Spiegel der Letteren. Jaargang 17
(1975)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||
Daniel: lees: David LingelbachTot de ijverige leden van het genootschap Nil Volentibus Arduum, in 1669 te Amsterdam opgericht, behoorde David LingelbachGa naar voetnoot1. De registers in het Amsterdamse Gemeente-archief vertellen ons, dat hij een zoon was van David Lingelbach, een Duitser uit Frankfort aan de Main afkomstig, die zich in 1636 in Amsterdam vestigde en daar bekend werd als eigenaar en exploitant van een doolhof met bewegende beelden op de RozengrachtGa naar voetnoot2. David junior werd geboren uit het derde huwelijk van zijn vader, met Stijntje Lourens (ondertrouw: 10 juni 1639). Toen hij op 3 oktober 1641 ten doop gehouden werd, gebeurde dat in de Lutherse kerk. David junior en ook zijn veel oudere halfbroers Philips en Johannes (de laatste verwierf naam als kunstschilder) lieten later allen hun kinderen eveneens Luthers dopen. David Lingelbach ging op 15 juni 1663 in ondertrouw met Elisabeth Glaserus. Hij ging wonen op de Singel ‘naest de Doelen’ en oefende daar de praktijk van chirurgijn uit. In die kwaliteit reeds had hij later met de schouwburg te maken. Op 10 september 1681 ontving Meester David Lingelbach voor ‘een Jaer barbieren’ de somma van 34 gulden en 13 stuiversGa naar voetnoot3. Wat zijn huwelijk betreft, er werden tenminste zeven kinderen geboren, waarvan er evenwel zeker drie kort na de geboorte stierven. De oudste dochter, Anna Christina, gedoopt op 29 november 1669, komen we straks nog tegen. Niet minder dan elf toneelstukken, vertaalde en bewerkte zowel als oorspronkelijke, heeft Lingelbach op zijn naam staan. Het zijn:
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||
De omstandigheid doet zich nu voor, dat de auteurGa naar voetnoot6 van deze reeks spelen al meer dan twee eeuwen abusievelijk ook wel Daniel Lingelbach wordt genoemd. Het lijkt me van enig belang op deze, voor zover ik kan nagaan nog nimmer aangewezen, vergissing de aandacht te vestigen, aangezien de naam Daniel naast en in plaats van David onder meer voorkomt in enkele van onze grote bibliotheken, de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam. De zeventiende-eeuwse Amsterdammer Daniel Lingelbach is een achttiendeeeuwse Delftse creatie. In een catalogus van toneelspelen uit het jaar 1743 van de Delftse boekverkoper Pieter van der KlootGa naar voetnoot7 is Daniel Lingelbach de schrijver van op z'n minst een zestal van de hierboven opgesomde werken, en wel van de nummers 2, 3, 6, 7, 8 en 11. Toen dezelfde boekhandelaar vijftien jaar later, op maandag 7 augustus 1758, een verkoping organiseerde, samen met zijn collega J.L. van Essen, bood hij opnieuw vijf van de genoemde stukken aan op naam van ‘Dan. Lingelbach’Ga naar voetnoot8. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||
Een simpele vergissing, kan men zeggen, die een Amsterdamse collega van de Delftse boekverkoper allicht minder gauw begaan zou hebben. In Amsterdam was Meester David Lingelbach jarenlang een bekende figuur geweest. Terwijl er echter bij Pieter van der Kloot sprake is van een eenvoudige substitutie van de naam David door Daniel, verschijnen in de negentiende eeuw, in het Biografisch Woordenboek der Nederlanden van Van der Aa, David èn Daniel gezamenlijk ten tonele. De eerste blijft nogal in de mist, want Van der Aa weet niet meer van hem te vertellen dal dat er een portret van hem bekend is en dat hij naar Mullers gissing mogelijk kunstschilder wasGa naar voetnoot9. Het portret leverde verder gegevens over de tijd: ‘Hij werd geboren in 1643 en leefde nog in 1698’. Dat het bewuste portret niet van 1698, maar van een halve eeuw vroeger dateerde, werd pas later aangewezen; ook, dat David Lingelbach senior erop afgebeeld staatGa naar voetnoot10. Naast de vage schim van David Lingelbach zoals die bij Van der Aa verschijnt en waarin men evengoed de vader als de zoon kan herkennen, treedt Daniel Lingelbach op als ‘tooneeldichter uit de tweede helft der zeventiende eeuw’ en aan hem worden alle toneelwerken toegeschreven, die op naam van ‘D. Lingelbach’ in de Catalogus