Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 250]
| |
Ras Sjamra-Ugarit
| |
[pagina 251]
| |
geschreven documenten, op twee uitzonderingen na, - Hethietisch beeldschrift op een zegel en enkele Cretenzische of Cyprische tekens op vazen en op een zilveren mapje, - in spijkerschrift en in hiëroglyphenschrift. Het reeds lang bekende Sumerisch-Akkadisch spijkerschrift is zelfs tamelijk sterk vertegenwoordigd; te Ugarit, zoals in de rest van Kanaän, was het algemeen gekend en voor internationaal verkeer in gebruik. Maar daarnaast, en dit was de grote revelatie van de opgravingen in 1929, vond men tafeltjes, beschreven met een soort spijkerschrift, dat met het klassiek Akkadisch schrift niet kon worden gelijkgesteld. De
eerste opgave gold dan ook het lezen van de teksten. Twee geleerden vooral, Hans Bauer en Paul Dhorme, hebben met verwonderlijke snelheid dit nieuwe schrift ontcijferd. Het bleek een alphabetisch schrift te zijn, lopend van links naar rechts, - twee tabletten zijn andersom beschreven in 'spiegelschrift', - waarbij de woorden meestal door een kleine verticale streep gescheiden zijn. De meeste tekens zijn anders van compositie dan de Akkadische en Babylonische van welk tijdperk ook. Vooral de eenvoudige samenstelling is zeer opvallend. Enkele tekens bestaan slechts uit één of twee 'spijkers', | |
[pagina 252]
| |
de overige uit drie à zes; slechts één vereist zeven spijkers. Dit laatste is hoegenaamd geen zeldzaamheid in het Akkadisch, waar vele tekens belangrijk meer spijkers tellen. Kan men aldus een klaarblijkelijk streven naar werkelijke vereenvoudiging vaststellen, toch valt tot dusver niet te ontdekken naar welk systeem of methode de geniale innovator zich heeft gericht. Ook het gering aantal tekens dat nodig bleek om de taal van de documenten weer te geven was een opvallend feit, waaruit de ontcijferaars spoedig de passende gevolgtrekking afleidden. Men weet, dat het Akkadisch honderden tekens gebruikt, terwijl hier een dertigtal voldoende was. Het was niet moeilijk hieruit te besluiten, dat men niet met een lettergreepschrift, maar met letterschrift, dus een alphabet, te doen had. Om dan verder de teksten te kunnen lezen, veronderstelde men, en terecht zoals spoedig zou blijken, dat deze opgesteld waren in een semietische taal, die nauw aan het Hebreeuws verwant was. Bovendien ontdekte men, dat een driedubbele spijker, geplaatst vóór een woord dat blijkbaar een eigennaam moest zijn, een voorzetsel moest weergeven. Zo kwam men tot de lezing van het eerste, teken, de l. Daarmee ging men op zoek naar andere woorden, waarin deze letter vervat was en die gemakkelijk op te speuren waren: b(a)c(a)l,b(a)c(a)l(a)t,th(a)l(a)th,m(e)l(e)k. Hierbij werden dan weer andere tekens ontcijferd, die voor verdere pogingen nuttig bleken. Op deze wijze is de ontcijfering van het alphabet vlug voortgeschreden en mag het resultaat als definitief worden beschouwd. Een moeilijkheid voor lezing en vertaling van de Ras Sjamrateksten is wel het feit, dat deze documenten in hoofdzaak niet gevocaliseerd zijn. Wel had het aantal tekens aanvankelijk anders kunnen laten verwachten. Het consonantenalphabet van het Hebreeuws telt immers maar 22 lettertekens, terwijl er hier toch 30 voorhanden waren. Dit probleem is echter bevredigend opgehelderd: de aleph komt in drie verschillende vormen voor, naar gelang de vocaal a, e (of i) en u is; de samekh kan op twee manieren geschreven worden; de ha wordt van de heth onderscheiden; de gain van de ain; de tha is niet samengevallen met sj in, noch de za met de teade, terwijl er bovendien over de juiste betekenis en waarde van een niet veelvuldig voorkomend teken nog wordt gediscussieerd. De consonanten-rijkdom van het alphabet dezer inscripties vertoont natuurlijk enige overeenkomst met het Arabisch, dat 28 lettertekens kent. Dan rijst de vraag naar den oorsprong van deze spijkerschrift-tekens en van het alphabet in het algemeen. Overgaan van lettergreepschrift of beeldschrift naar alphabetisch schrift, is een | |
[pagina 253]
| |
