Spiegel der Letteren. Jaargang 5
(1961)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 300]
| |
KroniekCodicologie en filologie
| |
[pagina 301]
| |
bruik van wastafeltjes de autograaf doet verdwijnen en daarom de tekstgeschiedenis laat beginnen met kopiïstenfoutenGa naar voetnoot4. Nu zijn perkament en papier materialen die tot op de dag van vandaag gebruikt worden voor de overdracht van visueel waarneembare mededelingen. In overweldigende mate geldt dit voor papier, maar perkament valt toch niet geheel weg. Er is en er wordt dan ook over deze materialen veel gepubliceerd. In de eerste plaats gebeurt dat door technische en technologische deskundigen, specialisten op voornamelijk industrieel gebied, wier studies niet altijd even aantrekkelijk zijn voor de andere specialisten die, bijna altijd voortgekomen uit de kring der filologische wetenschaps-beoefenaren, zich in het bijzonder toeleggen op codicologie, manuscriptologie of bibliologie. Intussen kunnen de laatsten niet ongestraft aan zulke publicaties voorbijgaan. Voor de filoloog zijn de genoemde studiegebieden echter geen doel in zich zelf. Wel moet de codicologie, met de twee andere, daarbij aansluitende, disciplines, altijd het uitgangspunt zijn bij teksthistorisch en tekstkritisch onderzoek, maar de doelstelling blijft ook dan binnen de filologie. De filoloog kan daarom zijn oriëntatie in de specialistische literatuur beperken en aan zijn kennis van techniek en methode zijn eigen, zeer wel te bepalen grenzen stellen. Hij doet er zelfs verstandig aan, zich in hoge mate en nauwkeurig te beperken indien hij zich niet specialiseertGa naar voetnoot5. Halve kennis, of erger: schijnkennis op specialistische gebieden leidt alleen maar tot onvoorzichtigheden. Wij zouden hier een aantal wonderlijke voorbeelden kunnen geven, die in hun dwaasheid menig college- en examenbloempje overtreffen. Het heeft echter geen zin voor incidentele vergissingen niet-kwaadwillende filologen aan de kaak te stellen. Zonder namen te noemen zullen wij ons daarom bepalen tot enkele gevallen van meer algemene strekking. De andere, aan wie men zich zacht spiegelt, kan ook wel een onbekende zijn. Het voornaamste is dat men zich spiegele. Het eerste geval is dat van iemand die vertelde dat hij bij het onderzoeken van een niet meer leesbare plaats in een codex ‘zelfs onder infra- | |
[pagina 302]
| |
rode belichting niets heeft kunnen zien’. Wij zouden daarbij de vraag kunnen stellen, hoe het komt dat hij na zulk een voor de ogen fataal experiment niet blind is gebleven. En wanneer iemand meedeelt: ‘doorlichting met ultra-violette stralen heeft geen succes gehad’, dan behoeven wij wel niet in twijfel te trekken dat de persoon in kwestie uviol gebruikt heeft, maar vast staat in elk geval dat hij de meest elementaire eigenschap van die belichting niet kent. Nu behoeft de filoloog van een technisch hulpmiddel ook niet meer te weten dan nodig is voor het gebruik en de verzorging van het apparaat en de beveiliging van zich zelf, maar juist daarom dient hij zindelijk om te gaan met zijn mededelingen. Het tweede voorbeeld is de uitspraak van iemand die door dat onderzoek en juist ook door het gebruiken van bij filologen - ten onrechte! - weinig gekende technieken autoriteit verkreeg. De juichkreet nu die bij de vermelde mededeling een andere filoloog in zijn onschuld bewonderend en dankbaar slaakte: ‘geen moeite heeft de schrijver hier geschroomd’, dient een waarschuwing te zijn voor iedereen die op enig bijzonder of althans nóg bijzonder gebied werkzaam is. Het feit dat men een technisch hulpmiddel gebruikt heeft, zegt op zich zelf nietsGa naar voetnoot6. De ervaring bij het lezen onder ultraviolette belichting wordt niet zo maar verkregen. Men denke niet, dat men de lamp maar behoeft aan te knippen om de grenzen van de interpretabiliteit te verruimen. De verantwoording van de interpretatie, die inderdaad mogelijk wordt wanneer men vaak zulk een techniek gebruikt en althans aanvankelijk ter zelfcontrole daarbij steeds samenwerkt met één of meer anderen, is al zwaar genoeg - voor de menselijke drang naar de potestas clavium. Het is begrijpelijk dat iemand wel eens onder die last bezwijkt. Maar de wetenschap is niet gediend met een uitspraak die innerlijk niet ten volle verantwoord is.