van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde (Leiden, 1847) te vinden waren. Van der Aa's opgave stemt in alle opzichten overeen met de opsomming in die Catalogus. Het betreft de nummers 1, 2, 3, 6, 7, 8 en 11 van het lijstje. Op hun beurt hebben Frederiks en Van den Branden in hun biografisch woordenboek de naam Daniel overgenomen, waarschijnlijk van Van der Aa: ook zij geven precies dezelfde opsomming van Lingelbachs werkenGa naar voetnoot11. Bij Moes wordt Daniel Lingelbach genoemd als geneesheer en dichter te Amsterdam, die leefde van 1641 tot 1688 en wiens portret voorkomt in het Panpoëticon BatavumGa naar voetnoot12. Fouten werken lang na. In de catalogus van de Koninklijke Bibliotheek komen we, net als bij Van der Aa, zowel Daniel als David Lingelbach tegen, met dit essentiële verschil, dat ze nu broederlijk als toneelschrijvers bijeengeplaatst zijn. Ieder krijgt zijn deel toegewezen. Daniel domineert daarbij duidelijk: op zijn naam komen de nummers 1, 3, 4, 6, 7 en 8 van het overzicht te staan, terwijl David het doen moet met de nummers 2 en 5. In Amsterdam, waar men, vlak bij de plaats waar David Lingelbach als chirurgijn praktiseerde, anders verwachten zou, heeft hij, om in termen van zijn vak te spreken, een nog pijnlijker aderlating ondergaan. Geen enkel toneelspel wordt hem in de Bibliotheek van de Amsterdamse universiteit gegund. Alleen zijn aandeel in het Naauwkeurig onderwys in de tooneel-poëzy - een leerboek voor toneelschrijvers, dat door de leden van Nil Volentibus Arduum gemeenschappelijk was opgesteld, maar pas in 1765 gepubliceerd - is hem gebleven. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||
Veel is dat inderdaad niet: Davids bijdrage in het onderwijs van Nil omvat niet meer dan twee minieme hoofdstukjes. ‘Lingelbach (D[an.])’ daarentegen heeft in de Amsterdamse UB het auteurschap van alle aanwezige toneelstukken van Lingelbach toebedeeld gekregen. Het lijkt me niet noodzakelijk, te bewijzen, dat er in Nederland nimmer een toneelschrijver Daniel Lingelbach heeft bestaan. De naam duikt voor het eerst op in de achttiende eeuw en er is alle reden om hem zo gauw mogelijk te laten eclipseren. Ik wijs er alleen op, dat er onder de Lingelbachs in het Amsterdamse Gemeente-archief, die allen met elkaar verwant zijn uit hoofde van hun afstamming van de ‘doolhovenier’ David Lingelbach senior, geen enkele Daniel Lingelbach te vinden is. Voor het overige ben ik van mening, dat de bewijslast berust bij hen die staande zouden willen houden dat er ooit een Daniel Lingelbach in de Nederlandse literatuur- en toneelgeschiedenis van zich heeft doen spreken anders dan door een vergissing in catalogi en biografische woordenboeken. Een hardnekkige vergissing overigens. En dat de onjuiste naam in instituten als enkele van onze grote bibliotheken jarenlang kennelijk onopgemerkt gebleven is, ja dat de fictieve Daniel er naast David kon voortbestaan, mag tekenend heten voor de verwaarlozing van de geschiedschrijving van onze zeventiende-eeuwse dramatiek. Daarmee wil ik allerminst suggereren, dat David Lingelbach tot de groten onder onze toneelschrijvers behoort. Maar het lijkt me wel waarschijnlijk, dat hij een niet onbelangrijk aandeel heeft gehad in de ontwikkeling van het drama en het toneel hier te lande in de jaren na 1660, zoals blijken kan uit de omstandigheid, dat Van Hamel hem in zijn studie over zeventiende-eeuwse literaire opvattingen en theorieën meer dan eens citeertGa naar voetnoot13. Het werk van Lingelbach ligt trouwens in zijn geheel nog op onderzoek te wachten. De intrinsieke waarde ervan en de plaats in de geschiedenis van literatuur en toneel, het moet allemaal nog voor het eerst worden vastgesteld. Men moet er geen wonderen van verwachten. Toch zou het onderzoek, om maar iets te noemen, aan het licht kunnen brengen, dat sommige van Lingelbachs tragedies, zoals Cleomenes (het accent in deze naam valt op de derde lettergreep) en Sardanapalus, niet verstoken zijn van dramatische kracht en ook uit een oogpunt van taalgebruik verdienstelijk zijn, in zoverre er namelijk afstand is gedaan van poëtische verheffing en een makkelijk hanteerbaar, natuurlijk