stap van belang zetten, waarvan de geweldige kulturele betekenis ons gemakkelijk ontgaat. Egyptische hiëroglyphenschrijvers, gewend aan het voorkomen van woorden, die maar één consonant bevatten, waren wellicht in de gunstigste omstandigheden om de revolutionairen sprong naar het alphabet-systeem te wagen. Hoewel de Egyptenaren er zelf niet toe kwamen, meent men toch, dat hun schrift het princiep zelf van een alphabet heeft laten uitschijnen, dat door de Kananeërs zou worden doorgevoerd. Wat echter de concrete tekens betreft, waarmee de geleerden van Ugarit het princiep van het alphabetisme hebben uitgewerkt, is de zaak oneindig meer delikaat. Men heeft verwezen naar de oud-Babylonische lettertekens, naar de Zuid-Arabische lettervormen, naar het proto-Sinaïtisch schrift en naar de nog duistere Zuid-Palestijnse alphabetische lettertekens, als naar zoveel schriftexperimenten, die als prototype voor de Ugarietische tekens zouden kunnen doorgaan. Met meer aandrang nog brengt men in dit verband het Phoenicisch alphabet naar voren, waarvan het oudste klassiek monument de inscriptie van den sarcofaag van koning Achiram van Byblos was. Al deze schriften, het Babylonisch natuurlijk uitgezonderd, hebben met spijkerschrift niets gemeen. Het mag dan waar zijn dat sommige tekens te Ugarit eenvoudig een transpositie in spijkerschrift blijken te zijn van de klassieke Phoenicische lettertekens, men zou evengoed een dependentie van het Phoenicisch schrift tegenover dat van Ras Sjamra kunnen voorstellen. Een eerste taak is zeker definitief uit te maken, welke van de twee systemen van alphabetisme het oudste is. Dat ook hier verrassingen niet uitgesloten zijn, blijkt uit het recente boek van M. Dunand, Byblia Grammata. Naast documenten met pseudo-hiëroglyphisch schrift, - een nieuwe schakel in het streven naar een alphabet, zoals Dhorme meent te kunnen bewijzen, - publiceert de Franse auteur enkele phoenicische inschriften, die ouder blijken te zijn dan het schrift van Ugarit. Maar - opvallend en belangrijk détail, - een mededeling van den auteur die in het reeds afgewerkte boek werd ingeschoven, roept vele conclusies van het werk terug, en vooral de datering van sommige schriftstukken wordt aanmerkelijk jonger aangeslagen. Ook dient aandacht geschonken te worden aan het feit dat men, in dezelfde periode, op meerdere plaatsen in Syrië en Palestina pogingen kan constateren van zoeken naar een alphabet, wat er op wijst dat het in den drang van de ideeën van dien tijd lag. Misschien heeft Ugarit zelf nog niet het laatste gegeven van wat er te vinden is, of van wat uit het reeds gevondene kan worden afgeleid. Een mogelijkheid, die voorlopig zeker in overweging mag genomen worden, is dat het alphabe- | |
[pagina 254]
| |
tisch schrift van Ugarit oorspronkelijk niet zou uitgedacht zijn om de semietische taal van de stad weer te geven, maar om het Hurrietisch uit te drukken, dat door een aanzienlijk deel van de bevolking werd gesproken, en dat we inderdaad in de alphabetische documenten vinden. Niet onmogelijk of onwaarschijnlijk is tenslotte ook de hypothese, dat het alphabet van Ras Sjamra niet door een bestaand schrift zou zijn geïnspireerd, maar dat het door één of anderen genialen schrijver, op zijn minst goed vertrouwd met het Akkadisch spijkerschrift, tamelijk willekeurig zou zijn samengesteld. Waarom echter de auteur zich niet voor alle consonanten, - denkt aan de aleph en de samekh, - aan het zo eenvoudig als logisch princiep heeft gehouden, waarbij aan elke consonant slechts één teken zou beantwoorden, moeten de Ras Sjamra-vorsers nog uitmaken. Merkwaardig kort schijnt het bestaan van dit alphabetisch schrift geweest te zijn. Het is waarschijnlijk niet veel ouder dan 1400, en anderzijds blijkt het na den brand van 1365 niet meer gebruikt te zijn. De ongelijke strijd met het nog veel eenvoudiger Phoenicisch alphabet werd gemakkelijk ten voordele van dit laatste beslecht; spijkers en kleitafeltjes hebben het moeten afleggen tegen inkt en papyrus. Gedurende de weinige decennia van hun gebruik is er natuurlijk van ontwikkeling in de schrifttekens niet veel te bespeuren. Zowel op de kleitafeltjes als op de monumenten in kalksteen en de bijlen in brons, is de algemene vorm van de tekens constant dezelfde.