Zowel over de handel in perkament als over de bereiding en behandeling ervan is veel wetenswaardigs te vertellenGa naar voetnoot7, en een filoloog kan uit de aard der zaak nooit genoeg weten van de economische geschiedenis en de technologie in de middeleeuwen. Wat de filoloog voor zijn eigen doelstelling | |
[pagina 303]
| |
echter in de eerste plaats van perkament moet weten is, dat het vervaardigd wordt uit dierenhuiden en dat na de bewerking tot schrijfvlak het onderscheid tussen de haarzijde en de vleeszijde van de huid vaststelbaar blijft doordat de eerste donkerder isGa naar voetnoot8. Dit is van eminent belang voor ons inzicht in de opbouw van een codex uit folia en katernen. Normaal staat in een openingGa naar voetnoot9 haarzijde tegenover haarzijde of vleeszijde tegenover vleeszijde: Dit is de zg. ‘regel van Gregory’, zo genoemd naar Caspar René Gregory, die de waarde van deze regelmaat het eerst heeft opgemerkt en er in 1885 de aandacht op vestigdeGa naar voetnoot10. Binnen een katern dat ontstaan is door het vouwen van een plano is dit onvermijdelijkGa naar voetnoot11. Maar wanneer een katern is opgebouwd door b.v. diplomata in elkaar te leggen, zoals altijd het geval is bij folio-edities, of wanneer men een nieuw katern laat volgen, dan is de regel van Gregory het gevolg van een keuze. Het feit nu dat wij mogen uitgaan van deze regelmaat, maakt dat een afwijking een aanwijzing is dat er ‘iets gebeurd moet zijn’ bij het maken of bij het gebruiken van de codex. Zo kan bij onregelmatigheid in de opbouw van katernen hieraan een gegeven worden ontleend wanneer men ten behoeve van de tekstge- | |
[pagina 304]
| |
schiedenis tracht vast te stellen of er iets is toegevoegd dan wel werd weggenomen, terwijl in zulk een geval het wèl voorkomen van de regel van Gregory er b.v. op kan wijzen dat bij het schrijven een legger nauwkeurig werd gevolgd en dat de oorzaak van de onregelmatigheid dus dààr zal moeten worden gezocht. Een tweede eigenschap van de bewerkte dierenhuid is niet minder belangrijk voor de filoloog-codicoloog. Als organische stof is perkament onderhevig aan verschillende invloeden, b.v. van temperatuur en vochtigheid. Het kan krimpen en uitzetten, verkleuren, hard worden, verweren. Oorspronkelijk blank, soepel en fluweelzacht perkament kan door een slecht lot in de loop der tijden ruw en weerbarstig worden, grauw en geel, bobbelig en vol dikke plooien, en er oeroud of althans grof gaan uitzien. Het is dan ook verstandig om op grond van het uiterlijk van een codex of een fragment niet te gauw tot een conclusie met betrekking tot de ouderdom te komen wanneer men niet over voldoende materiaalkennis beschikt. Juist omdat de palaeografie voor datering maar van zeer beperkte waarde isGa naar voetnoot12, kan een slecht geconserveerde codex uit b.v. de tweede helft van de veertiende eeuw door onervarenheid gemakkelijk voor ouder worden aangezien dan een goed geconserveerd boek uit het begin van diezelfde eeuw. En om ook een voorbeeld uit de bibliologie te nemen waar die als inkunabelkunde parallel loopt en samenhangt met de codicologie: men heeft verschillende malen zestiende-eeuwse schoolboekjes die op perkament gedrukt waren, alleen op grond van hun miserabel uiterlijk tot vroeg-vijftiende-eeuwse ‘Costeriana’ verklaardGa naar voetnoot13. Dit kan natuurlijk aanleiding geven tot de meest-verwarrende conclusies in de codex-geschiedenis en de tekstkritiek, en de tekstgeschiedenis op een dwaalspoor brengen. | |
[pagina 305]
| |
De kennis van wat het resultaat van conserveren en verweren kan zijn, is van niet minder belang voor het inzicht in de kwaliteit van een codex. In de middeleeuwen werden, als nu, dure en goedkope boeken vervaardigd, met daartussen een reeks kwaliteiten. Voor het vaststellen van de plaats van een tekst in de cultuur van de tijd is het onder meer nodig, de kwaliteit van een uitgave te kunnen bepalen. Nu wordt deze geconditioneerd door een aantal factoren waarvan een der allerbelangrijkste de functie van het boek als gebruiksvoorwerp is. Zo zal iemand een bijbel die hij voor eigen gebruik regelmatig op reis moet meenemen, niet gauw in de volumineuze vorm laten vervaardigen die hij voor dit sacrale boek wellicht wenst in kerk of eigen woning. Maar onder alle omstandigheden geldt, dat de kwaliteit van het perkament in hoge mate mede de kwaliteit van het eindproduct boek bepaalt. Een folium van goede kwaliteit moet ten minste zijn ‘sonder naet sonder gaet sonder snede ende sonder vloyen’Ga naar voetnoot14. De keuze van de huid of van een bepaald ongeschonden gedeelte ervan was dus van belang. Van niet minder belang was de bewerking. De verschillende stadia zijn interessant genoeg, maar de filoloog heeft meestal alleen te maken met het resultaat. Perkament van goede kwaliteit deed de inkt bij het schrijven niet uitvloeien; gebeurde dit wel, dan was dit het gevolg van onvoldoende zorgvuldigheid bij de bewerking, zoals blijkt uit een klacht in het Livre des mestiersGa naar voetnoot15: Ysabiaus van Roesselaere
vercoopt perkement,
ende soe vercocht's mi
een vel dat flueerde; sodat ic ne mach er
niet wel in scriven.