Nederlands lijkt te zijn nagestreefd. Een onzeker punt vormt het sterfjaar van David Lingelbach. Het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek formuleert terecht heel voorzichtig: ‘In het grafboek van de Westerkerk te Amst. leest men, dat op 30 Dec. 1688 begraven is: “Davidt Lingelbach in de Reestraet”. Vermoedelijk, maar met zekerheid kan het niet gezegd, was dit onze L. Daartegenover staat, dat er een quitantie door hem in 1689 geteekend is, hoewel deze namens hem kan gepasseerd zijn’. De terughoudendheid waarmee hier gesproken wordt ontbreekt bij de anders | ||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||
zo zorgvuldige Te Winkel, die Lingelbach in december 1688 laat overlijdenGa naar voetnoot14. ‘Davidt Lingelbach in de Reestraet’ kan naar ik meen onze chirurgijn-toneelschrijver niet zijn. De laatste woonde, zoals ik al zei, op de Singel, in ieder geval ook in de winter van 1688-1689. Als namelijk zijn dochter Anna Christina op 14 januari 1689 in ondertrouw gaat met Wessel Kleijnman, wordt er in het register bij vermeld, dat het meisje negentien jaar is, en derhalve is zij zeker dezelfde als de dochter die David junior in november 1669 ten doop hield. Ze is bovendien de enige Anna Christina Lingelbach, die in de registers van het Gemeente-archief te vinden is. En waar het nu op aankomt: de bruid komt van de Singel en heeft vaders consent. In de Reestraat daarentegen woonde de weduwe van de in 1674 overleden kunstschilder Johannes Lingelbach, Tietje Poussi (ook geschreven Busi, Buse) met haar gezin. Dit blijkt opnieuw uit de registers, waarin we lezen dat op 10 januari 1688 Sophia Lingelbach in de Reestraat, oud 34 jaren, geassisteerd door haar moeder Tietje Busi, haar huwelijk met Dirk Smith liet aantekenen. Dat het hier om een dochter van Johannes Lingelbach gaat, staat vast: de kunstschilder liet op 9 december 1653 een dochter Sophia dopen. De combinatie van al deze gegevens maakt de conclusie onontkoombaar: ‘Davidt Lingelbach in de Reestraet’, die in december 1688 in de Westerkerk begraven werd, was een zoon van Johannes Lingelbach, een neef dus van onze toneelschrijver, een kleinzoon van David Lingelbach senior, die al in 1653 was overleden. ‘Davidt Lingelbach in de Reestraet’ zal dezelfde geweest zijn als het jongetje, dat de kunstschilder op 20 augustus 1666 met de naam David liet dopen. We kunnen aannemen, dat zijn oom en naamgenoot, die bij die doop als getuige optrad, hem nog een aantal jaren heeft overleefd. De door het NNBW in het geding gebrachte kwitantie van 14 mei 1689 levert zo geen moeilijkheden meer op. En als Anna Christina Kleijnman geboren Lingelbach in november van datzelfde jaar een zoon krijgt die ze naar haar vader laat noemen, dan is het wel de grootvader, ‘onze’ David, die op de achttiende van die maand als getuige bij de doop van zijn eerste kleinkind aanwezig is. Veelzeggend is het opnieuw, dat bij de kwestie van Lingelbachs sterfjaar geheel kon worden voorbijgezien aan het werk dat na het jaar 1688 geschreven, respectievelijk verschenen is. Het manuscript van 1695, dat betrekking moet hebben op de dood van de Engelse koningin, de in de Republiek algemeen geliefde gemalin van de koning-stadhouder, in het begin van dat jaar, berust weliswaar in het Brits Museum, maar van het bestaan ervan wist men toch, kon men althans weten, sinds Van Veerdighems Tijdschrift-artikel van 1895. De in 1699 uitgegeven tragedie Sardanapalus, die opgedragen werd aan een der secretarissen van de stad Amsterdam, te weten Mr. Johan Hees, die sedert 1693 in die functie werkzaam was, zag men eveneens eenvoudig over het hoofd. Toch is de | ||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||
opdracht ondertekend door D. Lingelbach, en er is niets dat erop wijst, dat de auteur van het spel niet meer tot de levenden behoorde toen het boekje uitkwamGa naar voetnoot15. Het werkelijke sterfjaar van David Lingelbach heb ik nergens kunnen vinden. Aangezien niets ons verplicht aan te nemen dat Sardanapalus postuum verschenen is, mogen we ervan uitgaan, dat Lingelbach niet vóór 1699 overleden is.
Heiloo maart 1975 l. strengholt |
|