In dit nieuw alphabetisch schrift openbaarde zich ook een deels nieuwe taal of althans een ouder stadium van een taal die ons slechts sterk geëvolueerd zou bekend worden. Meer nog dan schriftsoorten, leverde Ras Sjamra een gevarieerd beeld van talen. Niet minder dan zeven zijn er vastgesteld: Egyptisch, Sumerisch, Akkadisch, Hethietisch, Cyprisch of Cretisch, Hurrietisch en de inheemse semietische taal van Ugarit. Het valt niet te loochenen, dat het spijkerschriftalphabet van Ras Sjamra, door zijn veelheid van tekens, voortreffelijk aangepast schijnt om den klankenrijkdom van die eigen taal weer te geven. Doch ook Hurrietische en zelfs Akkadische teksten, - deze laatste zijn blijkbaar minder geslaagd te noemen en misschien alleen bij wijze van experiment uitgevoerd, - zijn in dit schrift gesteld. We beperken ons echter tot de inheemse semietische teksten en de eigen taal van Ugarit. Vele woorden uit den schat van Ugarit zijn met behulp van woordenboeken voor het Hebreeuws, het Akkadisch, het Arabisch, het Aramees of het Phoenicisch terug te vinden en te verklaren. Van bepaalde woorden is echter, ook met behulp van al wat het | |
[pagina 255]
| |
reeds bekende semietische domein als hulpbron aanbiedt, de betekenis niet te achterhalen, zelfs niet bij benadering. Het gebeurt wel eens, dat de contekst een mogelijken zin suggereert. Maar voor elken Ras Sjamra-lezer is het zonder meer duidelijk, dat er nog heel wat te doen overblijft. Telkens weer, bij het lezen van een commentaar op een tekst, stuit men op vraagtekens, opengelaten woorden, eenvoudig getransscribeerde uitdrukkingen. Niet de veelal slecht bewaarde tafeltjes dragen daar altijd schuld aan. Nemen we b.v. de meer belangrijke documenten, als de mythologische of de legendarische, dan constateren we spoedig een bonte verscheidenheid van meningen en vertalingen. Men is het wel eens akkoord voor sommige woorden, zelden voor een heel vers, praktisch nooit voor een gehele passage. Aan vreemde woorden, Hethietische of Hurrietische, ontbreekt het niet. Vooral voor ambten en functies blijken vreemde woorden in de taal van Ras Sjamra te zijn binnengedrongen. Voor den kulturelen invloed dien de inheemse bevolking heeft uitgeoefend, is het daarbij treffend vast te stellen, dat de binnengedrongen uitheemse woorden aan de Semietische taal van het land het meervoudssuffix hebben ontleend. De innerlijke bouw van de taal van Ugarit, de morphologie en de syntaxis, zullen nog geruimen tijd de aandacht van de vakmannen vragen. Ondertussen beschikken we reeds over enkele essais, die gelukt genoemd mogen worden. Misschien zelfs is al het wezenlijke van een goede grammatica daarin behandeld, maar détailvondsten kunnen heel wat interessante aspecten van de taal en van haar plaats in de grote familie der semietische talen plots in het daglicht stellen. Van speciale studies, aan het werkwoord of het nomen te Ras Sjamra gewijd, is zeker nog veel te verwachten. Onlangs hebben we aldus de aandacht kunnen vestigen op sommige woordvormen, waarbij een nomen in het enkelvoud den mysterieuzen uitgang - m vertoonde. Dat dit niet een meervoudsuitgang is, maar een suffix dat de rol van een gewoon voorzetsel overnam, menen we voldoende aangetoond en bewezen te hebben, onder meer door verwijzing naar gelijksoortige gebruiken in de Kananese glossen van Amarna en in den Bijbel, waar dergelijke vormen als archaïstisch werden op zij geschoven en verwaarloosdGa naar voetnoot(1). De continuïteit van de taal van Ugarit met deze van Kanaän en van Palestina, is daarmee toch een schakeltje rijker. De vraag tot welke semietische groep de taal van Ugarit moet gerekend worden, roept een zeer ingewikkeld probleem op. Het brengt ons geen stap verder en het zweemt naar een faciliteits- | |
