De stoomboot Apollo
(ca. 1850)–Anoniem Stoomboot Apollo, De– Auteursrechtvrij
[pagina 18]
| |
Maar wijl hij zonder schroomen,
Geduldig staat en wacht,
Ziet hij een meisje komen,
Zoo lief, zoo schoon, zoo zacht!
Met innig zielsverblijden
Gaat hij naar 't meisje heen,
Spreekt: ‘wilt gij met mij rijden?’
Het meisje schudt van neen.
Nu toont hij haar den wagen,
In zulk een beste staat,
Die haar zoo zacht zou dragen,
Hoe ver de reis ook gaat.
Zijn rossen die daar springen,
Zoo rap, zoo snel ter vlugt,
Hij toont haar alle dingen,
Het meisje zwijgt, maar - zucht.
Hij spreekt van 't jaargetijde,
Voor 't reizen zoo gepast,
Van wegen, wederzijde,
Met schoonheên opgetast;
En bij die praat van 't reisje;
Drukt hij haar handje zacht,
Wat zegt nu 't lieve meisje?
Het meisje zwijgt maar - lacht.
Hij zweert, dat bij gevaren,
Of nakend ongeval,
Zijn trouw haar zal bewaren,
Zijn hand haar hoeden zal;
Hij smeekt zoo lang, zoo teeder,
Haar gunst af en genâ,
En zwijgt nu 't meisje weder,
Neen, zachtjes zegt zij - ja.
Thans stijgt zij naar zijn bede,
In 't voertuig dat haar wacht,
Zij met haar gids te vreden,
De voerman met zijn vracht;
Verheugd begint het reisje,
En ik, - of 't helpen mogt,
Wensch voerman en wensch meisje
Geluk op hunnen togt.
|
|