Spiegel der Letteren. Jaargang 24
(1982)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
In margineEnde Walewein, een ridder van prise
| |
[pagina 226]
| |
Mevrouw Draak tracht geen verklaring te geven voor de versregel. Die verklaring lijkt binnen handbereik als we de eigennamen bestuderen die van de Middelnederlandse bewerker afkomstig zijnGa naar voetnoot3. Weliswaar heeft mevrouw Draak haar artikel ook aan die namen gewijd, maar zij heeft niet gezocht naar een antwoord op de vraag waarom zij zijn ingevoegd. Wat was de bedoeling van de bewerker? Als we vanuit die invalshoek naar de eigennamen kijken, kunnen we mijns inziens een verklaring geven voor vs. 4325. Bij vrijwel alleGa naar voetnoot4 invoegingen gaat het om namen die voorkomen in de ArturromansGa naar voetnoot5. Dat wijst op vertrouwdheid van de bewerker met het genre. Zo zijn sommige Arturiaanse plaatsnamen door de bewerker ingevoegdeGa naar voetnoot6. Verder heeft hij de naam van het dienstmeisje van Galiene aan Chrétien de Troyes' Yvain ontleend: Lunette. In de Fergus heet het meisjes ArondeleGa naar voetnoot7. Zelfs de naam van Arturs vrouw, Genovere, is door de bewerker ingevoegd: in de Fergus wordt haar naam niet genoemdGa naar voetnoot8. Opvallend zijn de opsommingen van hofdamesGa naar voetnoot9 en ArturriddersGa naar voetnootl0, die van de bewerker afkomstig zijn. De Middelnederlandse dichter heeft niet alleen opsommingen in de Fergus uitgebreidGa naar voetnoot11, maar ook reeksen eigennamen ingevoegd. Ik geef één voorbeeld. Op het grote toernooi heeft Ferguut Keye en Pertsevale al verslagen. De verteller vervolgt zijn verhaal: 5397[regelnummer]
Des derden dages josteerde Boört
Ende op den vierden Sagramort,
Up den vijfsten mijn her Laquis,
| |
[pagina 227]
| |
5400[regelnummer]
Up den sesten Mereagis.
Die sevensten stac hi [= Ferguut] vanden paerde
Heerecke, dien ridder metten baerdeGa naar voetnoot12,
Den achtsten dach mijn her Yweine,
Upden negensten Agraveine,
5405[regelnummer]
Upden tiensten Gosengote,
Up den elfsten Lancelote;
Deze verzen vinden we in het OudfransGa naar voetnoot13 niet terug. Daar strijdt Ferguut tegen achtereenvolgens Keu, LancelotGa naar voetnoot14, Saigremor en Percheval. Mevrouw Draak heeft echter ook gewezen op vs. 1083, dat zou aantonen dat de bewerker minder vertrouwd was met het genre dan hij doet voorkomen. Hij vertaalt li chevalier au lion (Ed. Martin, p. 39, 15) met Lanceloet: ‘he blundered’Ga naar voetnoot15. Inmiddels zijn er ook andere verklaringen geopperd voor deze vertalingGa naar voetnoot16. Samenvattend: uit de eigennamen die de bewerker heeft ingevoegd mogen we afleiden dat hij vertrouwd was met het genre der Arturromans. Ongetwijfeld kende hij o.a. de (Oudfranse en/of Middelnederlandse) Proza-Lancelot. De namen Boört en Agraveine wijzen daar op. Waarom voegde de bewerker de namen in? Wat we hier zien lijkt mij de werking van de genre-convergentie: de bewerker wil zijn werk laten aansluiten bij een traditie. Zo wordt het herkenbaar als een produkt van geschoold kunstenaarschapGa naar voetnoot17. Ook andere, niet onomastische, invoegingen moesten de band met het genre der Arturromans versterken. Zo zijn er aanwijzingen dat de bewerker een aantal malen (vs. 802-804, 2854-2855) direct gebruik maakt van het werk van Chrétien de TroyesGa naar voetnoot18. Als mijn zienswijze op de ingevoegde eigennamen juist is, dan is daarmee tevens een verklaring gevonden voor vs. 4325. De bewerker wist dat de naam Walewein hecht verbonden was met de Middelnederlandse Arturromans. Hij wilde aansluiten bij de traditie en voegde op een geschikt moment, bij een opsomming van Arturridders, Walewein dan ook in. | |
[pagina 228]
| |
Hiermee is nog niet verklaard waarom de bewerker enerzijds Walewein in vs. 4325 ingevoegd heeft en anderzijds de naam Gawein gebruikt als vertaling van GauvainGa naar voetnoot19. Kennelijk kende hij de naam Walewein uit één of meer Middelnederlandse werken, maar wist hij niet dat deze naam in die werken een vertaling is van Gauvain. Dit zou erop kunnen wijzen dat hij met de Middelnederlandse Arturtraditie niet goed op de hoogte was,... maar hij kent wel Middelnederlandse vormen van een reeks figuren uit o.a. de Proza-Lancelot! Vragenderwijs wil ik een verklaring presenteren. Zijn we wellicht door vs. 4325 op het spoor gekomen van twee van elkaar te onderscheiden Middelnederlandse Arturtradities: een Vlaamse en een Brabantse? Het bestaan van deze twee tradities zou de vergissing van de bewerker in vs. 4325 begrijpelijk maken. Ik veronderstel dan dat de dichter van de Ferguut een Brabander was. Hij kende Oudfranse Arturromans waar hij de naam Gawein aan ontleende. Ook was hij bekend met Vlaamse Arturromans. Dat stelde hem in staat de naam Walewein te gebruiken. Hij besefte echter niet dat er een relatie bestaat tussen Oudfranse en Vlaamse Arturromans. Zo ontging het hem dat in Vlaamse Arturromans Walewein een vertaling is van Gauvain. De Roman van Walewein kunnen we als representant van de Vlaamse Arturtraditie beschouwenGa naar voetnoot20. Wordt de Brabantse traditie dan vertegenwoordigd door de Ferguut?Ga naar voetnoot21 Indien de Ferguut oorspronkelijk Brabants is, lijkt het aantrekkelijk te veronderstellen dat de bewerker, gezien zijn vertaling van Gauvain met Gawein, werkzaam was aan een tweetalig hof in de tijd dat het Frans niet langer | |
[pagina 229]
| |
overheerste, maar er belangstelling ontstond voor het Middelnederlands. Wellicht komt het Brabantse hof onder Jan I (1267-1294) in aanmerkingGa naar voetnoot22. Laat ik deze bijdrage eindigen met te benadrukken dat veronderstellingen nog lang geen zekerheden zijn. Nader onderzoek zal de houdbaarheid van mijn gissingen moeten aantonen.
Utrecht, Instituut De Vooys september 1982 bart besamusca |
|