[pagina 256]
| |
oplossing, deze taal eenvoudig naar de vindplaats Ugarietisch te noemen. Haar verhouding tot de Kananese en Aramese groepen dient in elk geval afgewogen en berekend te worden. Het dertigtal der alphabet- tekens vertoont een zekere analogie met het Arabisch, dat ook nog enkele andere kontaktpunten met het Ugarietisch bevat; de phonetiek en bepaalde eigenaardigheden van de vormleer doen aan Kananees denken, of anderzijds aan het Aramees, terwijl voor den woordenschat de handboeken van alle semietische talen met vrucht worden aangewend. Men is het er over eens, dat de taal van Ras Sjamra tot de west-Semietische groep behoort. Mag men hierbij in overweging nemen, dat de taal van Ugarit de brug zou vormen tussen de Kananese groep in wijderen zin, - het Kananees, het Phoenicisch, het Hebreeuws en het Moabitisch, - en de oost-Semietische talen, die door het Assyrisch en het Babylonisch vertegenwoordigd zijn? Bij een eventueel bevestigend antwoord zou een oplossing gemoeid zijn van het hangende vraagstuk der taal van Amurru, één der voorlopige 'onbekenden' uit de oriëntalistiek. Misschien brengen de teksten van Mari dit probleem een stap nader bij de oplossing. Maar het is wel aanlokkend de afwijkingen van het eigenlijke Kananees in de taal van Ugarit als zovele eigenaardigheden van de taal van Amurru voor te stellen. Doch de verhouding tussen oud-Aramees en die taal van Amurru, verhouding die evenmin bepaald is, moet dan ook ter sprake komen.
Met zijn schrift en zijn taal leverde Ras Sjamra ook een nieuwe 'literatuur'. De armoede aan schriftvondsten, vooral dan van langere teksten, in het oude land van Kanaän, werd te diep als een teleurstelling aangevoeld, om niet aanstonds de belangstelling van alle oriëntalisten, en vooral van de biblisten, op de literatuur van Ugarit te concentreren. Voor de bestudering van de kananese kultuur vormen deze documenten de voornaamste rechtstreekse bron, terwijl ze, als studie- en illustratiemateriaal voor den Bijbel, van groter belang geacht worden dan de brieven van Amarna en de hethietische teksten van Boghaz-Köi. Het gaat om een 170 kleitafeltjes van groter of kleiner formaat, met 5400 regels tekst. Niet alle documenten zijn echter ongeschonden bewaard gebleven, en zelfs op de best leesbare zijn vele woorden en soms gehele lijnen afgebroken of uitgewist. Naar hun inhoud kan men de teksten over verschillende rubrieken indelen: mythen, epen of heldengedichten, hymnen, liturgieën en cultusregelingen, offerlijsten, naamlijsten van goden, van steden en dorpen, van beroepen, van handelsgoederen, van schepen en wagens, van maten en getallen, opschriften op wapens, | |
[pagina 257]
| |
