezuïetenorde.
* * *
Beatrix Vermeer was in het huwelijk getreden met Johannes Christophorus HosperiusGa naar voetnoot16). Beiden zijn waarschijnlijk vroeg overleden, want hun dochtertje Elisabeth Catharina Hosperius werd toen zij drie jaren en acht maanden oud was, opgevoed bij haar oud-tante Aleydis Magdalena van Roosendael, een Haags klopje, dat haar laatste levensjaren sleet op het Delftse Bagijnhof. Zij werd bij de dood van haar oud-tante haar algemene erfgenaam. Dit klopje van Roosendael was een van de twee kleindochters van de Goudse burgemeester, mr Jan Jacobsz van Roosendael, die zeer bekend is in de historie van de opkomst der Republiek en die met recht gesteld wordt onder de eerste grondleggers der Hollandse VrijheidGa naar voetnoot17). Door zijn beleid schaarde Gouda zich het eerst van alle Hollandse steden onder Oranje. Vóór de val van Den Briel stond hij reeds met de Prins in schriftelijk contact en ontving vanuit Dillenburg brieven van hem. P.C. Hooft zegt omtrent hemGa naar voetnoot18): 'dat veel van de geenen, die het geluk der vermaardheid te beurt viel, nog hebben, nog eenige hunner naecoemelingen 't loon hunner verdiensten genooten. Dit laatste hebben sijne nakomelingen maar al te wel ondervonden, want naer van Rosendaels dood, den ondergang van zijn aloud geslagt door de herstelde vrijheid begonnen is, dewijl die in 't kort door haar aankleeving aan de Catholyke Religie, die zij van haar voorouders ontfangen hadden, buiten alle Regeering ende andere ampten gesteldt, bijna geheel ten ondergebragt zijn. Hij hadt de vrije Oeffening van Religie zoo wel voor de protestanten als catholieken bedongen, ende mede in de vergadering der Staten vastgestelt, zooals aanstonds zal blijken ende had nooit kunnen gelooven met zoovele deftige voorstanders der vrijheid, dat zijne medeburgers voor welkers vrijheid van gemoed hij zijn goed ende bloed gewaagt hadt, naderhandt zijne nakomelingen, voor dankbaarheid buiten alle Regeering ende ampten zoude stellen, ja zelfs beletten de oeffening van de Godsdienst hunner voorouders'. | |
[pagina 624]
| |
Op een andere plaats zegt HooftGa naar voetnoot19): 'Als men nu opmerkt, dat Gouda onder d'eerste steeden is geweest, die het Spaansche Juk afwierpen ende dat Mr Jan Jacobszn het voornaamste bewind in handen had, daar d'andere regenten gansch niet Prins gezindt waren, soo als ook boven aangehaalt is, ziet men klaar, dat hij geen gevaar van goed of lijf, nog ook van vrouw en kinderen ontsien heeft ende sig onder de allereerste aan de Spaanse bloeddorstigheid ende onmenselijke verwoedheid heeft blootgesteld op een tijd dat genoegzaam alle de omliggende steden nog in de handen der Spanjaards waren'. Vergeten en ongeacht leefden zijn beide kleindochters eerst in de schaduw van een Haagse schuilkerk in de Juffrouw Idastraat als klopjes en later de langst levende op het Delftse Bagijnhof. Zij besteedden haar nog aanzienlijk kapitaal tot wederopbouw van de Katholieke Kerk in ons vaderland. De langst levende, mejuffrouw Aleydis Magdalena van Roosendael, maakte in 't jaar 1703 haar testamentGa naar voetnoot20). Maar tevoren liet zij per notariële acte vastleggen, dat zij geen eigenlijk klopje was. Dit werd gedaan met het oog op het plakkaat van 1655 dat het testeren van klopjes regelde. DitGa naar voetnoot21) plakkaat stelde de klopjes onder curatele 'tot wering van alle onbehoorlijke fundatiën'. In haar testament schenkt zij f 100 aan haar nicht Elisabeth van Dyck, oudste dochter van den E. Bartholomeus van Dyck, klerk van de Raad van Staten te 's-Gravenhage, f 100 aan haar nicht Anna Maria van Roosendael dochter van den E. Johannes van Roosendael conrector van de Latijnse School te Gouda, f 100 aan Johannes Vermeer zoontje van haar neef Johannes Vermeer wonend ten huize van Sinjeur Joannes Cramer, koopman alhier, en tot haar algemeen erfgenaam benoemt zij Elisabeth Catharina Hosperius, dochter van haar nicht Beatrix Vermeer, aan haar verwekt door Johannes Christophorus Hosperius, en die sedert haar ouderdom van drie jaren en acht maanden bij haar inwoont en door haar is opgevoed. * * *
Ontroerend is de bezorgdheid voor Vermeers kinderen, die spreekt uit de testamenten van hun grootmoeder, Maria Tins, eens de gesepareerde huisvrouw van Reinier Bolnes. Na een zeer ongelukkig en mislukt huwelijksleven, was deze moeder Gouda ontvlucht en te Delft komen wonen waar Vermeer bij haar introuwt. Nu begon voor haar een heel nieuw en ander leven. Met Vermeer verschijnt in het leven dezer beide vrouwen een man, die wel het scherpst contrast vormt met het | |
[pagina 625]
| |
