Spiegel der Letteren. Jaargang 9
(1965-1966)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermdEthopeeën van Barlaeus vertaaldCaspar Barlaeus, in 1628 zijn latijnse gedichten bundelend, nam er geen liefdesgedichten in op, maar gaf in de (voor erotische stoffen gangbare) elegische versmaat een heel boek over gewijde stoffen (Elegiae Sacrae)Ga naar voetnoot1, reikend van de schepping der wereld tot het laatste oordeel. Van deze ‘elegieën’, eenentwintig in getal, zijn er zestien ontboezemingen van bekende personen uit de bijbel, meestal in de vom van een rede. Zulke gefingeerde redes - ethopeeën of prosopopeeën die in de oudheid toekomstige redenaars, dichters en geschiedschrijvers werden aanbevolen en opgegeven - smaakten Barlaeus wonderwel; hij is, ook als hij in eigen naam niet zozeer spreekt als wel optreedt, volbloedig rhetorisch. Onder de gedichten in hexameters geeft hij in dezelfde bundel vier ethopeeën over stoffen uit de romeinse geschiedenis. Kort na de uitgave van zijn Poemata dichtte hij een brief - een bijzondere vorm van ethopee - op naam van Amalia van Solms aan Frederik Hendrik tijdens diens vermetel beleg van 's-Hertogenbos. Genoemde ethopeeën komen allen ook voor in de latere uitgaven van Barlaeus' latijnse gedichten. | |||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||
Barlaeus' tijdgenoten hebben van hem vooral gedichten vertaald, die in groter of kleiner kring actueel waren (hieronder de brief van Amalia)Ga naar voetnoot2, maar de volgende geslachten veeleer gedichten over ‘blijvender’ stoffen, bij voorkeur bijbelse en heidense ethopeeën om hun hoogrhetorische antieke vorm. Enige van deze vertalingen zijn uitgegeven door P.S. Schull in 1835 (zie verderop). Hieronder volgt een aanvulling uit mengeldichten en dichtlievende ontspanningen, in druk gegeven door rechtsgeleerden en een predikant, die ambtshalve aandacht hadden voor welsprekendheid. De meeste van deze vertalingen schijnen uit hun ‘jonge jaren’ te stammen. Misschien waren Barlaeus' ethopeeën hun reeds in de latijnse school als voorbeelden en oefenstof voorgehoudenGa naar voetnoot3. H.S.V.S., Mengel-dichten, Leeuwarden 1683 en (titeluitgaaf) Amsteldam 1721. Over de auteur Hobbo schotanus van sterringa, geboren in 1647, gepromoveerd in de rechten te Franeker in 1673, zie Anton van Duinkerken in Roeping jg. 1958, p. 185-7. In een brief aan de drukker van 19 juli 1682 zegt de dichter dat de vertalingen ‘in een jonger tijd’ gemaakt waren.
Bij deze laatste vertaling is de verwijzing naar Barlaeus waarschijnlijk vergeten. Twee jaar na het uitkomen van de Mengel-dichten vermeldt Lud. Smids in Gallerye, ofte Proef van syne dichtoefeningen, Groningen 1685, p. 44 onder degenen die Lucretia prijzen ‘Casp. Barlaeus, en sijn vertaaler Sterringa.’ Dichtlievende tydkortingen... door *** Onder de Zinspreuk, Fugant carmina curas, Leyden 1717 en ‘Twede druk’ (herarrangeerde titeluitgaaf) 1728. De drie dichters, zich ‘Aan de Lezer’ (1 januari 1717) alleen als Zeeuwen bekend makende, zijn de rechtsgeleerden Johan steengracht (1692-1743), Pieter boddaert Cornelisz. (1694-1759) en Pieter de la rue Junior (1695-1770).
Andreas andriessen, predikant te Vere (1699-1768), Dightlievende Uitspanningen, Middelburg 1756. In de ‘Voorreden aan den Lezer’ over zijn vertalin- | |||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||
gen sprekend, zegt hij, ‘dat ik my, in vroegere jaren, wanneer de meeste der zelve opgestelt zyn, aan oorden geplaatst zag, daer gene oren voor de Dightkunst te vinden waren, en 't my dus aan nodige Leidtslieden ontbrak;’ in zijn isolement nam hij ‘Vondels lesse’ te baat, ‘dat het overzetten uit vermaarde Poëten, den aankomenden Poëet helpt gelyk het kopiëren van kunstige Meesterstukken den Schilders leerling.’
In Poezy van Casper van Baerle, bijeenverzameld ... door Mr. P.S. Schull, z.p. 1835, staan navolgingen van bijbelse (geen heidense) ethopeeën van Barlaeus door j. van santen, door A. (= A. van der Hoop Jr?) en door B.B. (= Balter Boekholt?). Over de twee laatsten zie Schull in de ‘Aanteekeningen’ bij p. 126 vv. en p. 101; over de eerste zegt hij aldaar op p. 26: ‘Jacob van Zanten, leefde in het begin der achttiende eeuw; was eerst leeraar bij de Doopsgezinden, later geneesheer te Haarlem; van hem is de overzetting in gelijke maat en onrijm met het oorspronkelijk van Miltons verloren Paradijs. De stukken, door ons geleverd, zijn onuitgegeven en uit de nalatenschap van de Koning afkomstig.’
j.c. arens |
|