zegels en gedenkstenen, recepten voor paardengeneeskunde, schooloefeningen. Dat lijkt dus wel een zeer interessante verscheidenheid te zijn. Bij nader inzicht echter, juist omwille van hun soms duistere inhoud, zijn een groot aantal stukken toch weer teleurstellend. Over de betekenis van andere wordt nog vinnig gediscussieerd. Indien we het willen beproeven aan te tonen welk soort gegevens ons door de tafeltjes wordt verstrekt over de activiteit van dit antiek kultuurcentrum, dan doen we het best achtereenvolgens de administratieve, de mythologische en de legendarische teksten te beschouwen. Nemen we dan vooreerst de administratieve of officiële documenten. Het zijn gewoonlijk korte teksten, waarvan de inlichtingen dadelijk geregistreerd en zonder veel discussie kunnen verwerkt worden. Ze geven een beeld van de politieke organisatie en van de sociale en economische verhoudingen te Ugarit. Tekent men b.v. uit deze tabletten al de namen van steden op, dan krijgt men een beeld van de uitgestrektheid van den geographischen horizon van de bewoners van Ugarit. Vooral komt men dan tot de conclusie dat de stad Ugarit, in de jaren die den brand van 1365 voorafgaan, de metropool was van minstens 120 andere plaatsen. Deze waren in de omgeving gelegen en vielen onder de rechtsmacht van den koning van Ugarit, die er belastingen inde en ook de jonge mannen opeiste voor werken van algemeen nut of voor militaire dienstplicht. In enkele gevallen kan men sommige ugarietische dorpsnamen op een moderne kaart van Noord-Syrië nog terugvinden. Andere tafeltjes, - als de lijsten van tempelbedienden, van grondeigenaars, van olie- en wijndistributies aan bepaalde personen, - zijn van betekenis door de eigennamen die er in voorkomen. Van meer dan duizend personen, zowel uit de hoofdstad als uit de meer landelijke woonplaatsen, kunnen we aldus de identiteit nagaan. De conclusie van dergelijk onderzoek is niet alleen voor haar zelf interessant, maar ook voor de geschiedenis van de stad en het koninkrijk. De bevolking van Ugarit blijkt immers zeer cosmopolitisch geweest te zijn. In alle rangen en standen worden twee goed onderscheiden ethnologische groepen aangetroffen: de autochtone semietische bevolking en de geïmmigreerde Hurrieten en Aziaten. Wellicht zijn deze beide laatsten tijdens de Hyksos-periode in het rijk binnengedrongen. Ook de namen van ambten en ambachten, hoewel de verklaring van vele termen duister blijft, geven een belangwekkend uitzicht op de sociale toestanden van dien tijd. Het is geen anachronisme reeds te spreken van echte corporaties. Andere teksten, te oordelen althans naar de opgesomde waren en de genoteerde berekeningen, stammen uit het handelsverkeer. Tenslotte, en dit is te allen | |
[pagina 258]
| |
tijde een belangrijk literatuursoort, zijn er ook enkele brieven bewaard. Vernemen we van Talmayanu slechts, dat hij bekommerd is om den toestand van zijn moeder, de koningin van Ugarit, dan hebben we daarnaast ook het zeer belangrijke en reeds vermelde schrijven van Niqmad aan Suppiluliuma, waarin de vorst de geschenken opsomt waarmee hij zich de welwillendheid van het koninklijk hofpersoneel van de Hethieten wil verzekeren. De mythologische en liturgische teksten, minder rechtstreeks te verwerken en aan zeer uiteenlopende verklaringen blootgesteld, behandelen de godenwereld van Ras Sjamra en bepalen de onderlinge verhoudingen tussen de verscheidene godheden. Typisch zijn reeds de benamingen die aan deze documenten werden gegeven: 'de cyclus van Aleïn-Baäl en Môt' (AB), die minstens zeven tabletten omvat; 'de geboorte van de liefelijke en schone goden, Sjachar en Sjalem' (SS); 'de jachtpartijen van Baäl en Houd' (BH); 'de hymne aan Nikal en aan de Kosjarôt' (NK); 'de Rephaïm' (Rp). Indien we ook hier een zeker klassering willen toepassen, dan kunnen we het best een onderscheid maken tussen de hymnische poëzie (SS en NK), misschien een verzameling