brute wreedaardige karakter van Bolnes. Bijna alle werken van Vermeer bezingen de lof der vrouw. Hij is een late Middeleeuwer genoemd in hoofse vrouwendienst. De vrouwen op de schilderijen van Vermeer vervullen er nimmer de rol van ornament en decoratie, doch zij beheersen het vlak. Het interieur rondom haar met zijn voorname stoffering accentueert haar gratie. Een nieuwe ongekende wereld moet Maria Tins in de nabijheid van Vermeer zijn binnengetreden. Deze zielsdiep gekrenkte vrouw, versmaad door haar man, geslagen en getrapt in het bijzijn van haar kleine kinderen, ten aanschouwen van haar personeel, veracht door haar zoon, befluisterd en besproken door het kleinsteedse volk, dat samenliep voor haar deur bij de huiselijke scènes, moet bij Vermeer haar zelfrespect en eigenwaarde weer teruggevonden hebben. In de opofferende zorgen voor het kinderrijke gezin van haar dochter Catharina en Jan Vermeer vond zij tot op hoge ouderdom troost en voldoening. Maria Tins is geboortig van Gouda en haar familie was verwant aan de regentenkringen van de Hensbeecken, alias van Oudewater, en van de van Roosendaels, geslachten, die in de stad- en landspolitiek van de 16e eeuw een rol hebben gespeeld, in het bijzonder de van Roosendaels, die met Prins Willem I en de andere Oranjevorsten in vriendschappelijke betrekkingen hebben gestaan. Te Gouda woonde zij op de Haven in het huis 'de Trapges', het ouderlijke huis der Hensbeecken. Als kind heeft zij hier de geheime bijeenkomsten gevolgd van de Goudse katholieken, want het ruime huis 'de Trapges' gaf aan een talrijke menigte gelegenheid om in het geheim de godsdienstoefeningen bij te wonen. Eenmaal is zij getuige geweest van een nachtelijke inval van de Schout, toen deze een godsdienstoefening kwam storenGa naar voetnoot22). Op tienjarige leeftijd overleed haar vader. Drie jaren na dit overlijden hertrouwde haar moeder met Gerrit Gerritsz. Camerlingh, een zoon van de oudburgemeester van Delft Gerrit Michelsz. Camerlingh. Uit dit huwelijk was een dochter geboren, Maria Camerlingh, die te Delft gehuwd was. Toen haar huwelijk was uitgelopen op een scheiding van tafel en bed, vestigde zij zich met haar beide dochtertjes te Delft, enkele huizen van haar halfzuster af. Uit de verdeelde boedel bracht zij de voor die tijd kapitale som van ruim f 15.000 mee. En op de lange lijst van goederen die haar volgden kwam ook voor een handboekje van Canisius, een aanwijzing, dat haar kinderen bij de Goudse Jezuïeten de catechismuslessen hebben gevolgd. Te Delft werd zij het middelpunt | |
[pagina 626]
| |
van Vermeers gezin, aan welke zij al haar moederlijke liefde schonk. Als een schutsengel stond zij 30 jaren lang over zijn talrijk kroost. Na de dood van Vermeer herriep zij al haar vorige testamenten en stelt zijn kinderen als haar uiversele erfgenamen aan. Vier maanden later preciseerde zij haar testamentGa naar voetnoot23) en eist nu, dat haar goederen onverdeeld en onverkaveld zouden blijven tot het jongste kind 14 jaar zou zijn geworden, terwijl zij haar executeur, Mr Hendrik van der Eem, haar nichten Aleidis en Cornelia van Roosendael en bijzonder haar dochter, die voor haar kinderen het meest staat, te 'vigileren', dat zij toch goed acht gelieven te slaan op hun opvoeding en te zorgen, 'dat zij eenige coopmanschappe ofte eerlycke hantwerck coomen te leeren, oordelende, dat het getal van haere dochters kinderen al te groot is omme alle leedich te gaen ende niet by de hand te nemen'. Voor haar zelf vraagt deze zorgzame moeder niets meer. De minste statie bij haar begrafenis moest achterwege worden gelaten om onnodige kosten te voorkomen. Zij begeert slechts in Delft begraven te worden in de Oude Kerk in haar graf, hetwelk ligt voor het Choor. In haar laatste levensjaar blijkt het, dat de moeder gekweld werd door angst en bekommernis omtrent het lot van haar kleinkinderen. Wederom ontbood zij een notaris en verklaarde, dat zij enige wijzigingen nodig vond in haar testament, omdat zij vreesde, dat haar landerijen, in Beijerland gelegen, gekomen van haar ouders en zo zorgvuldig bijeengebracht en bewaard, dat deze landerijen indien zij na haar overlijden in absolute macht van haar erfgenamen zouden komen, dat deze niet lang onder hen zouden blijven, 'maer werden verteert, opgegeten, verkogt ende veralieneert'. Deze landerijen met haar andere goederen mochten niet worden bezwaard, belast of verkocht, totdat het jongste kind genaamd Ignatius Vermeer zestien jaar zal zijn geworden. Haar grootste zorg ging vooral uit naar de vier jongste kinderen: 'expresselijk begerende, dat tot die tijd toe de vier jongste kinderen van haar dochter uit de vruchten of de revenues van haar na te laten goederen zullen worden gereed ende gekleed, opgevoed ende onderhouden in zodanig stiel, nering, ambacht of handwerk als de executeurs raadzaam zullen vinden'. Dit waren de laatste testamentaire woorden, die de zorgzame moeder sprak, woorden vol liefde en bekommernis omtrent het welzijn van haar kleinkinderen, de kinderen van Jan Vermeer. |
|