Men moettet ponsen;
het wort er of te slichter.Ga naar voetnoot16
| |
[pagina 306]
| |
Blankheid en soepelheid wijzen vooral op hoge kwaliteit. Een passage uit de Proza-Alexander vertelt dit heel duidelijkGa naar voetnoot17: Doe toonden sy den coninc die rolle die sy ghebracht
hadden, ende den coninc en conste niet verwonderen
ghenoech vander dunheit des abortijfs [..] ende dat
die guldene letteren so leselic waren int wit vander
rollen.
Deze bijzondere kwaliteiten kunnen, zoals werd opgemerkt, op den duur verdwijnen en zelfs in hun tegendeel verkeren. Maar een positieve kwaliteit is betrouwbaar. Er zijn geen factoren waardoor buiten de wil van de mens de kwaliteit van perkament op den duur beter wordt. Wie dus thans het prachtige perkament ziet en voelt van menige Bourgondische codexGa naar voetnoot18 of van verschillende exemplaren van de grote Nederlands-talige prozabijbels die in Utrecht werden vervaardigdGa naar voetnoot19, behoeft alleen al op grond van die constatering er niet aan te twijfelen dat men bereid is geweest moeite noch kosten te sparen om boeken van hoge kwaliteit te krijgen. Een dergelijke bereidheid kon echter wel eens verdwijnen tijdens het vervaardigen van een duur boek, of niet meer verwerkelijkt kunnen worden, door welke omstandigheden ook. Dan kan het gebeuren dat er een codex ontstond die duur begint en goedkoop eindigt, ook wat de kwaliteit van het perkament aangaat. Wij moeten nog even stilstaan bij de term ‘abortief’, die in het citaat hierboven voorkomt. Over het algemeen schijnen de perkamentmakers de huiden van koeien en kalveren, schapen en lammeren gebruikt te hebben. Reeds dat kon de kwaliteit beïnvloeden door het leeftijdsverschil; een oude koe bood minder mogelijkheden dan een jong lammetje. Men heeft ook wel kwaliteitsverschil willen maken al naar het diersoort dat de huid voor het perkament geleverd had. Recenter onderzoek is echter tot de conclusie gekomen, dat het haast niet mogelijk is deze oorzaak vast te stellenGa naar voetnoot20. De filoloog-codicoloog zal dus het bepalen van zulk een eigenschap moeten overlaten aan de codicologische specialist en zal zich door hem moeten laten voorlichten, gesteld dat deze zelf tot een betrouwbaar resultaat | |
[pagina 307]
| |
en tot kwaliteitsbepaling op grond daarvan kan komen. Intussen zegt men in de middeleeuwen zelf, dat men zeer dun en bijzonder soepel perkament verkrijgt door de huid van onvoldragen dieren te gebruiken. Vandaar de term ‘abortief’. De Engelse bibliograaf Graham Pollard heeft echter uitgerekend dat men dan voor de vervaardiging van een kleine bijbel op zeer dun perkament, een type boek dat vooral in de tweede helft van de dertiende eeuw in de mode was, veertig of vijftig kalveren nodig hadGa naar voetnoot21. Gezien de omvangrijke productie van deze bijbels sluit hij dan ook voor de herkomst van het kostelijk perkament het ‘abortief’ uit. ‘The more plausible explanation so far put forward is that uterine vellum is really rabbit-skin’, zegt Pollard, naar aanleiding van een opmerking van D.V. Thompson die in zijn werk over schildersmaterialen in de middeleeuwen onmiddellijk bij deze kwestie geïnteresseerd wasGa naar voetnoot22. De filoloog-codicoloog kan zich rustig bij zulk een conclusie aansluiten. Voor hem is het voldoende, te weten dat zeer dun perkament zeer hoge kwaliteit betekent. In die zeldzame gevallen waarin rechtstreekse en beslist betrouwbare informatie hem ervan verzekert dat inderdaad ‘echt abortief’ gebruikt is, weet hij dan dat hij te maken heeft met een uitzonderlijk kostbaar werk. Betreft het in zulk een geval de bijbel, dan leert dit feit hem weinig of niets omtrent de tekst, die dan in tekstkritisch opzicht zelfs slecht kan zijn, nuar cultuurhistorisch is het gegeven steeds zeer waardevol, - juist ook voor hem als filoloog, wiens hoofddoel interpretatie is. (wordt voortgezet)
Amsterdam W.Gs Hellinga
P.J.H. Vermeeren |
|