van hymnen en acclamaties die bestemd waren voor een bepaald liturgisch, cultueel feest, en de grote mythologische verhalen, gecentreerd rondom de hoofdfiguren van Baäl, Anat en de Rephaïm. Het is echter niet zo eenvoudig de hoofdthemata aan te duiden van al deze mythologische gedichten, noch de rol te bepalen die elke godheid in het ugarietisch pantheon innam. Er is nog heel wat werk vereist vooraleer men de juiste toedracht van elke tekst zal kunnen achterhalen en de plaats in het ensemble van de mythologie van Ras Sjamra. Om maar één aspekt van deze lastige opdracht te illustreren, kunnen we even ingaan op de mythe van Aleïn-Baäl (AB). Tot dit groot complex behoren de tafeltjes die aangeduid werden onder de volgende afkortingen: I AB, I* AB, II AB, III AB, IV AB, V AB, VI AB, en waarschijnlijk ook. BH. De volgorde in den loop van het verhaal is echter zeker niet deze die door de afkortingen wordt aangeduid. Men onderscheidt tegenwoordig een hoofdcyclus en enkele bijkomende verhalen, die de res gestae, de heldendaden van Baäl en Anat zouden bezingen. Tot het fundamenteel verhaal zouden behoren: V AB + VI AB + II AB en ook I* AB + I AB, terwijl IV AB ('Baäl en de koe'), BH ('Baäl en de vreters') en III AB ('strijd en overwinning van Baäl op Zbl-Ym)' zoveel intermezzo's zouden zijn die de persoonlijkheid van Baäl moeten onderstrepen. Blijven we thans bij de hoofdthemata van den Baäl-cyclus, dan dienen volgende motieven naar voor gebracht: de voortdurende rivaliteit tussen Baäl, god van de lente en van | |
[pagina 259]
| |
den regen, en Môt, god van den zomer en van de alles verschroeiende hitte; de eeuwige afwisseling van hun bewindsperioden; het verband tussen den strijd van Aleïn-Môt en de geregelde opeenvolging der seizoenen en vruchtbaarheidsperioden; de niets ontziende inspanningen van Baäl om een eigen 'huis' (paleis of tempel) te bezitten. Hoe interessant deze literatuursoort ook moge zijn, men begrijpt zonder meer dat het niet mogelijk is vooralsnog een synthese uit deze totaal nieuwe en onvermoede elementen op te bouwen. Elke tekst zou aan een minutieus onderzoek moeten onderworpen worden, en het is van het grootste belang de juiste samenstelling en den oorsprong van dit ingewikkeld pantheon, met vegetatie-, natuur- en sterrengoden, met zekerheid te achterhalen. Naast deze mythologische hymnen en verhalen, vormen de legendarische teksten een meer vatbaar materiaal; menselijke gebeurtenissen en gewoonten geven aan deze kategorie een uitzonderlijk belang. In de 'legende van Keret' horen we van een koning uit de streek van Beyrouth, die zichzelf wil overleven door een dynastie te stichten. Op aanraden van den oppergod El gaat hij een vrouw zoeken te Udmu, een dubbelstad dichtbij het meer van Tiberias, in Galilea, gelegen. Na allerhande moeilijkeden, kan Keret de begeerde bruid verkrijgen, die hem den verlangden troonopvolger zal schenken. Een andere legende, deze van Danel, bespreekt vooral de lotgevallen van een koningszoon, Aqhat, een vurig jager, die uiteindelijk bezwijkt als slachtoffer van de onstuimige liefde die de godin Anat hem toedraagt, maar die door dezen vermetelen sterveling niet beantwoord wordt. Velen zullen niet zonder meer met deze verklaring van de twee legenden akkoord gaan. De eigenlijke inhoud ervan staat ook na een eerste lezing niet helder voor den geest. Ras Sjamra, we noteerden het reeds, is een domein waar omheen nog lang zal worden gepolemiseerd.
