| |
| |
| |
Spiegel der Jeugt, voor alle die zig in den Huwelyke Staat willen begeven.
In het menschelyk geslagt,
Heeft geplant de zoete min,
Van de liefde heel constant,
Elk zou leven met zyn paar,
Liefgetallig van perzoon;
Vryd een Juffrouw hoog van stam,
Om te zyn als man en vrouw;
En te leven heel constant,
Van zyn Dochter dit vernam,
Om het goed en om het geld,
Of hy kreeg haar met verzeer,
Als dat zy met droef getraan;
Trouwden zy door Vaders dwank,
Om het geld, maar zonder min,
Op haar eerste Lief met vlyd,
Stond in haar hert geprent.
Nooit geen uur van gezondheid,
't Was al druk en tegenspoed!
Ieder meende zy was dood,
En zy wierd met veel droefheid
't Scheid van rouw zyn hert doorboort
Die haar 't eerste had bemind,
Die my had belooft u Trouw,
Schoon myn hoop nu is gedaan,
Myn min zal nooit vergaan.
Nog eens zien uit liefde groot,
Tot vertroosting van myn pyn;
My de kist eens open doet,
Ziet voor loon word u getelt:
Twee hondert gulden geld,
Als 'er niemant op en dagt,
En den steen gewentelt af,
| |
| |
ô! Gy overschoon Jonkvrouw,
Legt gy hier in Mortis schoot,
Kusten haaren bleeken mond,
Wat den Minnaar wierd gewaar:
Klopte nog in deze smert,
Den Doctoor stond geheel verstelt,
Aanzag dat zoetsten Beeld.
En hy regten haar om hoog,
Hoord wat den Grafmaaker zegt:
Meende het was eenen geest
Het is hier geenen geest;
Swygt maar stil houd uwen mond,
Hy haar in zyn armen nam;
En hy droeg haar ryn en kuys,
Met vreugden in zyn huys.
Op een zuyver pluymen bed,
Tot genezing van haar pyn!
Kreeg zy weer haar gezondheid,
Looft den grooten God van al,
Hoord wat hier volgen zal.
Een nieuw kleed van 't zelve stof,
Zo zy voortyds had aangedaan;
En veel Vrinden, die als dan
Kwaamen daar verheugd van geest,
Het scheen een Bruylofte-Feest.
Doen sprak hy tot haaren Man,
Die myn liefde hebt ontwent,
Hy sprak hoe kan dit geschien,
Myn Huisvrouw is lang in 't Graf,
De eerste kamer open doet,
Ziet die schoon Juffrouw,
Zonder druk of zonder rouw,
Ieder een die stont verstelt!
Myn Heer met groot geweld.
En hy stierf den derden nagt;
Had gemaakt zyn Testament,
En den Doctoor heel getrouw,
Kreeg deez' Juffrouw tot zyn lot,
| |
| |
Trouwden daar dat lieve Paar,
Na zyn moeite en groote stryt,
Kreegen zy tot hunnen loon,
'k Raad u voor het alderbest,
Doet het nooit om geld of goed,
Van den Heer die 't al regeert,
|
|