In verband met de teksten van Ras Sjamra-Ugarit moet na-natuurlijk gewezen worden op de overal opduikende neiging, die niet altijd wetenschappelijk verantwoord is, om parallellen te ontdekken met het Oude Testament. Mogen we in dit verband de verwittiging van Edison in herinnering brengen, die er op wees dat zijn succes te danken was aan 'één procent inspiratie aangevuld door 99% transpiratie'. Voor de verhouding Ras Sjamra - Bijbel gaat men wel eens omgekeerd te werk, zodat veel parallellen, vooral deze die in het eerste vuur van de ontdekkingen werden voorgesteld, na ernstig onderzoek, voor 99% blijken te berusten op loutere 'inspiratie', in casu de inbeelding. Niet | |
[pagina 260]
| |
alles is natuurlijk alleen maar fantasie. De beide kultuurwerelden, die van den Bijbel en deze van Ugarit, liggen te dicht naast elkaar, niettegenstaande de grote afstand die Ras Sjamra scheidt van Palestina, en zijn genoeg met elkaar verwant, dan dat men niet zou mogen hopen, dat er uit de teksten van Ugarit nieuw licht kan stralen over het prof aan en godsdienstig milieu van het Oude Testament. Maar er is weinig bewezen zolang men zich tevreden stelt met het optellen van bijbelse woorden die ook te Ras Sjamra wel eens voorkomen. Ieder Arabisch woordenboek kan voor dergelijke vergelijkingen een schitterende inspiratiebron worden! Om te besluiten, wilden we graag enkele losse punten naar voor brengen die opvallen bij de lezing en de studie van de Ras Sjamra-documenten, en die beslist van belang zijn voor het beeld van de kananese kultuur dat onrechtstreeks ook den Bijbel interesseert. 1. Onbetwistbaar moeten we aan de auteurs van Ugarit een zekeren 'zin voor poëzie' toekennen. Misschien is het gebruik van metaphoren niet altijd naar onzen modernen smaak, maar het getuigt toch van realiteitszin en opmerkingsgaven. Verscheidene van deze beelden zijn ons ook uit den Bijbel bekend. Men zegt bv. 'zijn gelaat zetten naar'; een opmarscherend leger wordt vergeleken bij een invasie van sprinkhanen. Een dichter zingt, dat 'de hemel olie zal regenen en dat rivieren honing zullen doen vloeien', wat herinnert aan de bekende beschrijving van het 'beloofde land' waar 'melk en honing vloeien'. Van koning Keret wordt gezegd: 'hij weent en zijn tranen vallen op den grond, zwaar als sikkels'. Niet minder treffend is het constant zoeken naar gebalanceerde uitdrukkingen, het gebruik van synonymen, waarbij het parallelisme van de zinsdelen sterk onderlijnd wordt: 'Zij weent in haar hart, en stort tranen in haar lever'; 'zoals de liefde van een hinde voor haar jong, zo is de liefde van Anat voor Baäl'; 'hij klimt op den vestingmuur, hij stijgt op naar den schutstoren'. - Men kent de inleidingsformule van den profeet Amos: 'Om drie schanddaden van Damascus, of om vier, herroep ik het niet'; en de beroemde waarschuwing van het boek der spreuken: 'Zes dingen zijn er die Jahweh haat, van zeven heeft hij een afschuw'. Dit eigenaardig procédé, waarbij waarschijnlijk geen bepaalde getallen bedoeld zijn, is ook te Ras Sjamra niet onbekend: 'Er zijn twee offers die Baäl haat, er zijn er drie die de wolkenrij der haat'. En dit complimentje dat Keret aan zijn aanstaande vrouw wijdt is niet mis: 'Haar schoonheid is als deze van Anat, haar lieftalligheid als die van Astarte; haar oogappel is als een bloem | |
[pagina 261]
| |
van lapis-lazuli; haar oogleden als een beker... Mocht ik mij in den glans van haar ogen verblijden'. Daarbij komt, dat de meerderheid van de poëtische teksten van Ras Sjamra een rythme vertoont, dat veel gelijkenis biedt met dit van de poëtische bladzijden van den Bijbel. 2. Nog een verre echo van de roepstem uit het Zuiden menen we te horen doorklinken in de zangen van Ugarit. De teksten zijn vrij arm aan historische reminiscenties. Maar omdat in de Iegende van Keret de namen van Tyrus en Sidon bekend zijn, en omdat de geographische horizon van het Keret-verhaal ons verplaatst naar de hoogvlakte van Galilea, terwijl bovendien de mogelijkheid niet kan worden uitgesloten, dat ook de Danel-figuur met de streek van Tyrus zou verbonden worden, is het een te verdedigen hypothese, dat de semietische bevolking van Ugarit afkomstig was uit de streek van Beyrouth en van daar uit, onder leiding van Keret, naar het Noorden was uitgeweken. Doch misschien speelt hier meer dan 1% inspiratie! 3. De hoge waardering van de koninklijke waardigheid is een thema, dat in een Oosters kultuurmilieu minder verwondert. Het komt er op aan de juiste schakering van deze hoogschatting te vinden. De school van Upsala, steunend op religions-geschichtliche motieven, gaat, naar ons bescheiden oordeel, veel te ver in de voorstelling van de koninklijk-goddelijke ideologie. Mogelijk is toch, dat de koning slechts als de 'eerste dienaar' van de godheid wordt gedacht. Zo is het te Ugarit. Verder wordt in de teksten met klem de sociale betekenis van het koningschap ingescherpt. En de ideale koning wordt ons afgebeeld in den persoon van Danel: 'Danel gaat zetelen vóór de poort,
Onder de prachtige bomen, bij de openbare plaats;
Daar laat hij recht wedervaren aan de weduwe,
Daar verdedigt hij het recht van het weeskind.'
Hoge opvatting van 's konings plicht. Een koning moet trouw blijven aan die sociale opdracht, wil hij aan zijn heilige plichten niet te kort komen en zijn bevoorrechte plaats niet in gevaar brengen. Een dramatische uitbeelding van dergelijke mogelijkheid wordt ons geboden in het tweede tablet van de legende van Keret. De held is lijdend en moet sterven; uit den mond van zijn zoon vernemen we dan de reden; niet altijd zou Keret recht hebben laten wedervaren aan de weduwen, de wezen en de verdrukten. Indien deze exegese juist blijkt te zijn, dan pleit ze voor de grote menselijkheid van de opvattingen der Ugarit-bewoners, waaraan ook een koning gebonden blijft. | |
[pagina 262]
| |
4. Een thema uit de belangstellingsfeer van alle volken en alle tijden is dit van de vergankelijkheid van de aardse zaken en vooral van het menselijk leven. Steeds weer, in oudere documenten, voelen we de drang naar en de zoekende bekommernis om een beter leven. 'Levensboom' en 'levensplant' zijn maar de zeer onvolmaakte beelden, waarachter de oude kultuurmens, ook de auteur van Genesis, zijn onvoldaanheid over dit aards bestaan tot uiting brengt. In deze atmosfeer kunnen ook de Ras Sjamra-teksten toegelicht worden. De ganse mythe van den strijd tussen Môt en Alein-Baäl, die de wisseling der jaargetijden en de jaarlijkse 'verrijzenis' der natuur bezingt, is de uitbeelding van één aspekt van dat gevoel van menselijke onvoldaanheid. Het aanbod van de godin Anat aan Aqhat, den zoon van Danel, om hem, indien hij toestemt in een gewaagd amoureus avontuur, de onsterfelijkheid te bezorgen, brengt ons reeds op het domein van het menselijk streven naar voortleven, naar onsterfelijkheid. In de legende van Keret schijnt dit thema dan ten volle uitgewerkt. Bewust van zijn vergankelijkheid zoekt Keret voort te leven in een opvolger: de perenniteit van de dynastie als uitweg voor het probleem 'leven-dood', dat ook voor koningen geen uitzondering kent. Het valt licht te begrijpen dat men bij deze fundamentele bekommeringen gemakkelijk gedachten en voorstellingen heeft doen aansluiten in verband met de vruchtbaarheid en de voortplanting. Sommige kananese praktijken, waartegen de profeten van Israël steeds opnieuw moesten optreden, vinden daar hun oorsprong. 5. De superioriteit van de godsdienst van Israël komt tenslotte schitterend tot uiting. We hadden ook niet anders verwacht. De godsgedachte van het uitverkozen volk steekt zeer gunstig af bij het klein-menselijk gedoe van de goden van het Ugarietisch pantheon. De sterke originaliteit van het Jahvisme mag eens te meer beklemtoond worden. Het mag zijn, dat enkele themata of poëtische voorstellingen door de gewijde auteurs ontleend worden aan het kananees milieu, waarin ze leefden en opgevoed werden. Dan nog staat vast, dat deze ontleende voorstellingen op originele manier werden aangebracht, en vooral dat ze als herkneed werden in een geloofsovertuiging, die in radicale tegenstelling met den kananesen godsdienst staat. Voor deze laatsteen wellicht grootste bijdrage van Ras Sjamra prijzen we nog meer het toeval, dat ons op dit goede spoor bracht. |
|